ECLI:NL:TACAKN:2015:3 Accountantskamer Zwolle 14/1919 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:3
Datum uitspraak: 19-01-2015
Datum publicatie: 19-01-2015
Zaaknummer(s): 14/1919 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht over facturering, niet afronden van werkzaamheden en overdracht van stukken en informatie aan de opvolgende administratieve dienstverlener is wegens overschrijding van de driejaarstermijn uit art. 22 Wtra niet ontvankelijk. Ter zitting opgeworpen klacht over een ‘valse’ opdrachtbevestiging wegens strijd met de goede procesorde buiten behandeling gelaten.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/1919 Wtra AK van 19 januari 2015 van

dr. X ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. F.T. Serraris.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 30 juli 2014 ingekomen klaagschrift van 28 juli 2014 met bijlagen, gericht tegen accountantskantoor [A] Accountants te [plaats], in het bijzonder tegen mr. [B] FB van dat kantoor;

-        de op 21 augustus 2014 ingekomen brief van 20 augustus 2014 van klager, onder meer houdende de mededeling dat de klacht is gericht tegen mr. [B] FB voormeld;

-        de op 3 september 2014 ingekomen brief van die datum van klager, onder meer bevattende de mededeling dat de klacht is gericht tegen betrokkene en dat in de eerdere correspondentie steeds voor ‘[A]’ dient te worden gelezen ‘betrokkene’;

-        het op 30 september 2014 ingekomen verweerschrift van 29 september 2014 met bijlagen;

-        de op 3 oktober 2014 ingekomen brief van de raadsman van klager met als bijlage één nadere productie.

1.2       Het in het verweerschrift vervatte verzoek van de raadsman van betrokkene aan de Accountantskamer de tuchtklacht zonder zitting af te doen met een voorzittersbeslissing als bedoeld in artikel 39 Wtra, is per brief van 3 november 2014 afgewezen.

1.3       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 15 december 2014 waar zijn verschenen: klager, en betrokkene, die werd bijgestaan door mr. F.T. Serraris, advocaat te Amsterdam.

1.4       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht, onderscheidenlijk doen toelichten (betrokkene aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) alsmede geantwoord en/of doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is als openbaar accountant-administratieconsulent verbonden aan [A] Accountants en Belastingadviseurs te [plaats] (hierna: [A]).

2.2       Betrokkene heeft namens [A] een bevestiging opgesteld, gericht aan de holdingmaatschappij van klager ([B.V1.]), betreffende de opdracht tot samenstelling van de jaarrekening van die holdingmaatschappij en haar twee dochtermaatschappijen over het boekjaar 2007. Die opdrachtbevestiging is wel ondertekend door betrokkene doch niet door klager.

2.3       [A] heeft in de periode van december 2007 tot en met januari 2009 werkzaamheden voor de vennootschappen van klager verricht. Deze werkzaamheden bestonden onder meer uit het verzorgen van de loonadministratie, het voorbereiden van loonaangiften, het corresponderen met een loonadviesbureau, het opstellen van jaarstukken, het corresponderen met de belastingdienst inzake een bezwaarschrift tegen aanslag IB 2004 en het voeren van besprekingen met de bancaire financier van klagers vennootschappen. Voor deze werkzaamheden heeft [A] via vier facturen d.d. 18 maart 2008, 24 juli 2008, 14 oktober 2008 en 17 februari 2009 in totaal een bedrag van € 41.290,03 (inclusief BTW) in rekening gebracht.

2.4       Klager heeft zich per brief van 16 februari 2009 tegenover betrokkene verontschuldigd voor de ontstane achterstand in de betaling van de openstaande facturen en om een betalingsregeling verzocht.

2.5       De werkzaamheden van [A] voor het samenstellen van de jaarrekeningen over 2007 zijn niet afgerond. Alle werkzaamheden voor klagers vennootschappen zijn begin 2009 gestaakt. De opdracht is vervolgens begin 2009 overgegaan naar administratiekantoor [C] te [plaats], die de jaarrekeningen over 2007 heeft opgesteld.

2.6       [A] en klager hebben uiteindelijk op 8 oktober 2009 een regeling getroffen voor de betalingsachterstand, inhoudende dat klager uiterlijk 16 januari 2010 een bedrag van € 30.000,00 aan [A] zou betalen tegen kwijting van het meerdere, waarbij [A] ter zekerheid een hypotheekrecht zou krijgen op het toenmalige bedrijfspand van klager. Dat recht is tot een bedrag van € 40.000,00 exclusief rente en kosten op 8 december 2009 ten gunste van [A] gevestigd. [A] werd op dat moment vertegenwoordigd door, onder anderen, betrokkene.

2.7       Kort nadien heeft klager zijn toenmalige bedrijfspand verkocht en geleverd, in welk verband hij aan [A] € 30.000,00 heeft voldaan. [A] heeft hetgeen klagers vennootschappen voor het overige aan haar waren verschuldigd, vervolgens per factuur van 28 december 2009 ad € 4.977,87 gecrediteerd.

2.8       Per brief van 12 mei 2013, gericht aan mr. [B] FB van [A], heeft klager onder andere medegedeeld:

Sinds onze laatste minder plezierige ontmoeting is inmiddels een aantal jaar verstreken. Het minder plezierige karakter van de ontmoeting had zijn oorzaak in de vestiging van een hypotheekrecht op mijn bedrijfspand, [adres] te [plaats], dat door u was afgedwongen in verband met openstaande facturen voor vermeende diensten uwerzijds. Alle door u uitgereikte facturen zijn niet lang na de vestiging van het hypotheekrecht door mij voldaan bij de verkoop van de genoemde onroerende zaak.

Ik kan u mededelen dat ik op zakelijk vlak de spreekwoordelijke wind weer behoorlijk in de zeilen heb. Ik heb mijzelf in de afgelopen jaren wel meerdere malen afgevraagd welke werkzaamheden u nu precies heeft verricht voor het toch niet geringe bedrag, ruim € 30.000,- exclusief btw, dat aan mij in rekening is gebracht.

(…) Naar nu blijkt heeft een behoorlijk deel van het in rekening gebrachte honorarium betrekking op het samenstellen van de jaarrekeningen van [B.V1.] en haar dochtervennootschappen over het jaar 2007. Dat vind ik zeer opvallend, aangezien deze jaarrekeningen uiteindelijk zijn opgesteld door administratiekantoor [C] te [plaats]. Met dit kantoor heeft u mij in contact gebracht, toen u niet langer bereid was werkzaamheden voor mij en de door mij bestuurde vennootschappen te verrichten. Mij is gebleken dat u - zonder mijn medeweten - met het genoemde administratiekantoor financiële informatie over [B.V1.] en haar dochtervennootschappen heeft uitgewisseld. De heer [D] heeft zelfs de beschikking gekregen over complete accountantsdossier vanuit uw organisatie.

Alvorens ik conclusies wil verbinden aan het bovenstaande, ontvang ik graag de volgende informatie.

a)      (uren)specificaties van de door u aan [B.V1.] uitgereikte nota’s.

b)      een getekende opdrachtbevestiging voor de door u verrichte werkzaamheden, in het bijzonder voor de verrichte werkzaamheden voor het samenstellen van de jaarrekeningen over het jaar 2007.

c)      een verklaring voor het feit dat [D] heeft kunnen beschikken over de volledige accountantsdossiers vanuit [A] Accountancy & Advies

(…)

2.9       Betrokkene heeft per brief van 24 mei 2013 onder meer geantwoord dat de door [A] verzonden facturen nimmer door klager zijn bestreden, dat de samenwerking is beëindigd omdat klager de facturen onbetaald liet, dat op 8 oktober 2009 daarover een regeling is getroffen, dat [A] op verzoek van klager heeft meegewerkt aan een soepele en efficiënte overgang van zaken naar administratiekantoor [C] en dat hij geen reden ziet om nader op het gestelde in de brief van klager in te gaan.

2.10     Klager en de door [A] ingeschakelde advocaat hebben daarna vergeefs gecorrespondeerd, in welk verband aan klager kopieën zijn toegezonden van de nota’s van [A] en bijbehorende urenspecificaties.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.         betrokkene heeft onjuiste, althans te hoge facturen verzonden, omdat [A] niet heeft geleverd, waartoe zij gehouden was;

b.         betrokkene heeft nagelaten een verklaring te geven voor het feit dat het opvolgende administratiekantoor heeft kunnen beschikken over de gehele administratie / accountantsdossiers van klagers vennootschappen;

3.3       Bij de mondelinge behandeling van de klacht heeft klager zijn klacht aangevuld met het verwijt dat betrokkene zich bedient van een valse opdrachtbevestiging.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 Wet op de Accountant-administratieconsulenten (oud; hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Ter zitting  heeft klager ernstige vraagtekens geplaatst bij de door de raadsman van betrokkene op 3 oktober 2014 nader ingezonden opdrachtbevestiging, gedagtekend op 7 oktober 2007 en ondertekend door betrokkene. Klager heeft daartoe aangevoerd dat hij op dat moment nog cliënt was bij een ander accountantskantoor, dat de datum van 7 oktober 2007 op een zondag valt, dat de op het briefpapier van de opdrachtbevestiging genoemde vestiging te [plaats] in 2007 nog niet bestond, dat hij die opdrachtbevestiging destijds niet heeft gezien en ook niet heeft ondertekend. Klager heeft vervolgens geconcludeerd dat de brief van 7 oktober 2007 achteraf is opgemaakt en dat betrokkene zich aldus bedient van een vals stuk.

4.2.1    De Accountantskamer is met de raadsman van betrokkene van oordeel dat deze toevoeging aan de klacht een ontoelaatbare, want ontijdige aanvulling van de klacht oplevert. Dit verwijt is in een zodanig laat stadium naar voren gebracht dat betrokkene geen, laat staan voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn verweer tegen deze klacht voor te bereiden en zijn verdediging daarop in te richten. Daarvan uitgaande en in aanmerking nemende dat niet valt in te zien waarom klager, gelet op de toezending van dat door hem gelaakte document per brief van 3 oktober 2014, zijn klacht dienaangaande niet eerder had kunnen aanvullen en uitbreiden, staat de goede procesorde in de weg aan bespreking van dit nieuwe klachtonderdeel.

Overigens heeft betrokkene ter zitting erkend dat in de dossiers aangaande klagers vennootschappen geen aanknopingspunten zijn gevonden voor een verzending van die opdrachtbevestiging aan klager en is voorts erkend dat klager die opdrachtbevestiging niet heeft ondertekend. Mede daarom acht de Accountantskamer geen termen aanwezig de klacht ambtshalve, zulks met aanhouding van de behandeling daarvan, aan te vullen.

4.3       Betrokkene heeft een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht. Daartoe heeft hij allereerst doen aanvoeren dat de zesjaarstermijn en/of de driejaarstermijn uit artikel 22, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) is overschreden. Daarnaast betreft de klacht een declaratiegeschil, waarin de Accountantskamer volgens vaste rechtspraak niet treedt. Ook dit heeft tot niet-ontvankelijkheid te leiden, aldus betrokkene.

4.4       Artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, bepaalt dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.4.1    Anders dan klager heeft betoogd, is voormelde termijn van verjaring niet vatbaar voor stuiting [1] . Zijn verwijzing naar de brief van 12 mei 2013 sorteert in dat opzicht dan ook geen effect.

4.4.2    In dit geval moet de datum van 3 september 2014 als moment van indiening van de klacht worden aangemerkt, aangezien klager pas op die datum kenbaar heeft gemaakt dat de in het klaagschrift d.d. 28 juli 2014 geformuleerde verwijten zich richten tegen betrokkene.

4.5       Wat betreft de verwijten sub a. en b. geldt dat de indiening van de klacht op 3 september 2014 betekent dat indien klager vóór 3 september 2011 - aldus meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht - heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren hetgeen hij betrokkene thans verwijt, een klacht daarover te laat is.

4.5.1    Aangaande klachtonderdeel sub a. staat vast dat [A] in de periode van 18 maart 2008 tot en met 17 februari 2009 de door haar voor klagers vennootschappen verrichte werkzaamheden in rekening heeft gebracht. Zoals uit de overgelegde specificaties en het verhandelde ter zitting is gebleken, zijn die werkzaamheden niet beperkt gebleven tot (voorbereidende) werkzaamheden voor het op- en samenstellen van de jaarstukken 2007. Het staat voorts vast dat [A] in januari 2009 haar werkzaamheden heeft gestaakt nadat iedere betaling op haar facturen was uitgebleven. Niet betwist is dat [A] op dat moment de werkzaamheden aangaande de jaarstukken 2007 nog niet had afgerond en dat die werkzaamheid vervolgens - naar klager stelt per januari 2009 - is overgenomen door administratiekantoor [C]. Klager heeft aldus in het voorjaar van 2009 geconstateerd wat door [A] in rekening is gebracht en dat dat kantoor vanwege de wanbetaling de opdracht aangaande het op- en samenstellen van de jaarrekeningen 2007 niet zou afronden. 

4.5.2    Wat betreft klachtonderdeel sub b. staat vast dat [A] haar werkzaamheden voor klager begin 2009 heeft beëindigd wegens het uitblijven van betaling op haar facturen en dat de werkzaamheden daarna, aansluitend en -uiteindelijk- met instemming van klager, zijn overgenomen door administratiekantoor [C], aan welke overgang [A] haar medewerking heeft verleend door informatie en stukken ter beschikking te stellen. Onomstreden is voorts dat klager al in 2009 kennis heeft gekregen van het feit dat [A] informatie en stukken aangaande zijn vennootschappen aan [C] ter beschikking heeft gesteld, waarna - zo heeft klager gesteld - dat kantoor in 2010 de jaarstukken 2007 heeft opgesteld. Tegen die achtergrond valt dan niet in te zien dat klager zich niet al in 2009, doch uiterlijk in 2010, een beeld heeft gevormd, althans redelijkerwijs heeft kunnen vormen, van de informatie en stukken die aan [C] waren overgedragen en dat, en in hoeverre, die overdracht in strijd met gemaakte afspraken en/of regelgeving zou zijn.

4.5.3    De conclusie uit het voorgaande is dat klager al voor 3 september 2011 redelijkerwijs heeft kunnen constateren wat hij betrokkene thans verwijt. Daarom zijn de onderdelen sub a. en b. van de klacht niet-ontvankelijk.

4.6       Ten overvloede ziet de Accountantskamer overigens aanleiding het navolgende te overwegen. De klachtonderdelen sub a. en sub b. zijn - uiteindelijk - tegen betrokkene gericht. Betrokkene heeft gemotiveerd weersproken dat hij betrokken is geweest bij de inhoudelijke werkzaamheden voor en facturering aan klagers vennootschappen en dat de overgang van de werkzaamheden van [A] naar [C] evenmin zijn aandacht heeft gehad. Betrokkene heeft in dat kader aangevoerd dat zijn bemoeienissen beperkt zijn gebleven tot de zogeheten cliëntacceptatie, in welk verband hij de opdrachtbevestiging van 7 oktober 2007 heeft opgesteld, en tot (de afwikkeling van) de minnelijke regeling van 8 oktober 2009. Klager heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit de onaannemelijkheid van de weerspreking kan volgen. Dit lag echter wel op zijn weg nu het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan hem als klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Een en ander betekent dat indien de klacht wel ontvankelijk was geweest, deze ongegrond zou zijn verklaard. 

4.7        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en A.M.H. Homminga AA en mr. drs. J.B. Backhuijs RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager, betrokkenedan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Zie de uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven van 25 juli 2013 (AWB 11/740; ECLI:NL:CBB:2013:88) alsmede de uitspraak van de Accountantskamer van 20 december 2013 (13/1566 Wtra AK; ECLI:NL:TACAKN:2013:73)