ECLI:NL:TACAKN:2015:29 Accountantskamer Zwolle 14/1608 en 1844 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:29
Datum uitspraak: 20-02-2015
Datum publicatie: 20-02-2015
Zaaknummer(s): 14/1608 en 1844 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond zonder maatregel
  • Klacht ongegrond
  • Klacht niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Klacht voor zover die ziet op het te laat samenstellen van jaarrekeningen en het doen van aangiften vpb en het (niet) adviseren om een rekening-courantpositie terug te brengen, niet-ontvankelijk. Klacht over omissie met betrekking tot omzetbelasting gegrond maar daarvoor geen maatregel opgelegd mede omdat aangeboden is om fiscale boete te vergoeden. Voor het overige ongegrond. Toepassen opschortingsrecht toelaatbaar. Betrokkene sub 2 is niet (tuchtrechtelijk) verantwoordelijk voor het handelen of nalaten waarover in deze zaak wordt geklaagd.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaken met de  nummers 14/1608 Wtra AK en 14/1844 Wtra AK van 20 februari 2015 van

1) X1 HOLDING B.V.,

2) X2 en

3) X3,

gevestigd dan wel wonende te [plaats],

K L A G E R S,

t e g e n

1) Y1,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

2) Y2,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E N,

raadsman: mr. J.F. Garvelink.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 4 juli 2014 ingekomen klaagschrift van 30 juni 2014, met bijlagen;

-       de op 24 juli 2014 ingekomen brief van klagers van 22 juli 2014;

-       het op 27 oktober 2014 ingekomen verweerschrift van 24 oktober 2014;

-       de op 10 december 2014 ingekomen brief van klagers van 5 december 2014, met als bijlagen een aantal nadere producties;

-       de op 10 december 2014 ingekomen brief van klagers van 9 december 2014, met als bijlagen een aantal nadere producties.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 19 december 2014 waar zijn verschenen - aan de zijde van klagers - klager X2, en - aan de zijde van betrokkenen – Y1 RA en Y2 AA beiden in persoon, bijgestaan door mr. J.F. Garvelink, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klagers en betrokkenen hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitnota’s, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en/of toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene Y1 staat sinds 5 april 1989 ingeschreven in het register, thans als openbaar accountant. Hij was eerst verbonden aan [Accountants1] en vanaf januari 2000 aan [Accountants2], en met ingang van 31 mei 2006 aan [Accountants3], vestiging [plaats]. Betrokkene Y2 staat sinds 9 november 1990 ingeschreven in het register, thans als openbaar accountant. Hij is verbonden aan [Accountants3], vestiging [plaats], alwaar hij de functie van compliance-officer vervult. Hij is binnen de vestiging [plaats] belast met de behandeling van klachten en procedures. Hierna zal geen onderscheid meer worden gemaakt tussen de vestigingen van [Accountants3].

2.2       Klagers X2 en X3 dreven een onderneming met een aantal benzinestations. De activiteiten hingen onder een houdstermaatschappij: klaagster X).

2.3       Klagers werden bij [Accountants2] bediend door betrokkene en zijn met ingang van 31 mei 2006 met betrokkene overgestapt van [Accountants2] naar [Accountants3].

2.4       Bij [Accountants3] was betrokkene Y1 wat betreft de werkzaamheden voor klagers eindverantwoordelijk voor het jaarwerk (inclusief aangiften OB). [A] FB  (hierna: [A] FB) was als fiscaal adviseur verantwoordelijk voor aangiftes Vpb, IB en fiscale advieswerkzaamheden. [B] (hierna: [B]) was als cliëntadviseur dagelijks aanspreekpunt van klagers bij [Accountants3]. Hij is echter geen accountant en wat betreft het jaarwerk (en het werk inzake de aangiften OB) was betrokkene Y1 verantwoordelijk voor diens werkzaamheden, zoals [A] FB dat was wat de fiscale werkzaamheden betreft (met uitzondering van die inzake de OB).

2.5       In november 2012 is de relatie door klagers beëindigd naar aanleiding van een discussie tussen [A] FB en klagers. Van de zijde van [Accountants3] is daarmee ingestemd, maar is wel aanspraak gemaakt op betaling van openstaande facturen. [Accountants3] heeft uiteindelijk in 2014 gedagvaard voor ruim € 37.000 aan openstaande facturen, rente en kosten. Vervolgens is de klacht ingediend.

3.         De klacht

3.1       Betrokkenen hebben volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hen geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klagers ingediende klacht liggen, zoals betrokkenen uit het klaagschrift hebben begrepen en door en namens klagers ter zitting is bevestigd, de volgende verwijten:

      I.         Betrokkene Y1 heeft met betrekking tot de (aangiften) vennootschapsbelasting (Vpb) voor klaagster X1 tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld, te weten:

-       hij heeft op 1 december 2011 ten onrechte een bezwaarschrift ingediend met betrekking tot de aanslag Vpb 2009 en daarbij een toelichting gegeven op 9 januari 2013, zulks zonder overleg met klagers;

-       hij heeft de aangiften Vpb 2007 tot en met 2010 te laat ingediend.

    II.         Betrokkene Y1 heeft de jaarrekeningen van klaagster X1 over 2007 tot en met 2010 te laat opgeleverd en heeft bovendien niet gezorgd voor het deponeren van de jaarstukken 2009 en 2010.

  III.         Betrokkene Y1 heeft een bedrag aan omzetbelasting ad € 14.626,-- over het boekjaar 2007 niet volledig opgenomen in de verrekenkosten bij de overdracht van de aandelen in een tankstation. Als gevolg van de aan betrokkene Y1) te verwijten gedragingen heeft klaagster X1) een boete moeten betalen aan de Belastingdienst.

  IV.         Betrokkene Y1 heeft klagers niet geadviseerd om de rekening-courantpositie terug te brengen, terwijl klager X2 diverse leningen had opgenomen uit klaagster X1. Betrokkene Y1 heeft klager X2 ondeugdelijk geadviseerd over aan klaagster X1) te betalen rente.

    V.         [Accountants3] heeft in het najaar van 2012 ten onrechte het werk voor klagers neergelegd en daarover heeft zij ook niet goed met klagers gecommuniceerd.

3.3       Wat door/namens klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren mocht zijn gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan), doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkenen gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA) c.q. artikel 51 van de Wet op de accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA) , en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant c.q. de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen, onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA c.q. Wet AA respectievelijk Wab bepaalde, alsmede ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Namens betrokkenen is op verscheidene gronden de niet-ontvankelijkheid van de klachten tegen hen bepleit. Zakelijk weergegeven, met weglating van de nummering in het verweerschrift en aanpassing van de namen, luidt dit verweer als volgt.

Het klaagschrift is binnengekomen op 4 juli 2014. Dat betekent dat alle gedragingen voorafgaand aan 4 juli 2008 buiten beschouwing blijven.

Het gaat voor de zesjaarstermijn met name om het verwijt met betrekking tot de verschuldigde omzetbelasting over 2007 en de verwijten met betrekking tot de geldleningen in privé.

Waar het de driejaarstermijn betreft geldt dat feiten en omstandigheden waar klagers voorafgaand aan 4 juli 2011 mee bekend waren en die zouden hebben moeten leiden tot (een vermoeden van) tuchtrechtelijk laakbaar handelen niet in behandeling kunnen worden genomen.

Dit betekent dat verwijten omtrent het niet tijdig indienen van aangifte Vpb, het aanleveren van jaarrekeningen, advisering met betrekking tot de privé leningen en BTW -gerelateerde verwijten zijn verjaard.

De werkzaamheden voor klagers wat betreft accountantswerkzaamheden zijn onder verantwoordelijkheid van betrokkene sub 1) uitgevoerd. Daaronder vallen ook de suppletieaangiftes BTW.

Betrokkene Y1 mag op grond van interne procedures van [Accountants3] geen Vpb-aangiftes verzorgen en (anders dan de genoemde suppletieaangiftes BTW) geen fiscaal advieswerk doen. Hij heeft dat ook niet gedaan. De fiscale werkzaamheden met betrekking tot met name de Vpb zijn verricht door [A] FB, die bijvoorbeeld ook het bezwaarschrift heeft geschreven waarover hier wordt geklaagd. [A] FB werkt niet onder verantwoordelijkheid van betrokkene Y1 en betrokkene Y1 draagt voor zijn handelingen geen tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid.

De klachten met betrekking tot de gedragingen van [A] FB zijn niet-ontvankelijk. (…) met name ziet het op de aangiftes Vpb, eventuele IB-kwesties en de klacht met betrekking tot het door [A] FB ingediende bezwaarschrift van 1 december 2011.

Betrokkene Y2 is bij het dossier betrokken geraakt in 2013. Binnen [Acccountants3] is hij belast met de behandeling van klachten en procedures. Zoals van hem mocht worden verwacht heeft hij geprobeerd klagers tekst en uitleg te verschaffen en heeft hij getracht te bezien of een oplossing in der minne mogelijk was.

In het klaagschrift zijn aan het adres van betrokkene Y2 geen verwijten geformuleerd. Ook overigens blijkt uit niets dat betrokkene Y2 bij het behandelen van de civielrechtelijke belangen van [Accountants3] klachtwaardig zou hebben gehandeld. Nu er geen klacht aan het adres van betrokkene Y2 is geformuleerd, is het klaagschrift waar het hem betreft niet ontvankelijk.

4.3       Dit niet-ontvankelijkheidsverweer is namens klagers ter zitting ‑ zakelijk weergegeven ‑ als volgt betwist.

Tussen het moment van de gedragingen waartegen de klacht zich richtte en het moment van indiening van de klacht moet minder dan zes jaar verstreken zijn. Het klaagschrift is door de Accountantskamer ontvangen op 4 juli 2014; dit betekent dat het moet gaan over handelen en/of nalaten tussen 4 juli 2008 en 4 juli 2014. De aangifte vennootschapsbelasting 2007 is niet ingediend, maar dit zou eerst eind 2008 aan de orde zijn (…) binnen de klachttermijn. (…)

Daar waar [Accountants3] zich beroept op de driejaarstermijn, namelijk dat de klacht dient te worden ingediend binnen drie jaar nadat het handelen en/of nalaten bekend zijn/is geworden, verwijs ik naar mijn e-mail van 15 januari 2013, die als bijlage 13 is overgelegd. Daarin heb ik mijn klachten weergegeven. Deze klachten zijn erkend doordat [Accountants3] zich bereid heeft verklaard de boete en rente te betalen die de belastingdienst in rekening zou brengen, zoals blijkt uit de e mail van 4 april 2013 alsook de e mails van 28 februari 2013 en 27 februari 2013 bijlage 4 en 14 bij het klaagschrift.

Mijn eerste klacht is door mij ingediend per brief van 11 december 2012 die als bijlage 15 bij het klaagschrift is overgelegd. Dit betekend dat tenminste de klachten over de periode 11 december 2009 - 11 december 2012 als klachten kenbaar zijn gemaakt bij [Accountants3]. Binnen drie jaar heb ik de klachten kenbaar gemaakt in de e-mail van 11 december 2012 en heb ik op 4 juli 2014 het klaagschrift bij de Accountantskamer ingediend. Dit is binnen de termijn van drie jaar en heeft betrekking op de klachten die binnen de periode van zes jaar voorafgaand aan het indienen van het klaagschrift zijn veroorzaakt.

4.4.1    Met betrekking tot het verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de klacht tegen betrokkene Y2, omdat aan diens adres geen (rechtstreekse) verwijten zijn geformuleerd, overweegt de Accountantskamer dat, voor zover de hiervoor weergegeven klachtonderdelen al geacht moeten worden (ook) te zijn gericht tegen betrokkene Y2, het niet aannemelijk worden van enige betrokkenheid van deze laatste bij het handelen en/of nalaten waarover wordt geklaagd, niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de klacht, doch veeleer tot de ongegrondheid ervan.

4.4.2    Het verweer, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de klacht tegen betrokkene Y1, voor zover deze verwijten inhoudt aangaande het handelen en/of nalaten van of onder verantwoordelijkheid van diens kantoorgenoot [A] FB, kan evenmin slagen omdat, indien niet aannemelijk is dat het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, is begaan door betrokkene Y1 of door een ander voor wiens of wier handelen en/of nalaten betrokkene Y1 tuchtrechtelijk (mede)verantwoordelijk is te achten, ook hier veeleer een ongegrondverklaring dan een niet-ontvankelijkverklaring van de klacht in de rede ligt.

4.4.3    Het verweer slaagt wel ten aanzien van klachtonderdeel I. en wel voor zover dit gaat over het te laat ingediend zijn van de aangiften Vpb 2007 tot en met 2010, omdat dat handelen/nalaten door of namens klagers meer dan drie jaren voor het indienen van het onderhavige klaagschrift (op 4 juli 2014) is geconstateerd of redelijkerwijs had kunnen worden geconstateerd. Klachtonderdeel I. is in zoverre niet-ontvankelijk te achten.

4.4.4    Met betrekking tot klachtonderdeel II. is aannemelijk geworden (zoals in het verweerschrift is gesteld en vervolgens van de zijde van klagers niet dan wel onvoldoende betwist) dat klagers (in ieder geval al) begin 2011 wisten dat de jaarrekening 2007 nog niet was samengesteld en dat de samenstellingsverklaringen bij de jaarrekeningen 2008 en 2009 begin 2011 nog niet waren afgegeven en waren vertraagd. Dit handelen/nalaten is aldus door of namens klagers meer dan drie jaren voor 4 juli 2014 geconstateerd of had toen redelijkerwijs kunnen worden geconstateerd. Klachtonderdeel II. is daarom in zoverre niet-ontvankelijk te achten.

4.5       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft - voor zover nog aan de orde - moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 c.q. 17 januari 2007 tot 1 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode RA’s c.q. AA’s (hierna: VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 1 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.6       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld.

4.7       Tegen klachtonderdeel I. ‑ voor zover nog aan de orde ‑ is namens betrokkene Y1 ingebracht dat het hier gaat om handelen van een kantoorgenoot van betrokkene Y1, [A] FB, terwijl dit door of namens klagers niet (meer) is betwist. Aldus is niet aannemelijk geworden dat het handelen en/of nalaten waarop dit klachtonderdeel betrekking heeft, is begaan door betrokkene Y1 of door een ander voor wiens handelen/nalaten betrokkene Y1 tuchtrechtelijk (mede)verantwoordelijk moet worden geacht, zodat klachtonderdeel I. - voor zover nog ontvankelijk ‑ ongegrond moet worden verklaard.

4.8       Het verweer van betrokkene Y1 tegen het verwijt dat de jaarrekening 2010 te laat is opgeleverd, komt erop neer dat klagers wisten dat de jaarrekening 2008 op 22 juni 2011 is opgeleverd en dat toen eerst kon worden begonnen met de jaarrekening 2009 en de jaarrekening 2010, welke werkzaamheden daarna niet konden worden afgerond, omdat er nog gegevens ontbraken. Dit verweer is niet weersproken. Tegen het resterende verwijt van klachtonderdeel II. is namens betrokkene Y1 ingebracht dat hij de deponering van de jaarstukken niet heeft verzorgd, omdat hij daartoe geen opdracht van klagers had, terwijl het bovendien de eigen verantwoordelijkheid van het bestuur van de vennootschap is aan de deponeringsverplichting te voldoen. Ook dit is door of namens klagers niet (meer) betwist en daarom moet klachtonderdeel II. ‑ voor zover nog ontvankelijk ‑ ongegrond worden verklaard.

4.9.1    Met betrekking tot klachtonderdeel III., inhoudende dat betrokkene Y1 een bedrag aan omzetbelasting ad € 14.626,-- over het boekjaar 2007 niet volledig heeft opgenomen in de verrekenkosten bij de overdracht van de aandelen in een tankstation, en dat, als gevolg van die aan betrokkene Y1 te verwijten gedragingen, klaagster X1 een boete heeft moeten betalen aan de Belastingdienst, is namens betrokkene Y1  ‑ onder meer - het volgende gesteld.

Toen de Vpb-aangiftes werden gemaakt in 2011 en bleek dat er over de jaren daaraan voorafgaand nog omzetbelasting verschuldigd was/teruggevorderd moest worden, hadden vrijwillig verbeterde aangiften omzetbelasting moeten worden gedaan. Daar zijn klagers niet op gewezen. Dat is de reden dat [Accountants3] heeft aangeboden, in het minnelijke traject voorafgaand aan dagvaarding en klaagschrift, de boete van € 1.496 te voldoen.

4.9.2    Met die erkenning namens betrokkene Y1 van de aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegde feiten zijn deze aannemelijk geworden, met dien verstande dat van de zijde van betrokkene Y1 wel is aangeboden de door klaagster X1) te betalen fiscale boete aan haar te vergoeden. De onderhavige omissie van betrokkene Y1 vormt een schending van het fundamentele beginsel ‘deskundigheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder c. van de VGC en klachtonderdeel III. moet daarom gegrond worden verklaard.

4.10.1  Tegen klachtonderdeel IV., inhoudende dat betrokkene Y1 klagers niet heeft geadviseerd om de rekening-courantpositie terug te brengen, terwijl klager X2 diverse leningen had opgenomen uit klaagster X1 en voorts, dat hij klager X2 ondeugdelijk heeft geadviseerd over aan klaagster X1 te betalen rente, is namens betrokkene Y1 ‑ onder meer en zakelijk (met aanpassing van de namen) weergegeven ‑ het volgende ingebracht.

Klager X2 heeft al sinds de jaren negentig (en vermoedelijk daarvoor ook al) een rekening-courant-verhouding met zijn vennootschap, waarover hij rente betaalt. Hij verschilt daarin niet van veel andere DGA's in Nederland. De zesjaarstermijn en de driejaarstermijn zijn verstreken.

De oorzaak voor de grote schuld van klager X2 had zijn oorsprong in 1999. In dat jaar heeft klager X2 ongeveer € 2 miljoen geleend om daarmee in privé te beleggen op de beurs. Hij deed dat op advies van zijn bank (…). Die beleggingen zijn vervolgens naar betrokkene Y1 heeft begrepen goeddeels verdampt.

Dat klager X2 rente betaalde op zijn rekening-courantschuld, wist hij uiteraard. Het was ook zijn eigen keuze geld te lenen uit de vennootschap. De leningen en rente zijn ieder jaar verwerkt in de administratie, aangiftes IB en de jaarrekeningen. Klager X2 kan van die keuze [Accountants3] geen verwijt maken. [Accountants3] heeft klager X2 tenminste drie keer geadviseerd dividend uit te keren en klager X2 heeft dat tot een bedrag van € 1,5 miljoen ook gedaan. Klager X2 kon ieder moment meer dividend uitkeren of aflossen (voor zover er liquide middelen waren uiteraard). Verplicht was (of is) hij daartoe anderzijds evenwel niet. Betrokkene Y1 ziet niet in waarom hem ter zake een tuchtrechtelijk relevant verwijt te maken zou zijn.

4.10.2  Indien en voor zover moet worden aangenomen dat dit klachtonderdeel (mede) betrekking heeft op handelen en/of nalaten van meer dan drie jaren vóór 4 juli 2014, moet het niet-ontvankelijk worden verklaard wegens het verstrijken van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 22 lid 1 van de Wtra, omdat klagers toen reeds kennis droegen van het handelen en/of nalaten waarop dit klachtonderdeel betrekking heeft, dan wel omdat klagers dat redelijkerwijze toen reeds hebben kunnen constateren. Voor het overige hebben klagers, tegenover de hiervoor bij 4.10.1 weergegeven weerspreking van klachtonderdeel IV., de aan dit klachtonderdeel ten grondslag gelegde feiten niet aannemelijk weten te maken. Mede gelet op het hiervoor bij 4.6 overwogene moet dit klachtonderdeel, voor zover ontvankelijk, dan ook ongegrond worden verklaard.

4.11.1 Tegen klachtonderdeel V., inhoudende dat [Accountants3] in het najaar van 2012 ten onrechte het werk voor klagers heeft neergelegd en dat daarover ook niet goed met klagers is gecommuniceerd, is namens betrokkenen ‑ onder meer en zakelijk (met aanpassing van de namen) weergegeven ‑ het volgende ingebracht.

Op 30 november 2012 heeft [B] een e-mail aan klagers gestuurd waarin hij schreef dat een brief niet was doorgestuurd omdat er een werkstop was, met een kopie aan betrokkene Y1. Klagers stellen dat zij niet bekend waren met deze werkstop. Betrokkene Y1 heeft evenwel op 9 oktober 2012 aan klagers laten weten dat er een werkstop was afgekondigd, in reactie op een verzoek de Belastingdienst van informatie te voorzien, waarna meteen een boze reactie volgde. De e-mailwisseling van die dag is productie 15. Er heeft daarop overleg plaatsgevonden, waarbij is afgesproken dat klagers in ieder geval € 500,-- zouden betalen om de vragen van de Belastingdienst te doen beantwoorden. Dat is in overleg met klagers ook gebeurd. Het betrof een vragenbrief inzake de vennootschapsbelasting en staat geheel los van de aanslag IB waaraan klagers hier refereren. Productie 16 is de correspondentie tussen de heer [A] FB en de Belastingdienst, waaronder de brief van 14 november 2012 waarbij de heer [A] FB deze aan klagers verzond.

Dat gezegd zijnde is hetgeen [B] schreef over het niet doorzenden van correspondentie in verband met een werkstop uiteraard onjuist; ook bij een werkstop moeten brieven worden doorgezonden. In casu is dat ook gebeurd en heeft de heer [A] FB de noodzakelijke dienstverlening ondanks die werkstop voortgezet.

Betrokkene Y1 kreeg de e-mail van [B] van 30 november 2012 in kopie. Hij denkt dat hij de betrokken zinsnede over de werkstop destijds niet goed heeft gelezen. Hij erkent dat het op zijn weg had gelegen de onjuiste mededeling van [B] omtrent de reikwijdte van de werkstop destijds meteen recht had moeten zetten en duidelijkheid had moeten verschaffen. Betrokkene Y1 vindt wel dat, nu de belangen van klagers verder niet zijn geschaad, met hen concrete afspraken over de afhandeling van de vragenbrief zijn gemaakt en zij kopie van de correspondentie hebben ontvangen, deze omissie niet van dien aard is dat die tuchtrechtelijk laakbaar zou zijn.

4.11.2  Het toepassen van een opschortingsrecht (het tijdelijk neerleggen van de werkzaamheden) kan in beginsel toelaatbaar worden geacht, mits de accountant daarbij een zorgvuldige afweging heeft gemaakt tussen zijn belang en het belang van zijn opdrachtgever en dat van eventuele derden. De ‑ met stukken gestaafde ‑ gemotiveerde weerspreking van dit klachtonderdeel is niet, dan wel onvoldoende, door klagers betwist, hetgeen - gelet op het hiervoor bij 4.6 overwogene - wel op hun weg had gelegen, mochten zij enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van betrokkenen in dezen aannemelijk hebben willen maken. In het bijzonder is niet aannemelijk gemaakt dat geen zorgvuldige afweging van belangen als hiervoor bedoeld heeft plaatsgevonden. Het niet tijdig redresseren door betrokkene Y1 van de onjuiste mededeling van [B] omtrent de reikwijdte van de werkstop is, mede gelet op de namens betrokkene Y1 aangevoerde, hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden nadien, naar het oordeel van de Accountantskamer van onvoldoende gewicht om een tuchtrechtelijk vergrijp te vormen. Klachtonderdeel V. moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4.12     Klagers hebben ten slotte in het geheel niets aangevoerd om aannemelijk te maken dat betrokkene Y2 op enigerlei wijze (tuchtrechtelijk) verantwoordelijk is te achten voor enig handelen en/of nalaten waarover in deze zaak wordt geklaagd, terwijl zodanige verantwoordelijkheid van betrokkene Y2 evenmin op welke andere wijze dan ook is gebleken of aannemelijk geworden. De klacht tegen betrokkene Y2, voor zover ontvankelijk, moet daarom in alle onderdelen ongegrond worden verklaard.   

4.13     Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene Y1 en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer is van oordeel dat voor het onderhavige, relatief lichte tuchtrechtelijk vergrijp kan worden volstaan met een gegrondverklaring van het desbetreffende klachtonderdeel en dat het opleggen van een maatregel achterwege kan blijven. Daarbij heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat van de zijde van het kantoor van betrokkene is aangeboden de aan klaagster X1 opgelegde fiscale boete te vergoeden, alsmede dat betrokkene Y1 niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.14     Op grond van al het hiervoor overwogene moet als volgt worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht niet-ontvankelijk in onderdeel I., voor zover dat betreft het te laat ingediend zijn van de aangiften Vpb 2007 tot en met 2010, in onderdeel II., voor zover dat betreft het te laat opleveren van de jaarrekeningen 2007, 2008 en 2009 en in onderdeel IV., voor zover dat betrekking heeft op handelen en/of nalaten van vóór 4 juli 2011;
  • verklaart de klacht, voor zover deze tegen betrokkene Y2 is gericht en voor zover ontvankelijk, in alle onderdelen ongegrond;
  • verklaart de klacht, voor zover deze tegen betrokkene Y1 is gericht en voor zover ontvankelijk, in de onderdelen  I., II., IV. en V. ongegrond;  

·       verklaart de klacht, voor zover deze tegen betrokkene Y1 is gericht, in onderdeel III. gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       legt ter zake aan betrokkene Y1 geen maatregel op;

·       verstaat dat betrokkene Y1, op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klagers betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan hen zal vergoeden.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mrs. A.L. Goederee en C.H. de Haan (rechterlijke leden), en prof. dr. G.C.M. Majoor RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.