ECLI:NL:TACAKN:2015:27 Accountantskamer Zwolle 14/1872 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:27
Datum uitspraak: 20-02-2015
Datum publicatie: 20-02-2015
Zaaknummer(s): 14/1872 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met doorhaling
Inhoudsindicatie:   Kantoortoetsing. Kantoor beschikt niet over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de wettelijke normen. Voor eigen vennootschap een samenstellingsverklaring afgeven; geen waarborgen getroffen in verband met bedreigingen van eigen belang en zelftoetsing; overtreding fundamenteel beginsel van objectiviteit.(Definitieve) doorhaling voor de duur van 18 maanden.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/1872 Wtra AK van 20 februari 2015 van

 

de NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

gevestigd te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouw/gemachtigde: mr. M.L. Batting,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

(voorheen) kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft  kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-  het op 28 juli 2014 ingekomen klaagschrift van 25 juli 2014 met bijlagen.

-  het op 26 augustus 2014 ingekomen verweerschrift van dezelfde datum.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 14 november 2014, waar zijn verschenen, namens klaagster mr. M.L. Batting, advocaat te Den Haag, vergezeld van G.J.A.H van der Wielen AA, adviseur van de Raad voor Toezicht, voorheen van de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad), en   betrokkene  in persoon.

1.3           Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten onderscheidenlijk toegelicht alsmede doen antwoorden onderscheidenlijk geantwoord op vragen van de Accountantskamer. Klaagster en betrokkene hebben daarbij pleitnotities doen overleggen respectievelijk overgelegd.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds 11 november 1999 ingeschreven in het accountantsregister van de NOvAA (vanaf 1 januari 2013 het register van de Nba) en ten tijde van belang, werkzaam als openbaar accountant-administratieconsulent voor [Y] Accountancy te [plaats], voorheen te [plaats].  

2.2       Op 8 juni 2010 is de praktijk van betrokkene in het kader van de ten tijde van de toetsing geldende Verordening op de periodieke preventieve toetsing (hierna: VPPT) voor het eerst getoetst. Bij brief van 1 september 2010 heeft de Raad betrokkene het eindoordeel van de toetsing toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk van betrokkene niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Tevens heeft de Raad betrokkene gewezen op zijn verplichting om op grond van artikel 11, vijfde lid, VPPT een door de Raad goed te keuren verbeterplan in te dienen, waarbij diende te worden vermeld binnen welke termijnen, doch uiterlijk binnen twee jaar gerekend vanaf 1 september 2010 betrokkene het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van zijn praktijk in overeenstemming kon brengen met de daaraan gestelde eisen. Per brief van 23 februari 2011 heeft de Raad betrokkene, nadat het verbeterplan op verzoek van de Raad was herzien,  en vervolgens aangevuld, medegedeeld dat het door hem ingediende verbeterplan was goedgekeurd.

2.3       Per brief van 27 juni 2012 heeft de Raad betrokkene meegedeeld dat een  hertoetsing van zijn praktijk zal plaatsvinden, welke hertoetsing op 4 september 2012  heeft plaatsgevonden. Bij brief van 17 oktober 2012 is het concept-verslag van de hertoetsing aan betrokkene toegezonden. Betrokkene heeft hierop gereageerd per brief van 5 november 2012. Hij heeft de bevindingen van de toetsers niet bestreden maar een toelichting verstrekt op de omstandigheden waaronder hij zijn accountantspraktijk heeft moeten uitoefenen.

2.4        Per brief van 28 november 2012 heeft de Raad het eindoordeel van de hertoetsing toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantspraktijk niet voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld. De Raad heeft betrokkene in die brief tevens meegedeeld dat zijn bevindingen in de vorm van een klacht aan de tuchtrechter zullen worden voorgelegd. Nadat betrokkene begrip had gevraagd voor zijn situatie, heeft de Raad bij brief van 20 februari 2013 beslist af te zien van het indienen van een klacht bij de Accountantskamer en betrokkene laten weten dat een integrale reguliere toetsing van de praktijk in de loop van 2013 zou plaatsvinden.

2.5       Per brief van 29 mei 2013 heeft de Raad betrokkene meegedeeld dat de toetsing van zijn praktijk zal plaatsvinden, welke toetsing op 18 september 2013 heeft plaatsgevonden. Bij brief van 26 september 2013 is het concept-verslag van deze toetsing aan betrokkene toegezonden. De Raad heeft bij brief van 24 oktober 2013 aan betrokkene het definitieve toetsingsverslag toegezonden.

2.6       Bij brief van 17 december 2013 heeft de Raad betrokkene het eindoordeel van bedoelde toetsing toegezonden, inhoudende dat het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing van de praktijk van betrokkene niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De Raad heeft betrokkene in die brief tevens meegedeeld dat zijn bevindingen in de vorm van een klacht aan de tuchtrechter zullen worden voorgelegd.  

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt in het verwijt dat de accountantspraktijk van betrokkene ten tijde van de toetsing van 18 september 2013 niet beschikte over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen, zoals bedoeld in artikel 3 Verordening op de Kwaliteitstoetsing NOvAA (hierna: VKwT). Betrokkene heeft hiermee gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-120, A-130 en A-150 van de Verordening Gedragscode AA’s (hierna: VGC).  

3.2       In het bijzonder wordt betrokkene verweten dat hij

a) door het afgeven van een samenstellingsverklaring voor zijn eigen vennootschap de naleving van de fundamentele beginselen van objectiviteit en van deskundigheid en zorgvuldigheid heeft veronachtzaamd, en

dat in de twee getoetste samenstellingsdossiers er sprake is van tekortkomingen in:

b) aanvaarding van de opdrachten;

c) documentatie en uitvoering van de opdrachten;

d) afwerking van de opdrachten.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA) en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 1 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode vigerende VGC en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.3       Daarnaast stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Op grond van artikel 3 van de voor de toetsing geldende VKwT, jo artikel 71 vijfde lid Wab, zorgt de accountant ervoor dat de accountantspraktijk of accountantsafdeling waarbij hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden, beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wet AA althans de Wab. Gelet op deze bepaling kan van betrokkene naar het oordeel van de Accountantskamer worden verlangd dat deze steeds zorgt voor een voldoende stelsel van kwaliteitsbeheersing.

4.5       De toetsers hebben allereerst aangevoerd dat betrokkene in strijd met het beginsel van objectiviteit en van deskundigheid en zorgvuldigheid een samenstellingsverklaring heeft afgegeven voor zijn eigen vennootschap en dat ten aanzien daarvan noch ten aanzien van het treffen van waarborgen tegen bedreigingen te dier zake beleid wordt gevoerd dat in overeenstemming is met het bepaalde in de VGC.

4.5.1    Betrokkene heeft een en ander niet betwist, zodat vaststaat dat betrokkene een samenstellingsverklaring voor zijn eigen vennootschap heeft afgegeven zonder het treffen van (adequate) waarborgen. Hierdoor heeft hij gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van objectiviteit, onder meer inhoudende dat een accountant niet toelaat dat zijn professioneel of zakelijk oordeel wordt aangetast door een belangentegenstelling. Daarbij dient een accountant iedere situatie te vermijden die zijn professionele oordeelsvorming op een ongepaste wijze beïnvloedt. Voorts vereist het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid een deugdelijke oordeelsvorming bij toepassing van professionele kennis en vaardigheid. Nu niet gebleken is dat betrokkene de bedreigingen van ‘eigen belang’ en ‘zelftoetsing’ heeft ingezien of beleid ter onderkenning van bedreigingen voor de fundamentele beginselen heeft ontwikkeld, heeft hij in strijd gehandeld met de artikelen A-100.4, A-120.1 en A.120.2, A-130.2, B1-200.3, B1-280.1, B1-280.3 en B1-291.2, eerste lid, VGC en artikel 10 NVAK-aav.

4.6       Klaagster heeft voorts aangevoerd dat de toetsers hebben geconstateerd dat sprake is van tekortkomingen in de aanvaarding van opdrachten.

4.6.1    Zij hebben geconstateerd dat betrokkene in de twee door hen getoetste dossiers geen schriftelijke opdrachtbevestigingen heeft opgenomen en uit de dossiers niet blijkt dat de leveringsvoorwaarden aan de cliënten wordt verstrekt en niet duidelijk is hoe, of en wanneer deze voorwaarden ter kennis van zijn cliënten zijn gebracht.

4.6.2    Betrokkene heeft de bevindingen van de toetsers als zodanig niet betwist. Derhalve kan niet worden vastgesteld dat de opdrachtvoorwaarden en wederzijdse verantwoordelijkheden voor partijen duidelijk waren. De zogeheten vragenlijst cliëntacceptatie die wel is opgenomen in de dossiers, is daartoe ontoereikend omdat deze interne vastlegging niet is ondertekend door de opdrachtgever en geen zekerheid biedt over de overeengekomen voorwaarden. Voorts is het doel van de vastleggingen mede dat de dossiers overdraagbaar zijn aan een opvolgend accountant. Gelet hierop en op hetgeen door klaagster onderbouwd naar voren is gebracht, heeft klaagster naar het oordeel van de Accountantskamer aannemelijk gemaakt dat betrokkene tekort is geschoten in de aanvaarding van opdrachten. 

4.6.3    Gelet hierop heeft betrokkene gehandeld in strijd met de randnummers 7, 8 en 10 van de NVCOS 4410 en artikel 10 NVAK-aav.

4.7       Klaagster heeft vervolgens aangevoerd dat de toetsers bij de toetsing hebben geconstateerd dat sprake is van tekortkomingen in de documentatie en uitvoering van de samenstellingsopdrachten.

4.7.1    De toetsers hebben in een dossier geconstateerd dat het onvoldoende blijkt geeft van de betrokkenheid van betrokkene bij het verrichten van de werkzaamheden. Zijn betrokkenheid wordt achteraf vastgelegd. Zo is een samenstellingsverklaring afgegeven op  6 juni 2013 en het dossier pas op 17 september 2013 afgetekend. In het andere getoetste dossier bevond zich geen bevestiging bij de jaarrekening en geen verslag van de bespreking met de cliënt, terwijl die niet door betrokkene maar door een medewerker bleek te worden gevoerd wat duidt op onvoldoende betrokkenheid van betrokkene bij het dossier. Uit de dossiers blijkt volgens de toetsers evenmin dat betrokkene het samengesteld financieel overzicht heeft doorgelezen en daarbij een afweging heeft gemaakt of dit overzicht toereikend van opzet en vrij van onjuistheden van materieel belang is. Ook is in een dossier geen evaluatie door betrokkene opgenomen en heeft hij volgens klaagster, omdat geen andere werkzaamheden zijn aangetroffen, volstaan met het enkel achteraf paraferen van de dossiers.

4.7.2    Betrokkene heeft ook deze bevindingen van de toetsers als zodanig niet betwist.  Gelet hierop en op hetgeen door klaagster onderbouwd naar voren is gebracht, heeft klaagster naar het oordeel van de Accountantskamer aannemelijk gemaakt dat betrokkene is tekortgeschoten in de uitvoering en documentatie van de werkzaamheden. Hierbij geldt dat een dossier van cruciaal belang is om inzichtelijk te maken welke werkzaamheden reeds zijn verricht en of deze zijn verricht in overeenstemming met de voor de uitvoering van een opdracht, dan wel de afgifte van een rapport of samenstellingsverklaring, geldende vereisten. Betrokkene heeft daar niet aan voldaan. Het is van groot maatschappelijk belang dat een accountant zijn werkzaamheden zorgvuldig uitvoert. De vastgestelde materiële tekortkomingen in de dossiers zijn daarmee niet te rijmen. Van een deugdelijke uitvoering en documentatie van de werkzaamheden was geen sprake

4.7.3    Gelet hierop heeft betrokkene gehandeld in strijd met artikel 10 NVAK-aav en randnummers 10, 11, en 15 van de NVCOS 4410.

4.8       Klaagster heeft tenslotte aangevoerd dat bij de toetsing in de getoetste dossiers geen door de cliënt afgegeven bevestiging bij de jaarrekening is aangetroffen. In deze dossiers is derhalve niet vastgelegd dat de cliënt instaat voor de juistheid van de gepresenteerde cijfers. Dit is door betrokkene onbetwist gebleven.

4.8.1    Op grond van randnummer 17 van de NVCOS 4410 moet door de leiding van de entiteit aan de accountant echter een bevestiging zijn verstrekt waarin is vermeld dat zij verantwoordelijk is voor de toereikende prestatie van het financieel overzicht en van de goedkeuring van het financieel overzicht. Op grond van randnummer 10 van de NVCOS 4410 had betrokkene dit dienen te documenteren. Daaraan heeft betrokkene niet voldaan.  

4.8.2    Gelet hierop heeft betrokkene gehandeld in strijd met randnummers 10 en 17 van de NVCOS 4410 en artikel 10 NVAK-aav.

4.9       Gezien de aard en de omvang van de hiervoor vastgestelde tekortkomingen, waarvoor betrokkene, gezien artikel B1-291.2 VGC, verantwoordelijk is, moet worden geoordeeld dat de accountantspraktijk van betrokkene ten tijde van de toetsing op 18 september 2013 niet beschikte over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de gestelde normen als bedoeld in artikel 3 VkwT, die zijn neergelegd in de hiervoor aangehaalde voorschriften van de VGC, de NVAK-aav en de NVCOS.

4.10     Van omstandigheden die meebrengen dat betrokkene van het niet naleven van de hiervoor vermelde verordeningen en nadere voorschriften geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is niet gebleken. Te dier zake heeft althans te gelden dat de bijzondere omstandigheden waaronder betrokkene zijn praktijk in 2008 is gestart en heeft opgebouwd, gelegen in de gerechtelijke procedures, de faillissementsaanvraag en de gelegde (derden) beslagen voor klaagster al reden zijn geweest om na de eerste hertoetsing geen klacht in te dienen, doch betrokkene in staat te stellen zijn praktijk op orde te brengen. Hoewel betrokkene dienaangaande in zijn brief van 5 november 2012 heeft gesteld dat hij vanaf die datum meer aandacht voor zijn praktijk kon hebben en voornemens was om met begeleiding de gegeven aanbevelingen en aanwijzingen door te voeren in zijn praktijk, heeft dat er niet toe geleid dat het kwaliteitsstelsel ten tijde van de toetsing op 18 september 2013 voldeed aan de eisen die daaraan worden gesteld. Het niet naleven van de verordeningen en nadere voorschriften die (onder meer) de kwaliteit van de beroepsuitoefening door de accountants-administratieconsulenten beogen te bewaken, levert naar het oordeel van de Accountantskamer, gelet op het maatschappelijk belang dat met de naleving gemoeid is, een overtreding op van de voor iedere accountant geldende fundamentele beginselen van objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, een en ander als bedoeld in artikel A-100.4 sub b., c. en e. van de VGC.

4.11     Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. In dat kader houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. Betrokkene moet in het bijzonder worden aangerekend dat hij ook nog ten tijde van de toetsing van 18 september 2013 het stelsel van kwaliteitsbeheersing niet op orde had, terwijl hem voor een tweede maal de gelegenheid was geboden zijn praktijk op orde te brengen. Voorts is bij de behandeling van de klacht ter zitting noch anderszins uit enige reactie van betrokkene aan de Accountantskamer gebleken dat hij na de toetsing en  voorafgaand aan de verkoop van zijn kantoor enige actie heeft ondernomen om te beschikken over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor geldende normen. Gelet hierop acht de Accountantskamer de in artikel 2, eerste lid, sub e. Wtra bedoelde maatregel van doorhaling passend en geboden, waarbij wordt bepaald dat betrokkene zich niet binnen een periode van 18 maanden na de datum van ingang van de doorhaling opnieuw in het register kan doen inschrijven.

4.12     Betrokkene heeft ter zitting nog opgemerkt dat hij, afhankelijk van de uitslag van onderhavige tuchtzaak, overweegt in een nieuwe vennootschap, alleen en zonder personeel, werkzaamheden als openbaar accountant uit te oefenen, en dat het economisch onverantwoord is tegen de door hem te berekenen tarieven alle volgens de beroepsregels noodzakelijke vastleggingen te doen. De Accountantskamer stelt vast dat deze opmerking van betrokkene niet van inzicht getuigt in de eisen die wet en regelgeving en het maatschappelijk verkeer aan het uitoefenen van het beroep van (openbaar) accountant stellen.

4.13     Op grond van het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht in alle onderdelen gegrond;
  • legt ter zake de maatregel op van doorhaling van de inschrijving van de accountant in de registers als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder e. Wtra. Deze doorhaling gaat in op de tweede dag volgend op de dag waarop deze beslissing onherroepelijk is geworden én de voorzitter van de Accountantskamer een last tot tenuitvoerlegging heeft uitgevaardigd;
  • bepaalt de termijn waarbinnen betrokkene niet opnieuw in de registers kan worden ingeschreven op achttien maanden;
  • verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak en de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid juncto artikel 47 Wtra zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. R.P. van Eerde (rechterlijke leden) en Th.A. Verkade RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klaagster en/of betrokkenetegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten