ECLI:NL:TACAKN:2015:25 Accountantskamer Zwolle 14/2265 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:25
Datum uitspraak: 09-02-2015
Datum publicatie: 09-02-2015
Zaaknummer(s): 14/2265 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht over advisering bij aankoop en nadien bij verkoop van aandelenbelang te laat ingediend en daarom niet ontvankelijk, evenals de klacht over het (laten) accepteren en uitvoeren van een opdracht van de rechtspersoon, waarvan klagers doende waren het (indirect) gehouden aandelenbelang af te stoten. Het ontvankelijke onderdeel van de klacht over het niet aan klagers verstrekken van nieuwe, relevante informatie van/over de te verkopen rechtspersoon ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/2265 Wtra AK van 9 februari 2015 van

X B.V.

gevestigd te [plaats],

vertegenwoordigd door

[A] B.V., vertegenwoordigd door [B],

[C] B.V., vertegenwoordigd door [D] en

[E] B.V., vertegenwoordigd door [F],

K L A A G S T E R ,

raadsman: mr. J. Booij,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. N.E.N. de Louwere.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 29 augustus 2014 ingekomen klaagschrift van die datum met bijlagen;

-        de op 30 september 2014 ingekomen aanvulling op het klaagschrift met bijlagen;

-        de op 30 september 2014 ingekomen brief van 22 september 2014 van klaagster met twee bijlagen;

-        het op 8 december 2014 ingekomen verweerschrift van die datum met bijlagen;

-        de op 17 december 2014 ingekomen brief van de gemachtigde van klaagster van 16 december 2014 met negen bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 5 januari 2015 waar zijn verschenen: namens klaagster [F], bijgestaan door mr. J. Booij te Boskoop, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mw. mr. N.E.N. de Louwere, advocaat te Waalre.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht respectievelijk doen antwoorden en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is als openbaar accountant verbonden aan accountantskantoor [G] Accountants te [plaats]. Betrokkene is vennoot en mede-beleidsbepaler van dat kantoor. Betrokkene was (in ieder geval) in de jaren 2001 en 2002 verbonden aan het destijds zo geheten kantoor [H] Advies.

2.2       Klaagster is actief op het terrein van de plantenkwekerij en de plantenhandel. (Indirect) aandeelhouders in klaagster zijn de broers [B], [D] en [F]. Klaagster heeft in januari 2002 75% van de aandelen in [I] B.V. (hierna: [I]) verworven. Volle dochtervennootschap van [I] is [J] B.V. (hierna: [J]). Tussen klaagster en [J] bestond een intensieve handelsrelatie.

2.3       De overige aandelen in [I] werden gehouden door de heer [K] (hierna: [K]). [K] was, in ieder geval na januari 2002, de statutair bestuurder van [I] en, tot 1 februari 2008, van [J].

2.4       Op 8 januari 2002 is tussen klaagster en [K] een aandeelhouders-overeenkomst tot stand gekomen. In dat verband en in verband met de (daaraan voorafgegane onderhandelingen over de over te nemen) aandelen in [I], heeft betrokkene aan klaagster en (indirect) aan de broers [B,D,F] adviesdiensten verleend.

2.5       Vanwege de ernstig onder druk staande financiële resultaten van [J] heeft klaagster aan betrokkene gevraagd haar te begeleiden bij het proces van verkoop van aandelen in of activiteiten van [I] dan wel haar deelnemingen. Betrokkene heeft deze opdracht op 24 januari 2008 schriftelijk bevestigd.

2.6       Vanwege diezelfde resultaten is [J] onder bijzonder beheer bij haar financier, de Rabobank, terecht gekomen. In dat verband is [K] als statutair bestuurder teruggetreden. Na een korte periode van een ander als statutair bestuurder van [J] is op instigatie van de Rabobank vervolgens de heer [L] (hierna: [L]) door de aandeelhouders-vergadering van [I] / [J]  per 1 september 2008 tot statutair bestuurder van [J] benoemd.

2.7       In een aan [F] gericht e-mailbericht van 17 juni 2008 heeft betrokkene met betrekking tot [I] en [J] een aantal bespreekpunten behandeld aangaande onder meer de organisatiestructuur, de financiële positie, de positie van [K] en de onderhandelingen met een derde over het nemen van een belang in [I]. In dat mailbericht is onder meer opgenomen dat op basis van de inschattingen omtrent reclamaties en foutleveringen een winstgevende operatie bereikbaar zou moeten zijn door deze reclamaties en foutleveringen in omvang terug te brengen. Over de positie van [K] is in dit e-mailbericht opgenomen:

Er moet duidelijkheid komen over wat [K] precies wil. Op grond van de aandeelhoudersovereenkomst kan hij de aandelen aanbieden tegen een prijs van circa € 2 miljoen. Op dit moment is er bij de [X] B.V. als koper van deze aandelen echter geen geld om het pakket af te nemen. Is dit oplosbaar via een nieuwe afspraak die duidelijkheid schept, ook in de toekomst?

2.8       Op 5 september 2008 heeft [K] het door hem gehouden 25%-belang in [I] aan klaagster aangeboden, daartoe stellend dat klaagster op grond van de aandeelhoudersovereenkomst van 8 januari 2002 verplicht is deze aandelen over te nemen tegen een bedrag van € 2.042.011. Klaagster is daartoe niet bereid gebleken.

2.9       In september 2008 heeft [L] namens [J] aan de kantoorgenoot van betrokkene, de heer [M] AA (hierna: [M] AA), de opdracht verstrekt een prognose/exploitatiebegroting 2009 op te stellen voor [J], zulks ten behoeve van haar (her)financiering door de Rabobank en van de mogelijke verkoop van aandelen/activiteiten aan een derde.

2.10     Na verlening van voormelde opdracht aan [M] AA heeft betrokkene met klaagster en de broers [B,D,F] besproken dat hij niet langer voor [I] en/of [J] kan optreden, dat hij in het vervolg alleen nog als adviseur van klaagster zou optreden en dat hij geen bemoeienis zal hebben met het opstellen van voormelde prognose/exploitatiebegroting.

2.11     De Rabobank heeft zich (uiteindelijk) op het standpunt gesteld dat (onder meer) de kwestie tussen de aandeelhouders uiterlijk 7 november 2008 opgelost diende te zijn, alvorens zij bereid was de financiering van [J] voort te zetten, althans tot herfinanciering over te gaan.

2.12     Eind oktober 2008 heeft [M] AA de door [J] verlangde prognose/exploitatiebegroting opgesteld. [M] AA heeft dit document in afschrift aan betrokkene gemaild. Betrokkene heeft vervolgens van de inhoud van dat document kennis genomen. Betrokkene heeft dat document niet doorgezonden aan klaagster of aan de broers [B,D,F]. In die prognose is voor 2009 een positief resultaat voorzien van € 1,5 miljoen bij een omzet van € 102 miljoen, tegenover een negatief resultaat over 2008 van € 3,97 miljoen bij een omzet van € 88 miljoen.

2.13     Op 4 november 2008 is een overeenkomst tot stand gekomen, die - voor zover van belang - inhield dat klaagster haar aandelen in [I] aan [K] zou leveren onder toebetalen van € 475.000. Aan deze overeenkomst is eind januari 2009 uitvoering gegeven.

2.14     Op de vergadering van aandeelhouders van [I] van 10 november 2008, waarin de broers [B,D,F] aanwezig waren, is de door [M] AA opgestelde prognose besproken.

2.15     In januari 2009 hebben de broers [B,D,F] vanwege hun onvrede over de gang van zaken en de uitkomst van de zakelijke crisis van het najaar 2008 aan mr. [N], advocaat te [plaats], advies gevraagd over de (on)mogelijkheden om de overeenkomst van 4 november 2008 niet na te komen dan wel ter zake een beroep te doen op de nietigheid van die overeenkomst. Mr. [N] heeft daarover - na een gehouden bespreking - per e-mailbericht een advies gegeven.

2.16     In februari 2009 is [I] erin geslaagd nieuwe financiering aan te trekken. Voorts is zij erin geslaagd haar grootste afnemer, de Duitse onderneming [O] (hierna: [O]), te behouden. [I] en [J] bleken daarop weer winstgevend.

2.17     Klaagster, althans de broers [B,D,F], hebben in 2010 mr. Booij voormeld gevraagd hen te assisteren bij het onderzoek ‘of er nog mogelijkheden zijn inzake [J]’. In dat verband is betrokkene op 5 augustus 2010 uitgenodigd voor een bespreking, op welke uitnodiging betrokkene is ingegaan. Betrokkene is in dat verband in een aan mr. Booij gericht e-mailbericht d.d. 3 september 2010 ingegaan op diens stelling dat er in de aandeelhoudersovereenkomst geen plicht tot afname van de aandelen zou zijn.

2.18     Klaagster heeft zich in 2011 onder meer op het standpunt gesteld dat de verkoop van de aandelen aan [K] ongedaan diende te worden gemaakt, daartoe stellend dat zij heeft gedwaald bij die verkoop onder meer doordat haar essentiële informatie is onthouden. In verband daarmee heeft zij eind augustus 2011 een verzoek tot een voorlopig getuigenverhoor doen indienen, welk verhoor vanaf oktober 2011 heeft plaatsgevonden.

2.19     Op 1 mei 2012 is klaagster een civiele procedure begonnen bij de rechtbank Den Haag tegen onder meer [K] tot ongedaanmaking van het nadeel dat als gevolg van door hem veroorzaakte dwaling is ontstaan, althans tot vergoeding van schade die het gevolg is van het onrechtmatig handelen van [K]. Bij vonnis van 24 juli 2013 heeft de rechtbank Den Haag de vordering van klaagster afgewezen. Tegen dat vonnis heeft klaagster hoger beroep ingesteld, waarop nog niet is beslist.

2.20     [J] is op [datum] in staat van faillissement verklaard. Dat faillissement is in hoofdzaak het gevolg van het eerdere faillissement van haar afnemer [O].

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

I.          het nalaten van het geven van een advies aan klaagster, dan wel het geven van een onjuist advies in 2008 aangaande ‘het ernstig tekort in’ de door betrokkene opgestelde aandeelhoudersovereenkomst van 8 januari 2002, wat in strijd is met deskundigheid en zorgvuldigheid;

II.        het positief adviseren met betrekking tot de overeenkomst van 4 november 2008, zonder alle aspecten van de overeenkomst van 8 januari 2002 vanuit het belang van klaagster daarin te betrekken, wat in strijd is met deskundigheid en zorgvuldigheid;

III.       het onder verantwoordelijkheid van betrokkene in september/oktober 2008 laten opstellen van een prognose/exploitatiebegroting 2009 ten behoeve van [J], welke prognose geen deugdelijke grondslag had en die is opgesteld zonder dat daarover contact is geweest met klaagster, wat in strijd is met deskundigheid en zorgvuldigheid;

IV.       het instemmen met het opvoeren van een winstverwachting 2009 om daarmee potentiële kopers een aanlokkelijk perspectief te bieden, wat in strijd is met de integriteit;

V.        het niet verstrekken van de eind oktober 2008 gereedgekomen en begin november 2008 gepresenteerde begroting aan klaagster, zodat klaagster daarmee geen rekening heeft kunnen houden bij haar besluit over haar aandelenbelang in [I], wat in strijd is met deskundigheid en zorgvuldigheid;

VI.       het laten ontstaan en laten voortduren van een belangentegenstelling bij het gelijktijdig (doen) uitvoeren van enerzijds de opdracht van klaagster en anderzijds de opdracht van [J];

VII.      het nalaten van het vastleggen van de opdracht van september 2008;

VIII.     het niet toepassen van het conceptueel raamwerk ten aanzien van het gelijktijdig doen uitvoeren van de opdracht van klaagster en de opdracht van [J].

3.3       Wat door/namens klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud; hierna Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Namens betrokkene is bij verweerschrift gesteld en ter zitting bepleit dat klaagster niet ontvankelijk dient te worden verklaard. Daartoe heeft hij doen aanvoeren dat de zesjaarstermijn en/of de driejaarstermijn uit artikel 22, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) is overschreden.

4.2.1    Artikel 22, eerste lid, Wtra, zoals dat luidt sinds 1 januari 2014, bepaalt dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer worden ingediend indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta of de Wab [1] bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.2    De indiening van de klacht op 29 augustus 2014 betekent dat al het handelen en/of nalaten van vóór 29 augustus 2008 onbesproken dient te blijven en dat klachten daarover wegens overschrijding van voormelde zesjaarstermijn niet ontvankelijk dienen te worden verklaard. Voormelde datum van indiening betekent voorts dat indien klaagster vóór 29 augustus 2011 - aldus meer dan drie jaren voor het indienen van de klacht - heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren hetgeen zij betrokkene thans verwijt, een klacht daarover eveneens te laat is.

4.2.3    Klachtonderdeel I. ziet op (de inhoud van) de aandeelhoudersovereenkomst van 8 januari 2002 en in verband daarmee op het standpunt van betrokkene dat uit die overeenkomst voortvloeide dat [K] zijn aandelenbelang in [I] kon aanbieden voor een bedrag van circa € 2 miljoen. Uit het hiervoor onder 2.7 weergegeven e-mailbericht blijkt dat betrokkene dat standpunt al op 17 juni 2008 aan [F] - en daarmee aan de broers [B,D,F] en klaagster - kenbaar heeft gemaakt. De omstandigheid dat klaagster pas nadien op 4 november 2008 haar belang heeft verkocht, maakt dat niet anders. Gesteld noch gebleken is immers dat na 17 juni 2008 nog expliciet met betrokkene is gesproken over de juistheid/houdbaarheid van dat standpunt van betrokkene en over de gevolgen voor de adviezen van betrokkene indien van een ander standpunt werd uitgegaan. Dit klachtonderdeel ziet daarom op handelen en/of nalaten van betrokkene dat heeft plaatsgehad meer dan zes jaren voor het moment van indiening van de klacht (op 29 augustus 2014) en moet reeds daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.2.4    Klachtonderdeel I. is, gelijk onderdeel II., welk laatstbedoeld verwijt eveneens ziet op bedoelde advisering van betrokkene aangaande de overeenkomst van 4 november 2008, (ook) wegens overschrijding van voormelde driejaarstermijn niet-ontvankelijk. Het staat immers vast dat de broers [B,D,F] al in januari 2009 vanwege hun onvrede over de gang van zaken in het najaar 2008 en de uitkomst daarvan (d.i. de verkoop van de aandelen in [I]) een onderzoek hebben ingesteld naar de juridische (on)mogelijkheden om de overeenkomst van 4 november 2008 alsnog aan te tasten. Nadien hebben zij medio 2010 daarvoor mr. Booij ingeschakeld die, zo blijkt uit het onder 2.17 weergegeven e-mailbericht van 3 september 2010, in augustus 2010 bij betrokkene expliciet aan de orde heeft gesteld of de in het najaar van 2008 aangenomen afnameplicht voor klaagster van de door [K] gehouden aandelen in [I] al dan niet op de aandeelhouders-overeenkomst van 8 januari 2002 kon worden gebaseerd. Gelet op het voorgaande moet dan ook de conclusie zijn dat klaagster, aan wie de wetenschap van de broers [B,D,F] moet worden toegerekend, al vóór 29 augustus 2011 heeft kunnen constateren wat zij betrokkene met deze klachtonderdelen verwijt, te weten dat hij ten onrechte tot een positief advies is gekomen, althans zonder daarvoor een deugdelijk onderzoek te verrichten.

4.2.5    De klachtonderdelen III. en IV. zien op de totstandkoming en de inhoud van de prognose/exploitatiebegroting 2009. Klaagster heeft daarover aangevoerd dat die prognose is opgesteld zonder dat daarover met haar contact is geweest, dat de prognose te optimistisch is opgesteld en dat daarvoor geen deugdelijke grondslag bestaat. Nog daargelaten het antwoord op de vraag of betrokkene tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor de inhoud en de totstandkoming van de onder de vaktechnische verantwoordelijkheid van zijn kantoorgenoot vervaardigde prognose geldt, dat vaststaat dat die prognose op de aandeelhoudersvergadering van 10 november 2008 - en door, althans in het bijzijn van de broers [B,D,F] - is besproken, zodat klaagster al op dat moment wetenschap verkreeg van de inhoud daarvan. Op dat moment van bespreken was het de broers [B,D,F] - en daarmee klaagster - duidelijk, althans had duidelijk moeten zijn, dat die prognose was opgesteld zonder dat daarover met hen/haar contact is geweest. Een en ander leidt dan tot de conclusie dat klaagster al op 10 november 2008, althans ruim voor 29 augustus 2011, heeft geconstateerd, althans redelijkerwijs heeft kunnen constateren wat zij betrokkene met deze klachtonderdelen nu verwijt. Dit betekent dat deze klachtonderdelen evenzo te laat zijn ingediend en bijgevolg niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

4.2.6    Klachtonderdeel V. behelst het verwijt dat betrokkene, hoewel hij daarover de beschikking had, de door zijn kantoorgenoot [M] AA ten behoeve van [J] opgestelde prognose/exploitatiebegroting 2009 ten onrechte niet voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst van 4 november 2008 aan klaagster en de broers [B,D,F] heeft verstrekt. Klaagster heeft daarover aangevoerd dat zij dat in 2013 heeft vernomen. De Accountantskamer stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat klaagster eerder dan in 2013 heeft geconstateerd, dan wel redelijkerwijs heeft kunnen constateren, dat betrokkene deze prognose voorafgaand aan 4 november 2008 heeft teruggehouden. Dit brengt mee dat er geen grond is voor de conclusie dat klaagster zich te laat over deze handelwijze heeft beklaagd. In zoverre faalt het beroep van betrokkene op overschrijding van de termijn uit artikel 22, eerste lid, Wtra.

4.2.7    De klachtonderdelen VI. en VIII. stellen centraal het gelijktijdig doen uitvoeren door het kantoor van betrokkene van de opdracht van klaagster aan betrokkene tot begeleiding van klaagster bij de onderhandeling over de onder 2.8 bedoelde aanbieding door [K] van de aandelen in [I] en van de opdracht van [J] aan de kantoorgenoot [M] AA van betrokkene tot het opstellen van de prognose/exploitatiebegroting 2009. Klaagster stelt daarover dat betrokkene heeft nagelaten het in de VGC bedoelde conceptueel raamwerk toe te passen en dat hij een belangentegenstelling heeft laten ontstaan en laten voortduren.

Klaagster heeft echter niet weersproken dat zij al in september 2008 ervan op de hoogte was dat beide opdrachten gelijktijdig werden uitgevoerd en zij heeft evenmin bestreden dat betrokkene met haar al in september 2008 heeft besproken dat hij - betrokkene - vanwege de door [J] aan [M] AA verleende opdracht tot de slotsom is gekomen dat hij niet langer óók voor [I] en/of [J] werkzaamheden kon verrichten, zoals voordien wel het geval was geweest, en dat hij voortaan alleen nog als adviseur van klaagster zou optreden.

Tegen die achtergrond moet worden vastgesteld dat klaagster al omstreeks september 2008 doch in ieder geval ruim voor 29 augustus 2011, ervan op de hoogte was dat door het kantoor van betrokkene gelijktijdig opdrachten werden uitgevoerd, waarvan de uitvoering en/of de uitkomst daarvan mogelijk een tegenstelling in belangen zou opleveren. Klaagster heeft daardoor al vóór 29 augustus 2011 kunnen constateren wat zij thans met deze klachtonderdelen aan betrokkene verwijt. Deze klachtonderdelen zijn daarom niet-ontvankelijk.

4.2.8    Klachtonderdeel VII. ziet op het nalaten van de vastlegging door betrokkene van de in september 2008 door klaagster aan hem gegeven opdracht om klaagster/de broers [B,D,F] te begeleiden bij de onderhandelingen over de onder 2.8 bedoelde aanbieding door [K] van de aandelen in [I]. Gelet op de aard van dit verwijt valt niet in te zien dat klaagster daarvan niet al voor 29 augustus 2011 wetenschap had en zich destijds niet al een beeld heeft kunnen en heeft moeten vormen of dat uitblijven van een vastlegging al dan niet adequaat was, zoals zij thans aan betrokkene verwijt. Deze constatering brengt mee dat klaagster op dit onderdeel eveneens te laat is met het indienen van haar klacht, zodat het niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.3       Wat betreft het ontvankelijke klachtonderdeel V. geldt het volgende.

4.4       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) (hierna: de VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1. Voor zover dit plaatshad ná 1 januari 2014 dient dat handelen en/of nalaten te worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.5       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.6.1    Klachtonderdeel V. stoelt op de stelling dat de in de prognose opgenomen informatie zodanig positief en enthousiasmerend was, dat klaagster ten onrechte ervan is blijven uitgaan dat ‘[I] niet meer te redden was’. Betrokkene had als adviseur van klaagster die informatie, die als relevant en als goed nieuws moest worden aangemerkt, dan ook niet van klaagster mogen weghouden, zo heeft klaagster opgeworpen.

4.6.2    Betrokkene heeft ter afwering van dit verwijt aangevoerd dat de prognose niet was opgesteld in opdracht van klaagster en dat die prognose niet aan hem had mogen worden toegezonden. Hij heeft voorts aangevoerd dat klaagster, hoewel zij ervan op de hoogte was dat die prognose werd opgesteld, kennelijk nimmer zelfstandig bij de statutair bestuurder van [J], [L], naar die prognose heeft gevraagd. Betrokkene heeft verder aangevoerd dat de in de prognose opgenomen informatie zijns inziens niet veel toevoegde aan wat klaagster volgens hem al wist. Betrokkene heeft in dit verband gewezen op zijn in het e-mailbericht van 17 juni 2008 opgenomen inschatting dat in 2009 een winstgevende exploitatie haalbaar moest zijn, dat er jaarlijks een omzet werd behaald van € 90 tot € 100 miljoen, dat het verlies over 2008 vooral werd veroorzaakt door de afboeking van verdwenen emballage, dat aan alle partijen bekend was dat na een forse reorganisatie er winstmogelijkheden waren en dat de prognose (mede) werd opgesteld om herfinanciering bij de Rabobank te verkrijgen, zodat te verwachten was dat de prognose een gematigde winstverwachting zou bevatten. Een en ander was dus al aan klaagster bekend bij haar afwegingen in oktober en november 2008 inzake de overeenkomst van 4 november 2008. Een geprognosticeerde winst van € 1,5 miljoen bij een voorziene omzet van € 102 miljoen, was dan ook niet zodanig nieuw of onverwacht, dat het een doorbreking van de geheimhoudingsplicht rechtvaardigde, aldus betrokkene.

4.6.3    Nu betrokkene aldus dit onderdeel van de klacht gemotiveerd heeft weersproken en klaagster geen concrete feitelijkheden heeft aangevoerd dan wel stukken heeft overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat betrokkene klaagster voorafgaande aan 4 november 2008 ten onrechte onkundig heeft gehouden van de inhoud van de prognose/exploitatiebegroting 2009, wat gelet op wat hiervoor onder 4.5 is overwogen wel op haar weg had gelegen, kan tot een precieze en aannemelijke grondslag voor enig aan betrokkene te maken tuchtrechtelijk verwijt ter zake dan ook niet worden geconcludeerd. Onderdeel V. van de klacht is daarom ongegrond.

4.7       De slotsom is dat de klacht niet-ontvankelijk althans ongegrond moet worden verklaard.

4.8        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

  • verklaart de klacht in de onderdelen I. tot en met IV. en VI. tot en met VIII. niet-ontvankelijk;

·       verklaart de klacht in onderdeel V. ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen/kan klaagster en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.


[1] Vóór 1 januari 2013 de Wet RA.