ECLI:NL:TACAKN:2015:14 Accountantskamer Zwolle 14/1190 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:14
Datum uitspraak: 04-02-2015
Datum publicatie: 04-02-2015
Zaaknummer(s): 14/1190 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht gegrond met waarschuwing
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Klacht van de Nba. (Thans ex-)bestuurder van groot accountantskantoor heeft namens zijn organisatie de verkoop (management buy-out) begeleid van een dochteronderneming. Bij deze transactie is hij uiteindelijk ook zelf financieel betrokken door deel te nemen in het aandelenkapitaal van de kopende onderneming. Hierover heeft hij zijn eigen accountantsorganisatie voorafgaande aan de verkoop niet ingelicht. Hiermee heeft hij in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen van integriteit, objectiviteit en professioneel gedrag.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 14/1190 Wtra AK van 4 februari 2015 van de

NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

gevestigd te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

gemachtigde: mr. A. Sukkel,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

wonende te [woonplaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsman/gemachtigde: mr. M.W. Renes.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 22 mei 2014 ingekomen klaagschrift van 21 mei 2014, met bijlagen;

-        het op 19 juni 2014 ingekomen verweerschrift van 18 juni 2014.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 6 oktober 2014, waar zijn verschenen - aan de zijde van klaagster ‑ haar gemachtigde mr. A. Sukkel en ‑ aan de zijde van betrokkene – [Y] RA in persoon, bijgestaan door mr. M.W. Renes, advocaat te Amsterdam.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht en doen antwoorden en/of geantwoord op vragen.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene staat sinds 6 juli 1988 ingeschreven als registeraccountant in het accountantsregister en is met toepassing van artikel 72 van de Wet op het accountantsberoep thans ingeschreven in het accountantsregister van de Nba. In de periode waarin het handelen of nalaten waarop deze klacht betrekking heeft, was betrokkene aan te merken als openbaar accountant.

2.2       Tot en met 30 juni 2010 heeft betrokkene de functie van Chief Financial Officer (hierna: CFO) van [A] Nederland LLP vervuld. Tot juni 2008 was dit een functie binnen de Raad van Bestuur van de Nederlandse tak van [A]. In juni 2008 kwamen de Nederlandse en de Belgische tak van [A] als gevolg van de zogenoemde areavorming onder leiding te staan van één ‘subarea leadershipteam’ (het SALT), waarvan de CFO van [A] Nederland LLP (in casu: betrokkene) na 1 juli 2008 geen deel meer uitmaakte.

2.3       Van 1 juli 2003 tot 1 november 2010 heeft betrokkene in het handelsregister ingeschreven gestaan als zelfstandig bevoegd bestuurder (directeur) van [A] Participaties B.V. In deze periode was betrokkene via een beroepsvennootschap tevens partner van [A] Accountants LLP. Per 1 oktober 2010 is betrokkene uit [A] Accountants LLP getreden en per 1 januari 2011 heeft betrokkene de [A]-organisatie verlaten. Tot laatstvermelde datum stond betrokkene in het register accountantsorganisaties van de AFM ingeschreven als extern accountant. In datzelfde register stond betrokkene tot 1 december 2009 ingeschreven als medebeleidsbepaler bij [A] Accountants LLP.

2.4       [B] B.V. (hierna: [B]) is een onderneming die zich bezighoudt met documentaire informatievoorziening. Per 31 oktober 1997 is deze onderneming verkocht aan [A]. De aandelen van [B] werden vanaf 4 oktober 2005 gehouden door [A] Participaties B.V. De aandelen [A] Participaties B.V. worden gehouden door [A] Participaties Coöperatief UA. Tussen 28 juni 2001 en 30 juni 2003 heeft betrokkene een statutaire functie als commissaris bij [B] bekleed. Tenzij feitelijk van belang zullen alle hiervoor vermelde [A] ondernemingen hierna als [A] worden aangeduid.

2.5       Vanaf januari 2009 heeft [A] een verkooptraject voor [B] in gang gezet. De directie van [B], in casu: mevrouw [C] (hierna [C]) en de heer [D] (hierna: [D]), is daarbij als eerste in de gelegenheid gesteld de aandelen van [B] te verwerven in het kader van een “management buy-out”. In mei 2009 heeft [A] Transaction Advisory Services ([A] TAS) de waarde van 100% van de aandelen van [B] geschat op een bedrag tussen € 4,9 miljoen en € 5,4 miljoen. Toen bleek dat bij die directie geen belangstelling was voor een overname, dan wel dat daarvoor geen mogelijkheden waren gezien de vraagprijs van tussen de € 5,6 miljoen en € 6,2 miljoen, heeft [A] in september 2009 het voornemen tot verkoop van [B] in de markt bekend gemaakt, hetgeen niet tot een transactie heeft geleid.

2.6       Nadat de vraagprijs van [B] nader werd bepaald op € 1,4 miljoen, zijnde de zichtbare intrinsieke waarde, is [A] opnieuw met [D] in overleg getreden over een overname. De overeenkomst tot verkoop van (de aandelen van) [B] aan [E] B.V. (hierna: [E]), in welke vennootschap [D] een aandelenbelang hield, werd uiteindelijk gesloten tussen 5 februari 2010 en 14 februari 2010. De levering van de aandelen vond plaats op 16 februari 2010.

2.7       Betrokkenes bemoeienis met het voorgaande was de volgende. Hij was voor [A] in de periode maart 2009 tot augustus 2009 gesprekspartner van [C]. De gesprekken hebben niet geleid tot overdracht van [B] aan [C], maar  tot een beëindiging van haar partnerovereenkomst met [A].

In november 2009 heeft betrokkene een memorandum opgesteld met daarin de uitgewerkte uitgangspunten voor een mogelijke verkoop van [B] aan [D]. In de desbetreffende notitie schreef betrokkene - onder meer en zakelijk weergegeven - dat hij opnieuw in overleg was gegaan met [D] om te kijken in hoeverre een ‘management buy-out’ toch tot de mogelijkheden zou kunnen behoren. Begin januari 2010 heeft betrokkene wederom contact opgenomen met [D] over de mogelijkheid van de aanschaf van de aandelen in [B] tegen de door TAS vastgestelde vraagprijs. [D] bleek bij deze vraagprijs wel interesse te hebben voor de aandelen. Dit heeft in januari 2010 geleid tot een koopovereenkomst, onder voorbehoud van financiering. [D] had - naast financiering van de totale koopprijs door de bank - ook behoefte aan financiering van de operationele kosten, bestaande uit de reorganisatiekosten en een crisisbuffer. Toen de bank niet bereid was de financiering van de operationele kosten te ondersteunen, is [D] met betrokkene in gesprek gegaan. Zij zijn vervolgens tot overeenstemming gekomen. Betrokkene heeft als gevolg daarvan op 5 februari 2010 50% van de aandelen in [E] verworven tegen de verplichting tot financiering van de operationele kosten. Deze vennootschap heeft op 16 februari 2010 de aandelen [B] van [A] geleverd gekregen.

Het Salt heeft [D] tweemaal  uitgenodigd voor een gesprek over de financiering van [B]. [D] heeft betrokkene daarvan  op de hoogte gesteld. Betrokkene heeft vervolgens het initiatief genomen deze kwestie zelf met de bestuursvoorzitter van [A] te bespreken; dit gesprek vond plaats in september 2010.

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt in dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de op hem als registeraccountant van toepassing zijnde regelgeving door als registeraccountant namens [A] betrokken te zijn geweest bij de verkoop van [B], terwijl hij tevens als financier en (middellijk) aandeelhouder betrokken was bij de overname van [B].

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop namens klaagster gegeven toelichting, de volgende verwijten:

a.      Betrokkene heeft als registeraccountant bij de verkoop van [B] als geheel twee rollen vervuld. Enerzijds heeft hij de verkoop van [B] begeleid, waarbij hij het uiteindelijke belang van de gezamenlijke partners in [A] Nederland LLP behartigde. Anderzijds heeft betrokkene in de laatste fase van de verkoop de rol van medefinancier van de overnameprijs van [B] op zich genomen. Met die laatste rol heeft betrokkene niets anders dan zijn eigen belang gediend. Door op deze wijze op te treden heeft betrokkene niet eerlijk en oprecht gehandeld, want van een eerlijk en oprecht handelende registeraccountant mocht onder de geschetste omstandigheden worden verwacht dat hij over zijn voorgenomen rol als medefinancier van de overnameprijs van de aandelen van [B] terstond en uit eigen beweging overleg zou hebben gevoerd met het SALT of met één of meer personen die binnen [A] waren belast met governance, of anders zou hebben afgezien van die rol. Door met de melding van zijn belang te wachten totdat het hem bekend was geworden dat het SALT informatie had ontvangen, dan wel totdat hem nadrukkelijk de vraag was gesteld naar zijn betrokkenheid bij de overname, heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel ‘integriteit’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. van de VGC.

b.     Betrokkene heeft toegelaten dat zijn eigen belang uit hoofde van het middellijk aandeelhouderschap van [B] (verwachte vermeerdering van de waarde van de aandelen van [B] en dividenduitkeringen tegen de betaling van een zo laag mogelijke overnameprijs) verweven raakte met het belang dat zijn opdrachtgever (de gezamenlijke partners van [A] Nederland LLP) had bij een zo hoog mogelijke overnameprijs. Meer in het bijzonder heeft betrokkene niet onderkend dat zich een bedreiging voordeed als gevolg van het behartigen van het eigenbelang. Door een dergelijke belangenverstrengeling, althans door de schijn daarvan toe te laten, heeft betrokkene niet objectief gehandeld. Hij handelde daarmee in strijd met het fundamentele beginsel ‘objectiviteit’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder b. en nader uitgewerkt in hoofdstuk artikel A-120 van de VGC.

c.      Betrokkene heeft bij zijn handelen als medefinancier gebruik gemaakt van vertrouwelijke informatie, die hij had verkregen uit hoofde van zijn rol als begeleider van de verkoop van [B]. Zo was het betrokkene uit hoofde van die rol bekend dat de geselecteerde marktpartijen geen belangstelling hadden voor de overname van [B], maar ook dat [A] bereid was om een lagere prijs te bedingen dan oorspronkelijk door TAS was berekend, om te voorkomen dat het "beeld van leuren gaat ontstaan". Deze informatie heeft betrokkene benut bij zijn handelen als medefinancier van de aandelen van [B]. Betrokkene heeft daardoor het fundamentele beginsel ‘geheimhouding’ niet in acht genomen en aldus gehandeld in strijd met artikel A-100.4 onder d. van de VGC.

d.     Betrokkene heeft bij zijn optreden bij de verkoop van [B] niet het professioneel gedrag vertoond dat van hem als registeraccountant werd verlangd. Naar het oordeel van klaagster heeft betrokkene, door bij de verkoop van [B] in twee rollen te opereren en over deze rollen niet uit eigen beweging duidelijkheid te verschaffen aan zijn opdrachtgever [A], zich niet onthouden van handelingen die door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zullen worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep. Betrokkene heeft daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel ‘professioneel gedrag’ als bedoeld in artikel A‑100.4 onder e. en nader uitgewerkt in hoofdstuk artikel A-150 van de VGC.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 31 Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta) juncto artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud; hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de extern registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wta en Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.1    Namens betrokkene is op twee verschillende gronden een beroep gedaan op de niet-ontvankelijkheid van de klacht. Daartoe is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:

a)     Het is evident dat het in privé financieren van een aankoop ten gunste van het private pensioenvermogen geen gedraging is die valt onder de beroepsmatige werkzaamheden van een accountant. Het is ook duidelijk dat deze gedraging ligt in de privésfeer. Tot slot bestaat er geen twijfel over dat de gedraging heeft plaatsgevonden in februari 2010 en dus binnen de periode van 1 mei 2009 en 1 januari 2013. Op basis van bestaande jurisprudentie valt de bewuste gedraging van betrokkene - als deze überhaupt tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn - niet onder de werking van het tuchtrecht. De klacht is dus (kennelijk) niet-ontvankelijk. Dat betrokkene in de bewuste periode ook openbaar accountant is geweest, is niet relevant.

De driejaarstermijn van artikel 22, eerste lid, Wtra, is geschonden. Weliswaar stelt klaagster zelf dat de beroepsorganisatie pas in augustus 2011 redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van de relevante feiten, waarmee het indienen van een klaagschrift in mei 2014 net binnen de termijn van drie jaar valt, maar uit stukken die klaagster zelf heeft overhandigd, blijkt dat de AFM reeds in oktober 2010 op de hoogte is gesteld van de relevante feiten door [A]. Kort daarop heeft de Accountantskamer een mysterieus ansichtkaartje ontvangen met soortgelijke informatie. De Accountantskamer stuurde deze informatie op 8 februari 2011 door aan de AFM als één van de toezichthouders op [A]. Klaagster en de AFM hebben veelvuldig contact met elkaar over het toezicht op organisaties die wettelijke controles verrichten. Daartoe hebben beide toezichthouders een convenant gesloten. Daarnaast was uit de summiere informatie op de ansichtkaart reeds zichtbaar dat deze aangelegenheid geen wettelijke controleopdracht betreft en dus niet primair valt binnen het toezichtdomein van de AFM, maar van klaagster. Bestuursorganen onderling hebben - evenals de Accountantskamer - de wettelijke plicht om informatie voor elkaar bestemd die abusievelijk bij een ander terechtgekomen is, direct door te sturen naar het juiste bestuursorgaan. Op basis van de wet mag betrokkene aannemen dat klaagster kort na 8 februari 2011 op de hoogte is gebracht van de onderhavige feiten, dan wel op de hoogte had moeten zijn gebracht van deze feiten. Een juiste uitleg van de wettelijke bepalingen maakt dat klaagster kort na februari 2011 redelijkerwijs op de hoogte had moeten zijn van de onderhavige feiten.

4.2.2    Namens klaagster is geconcludeerd tot verwerping van dit verweer ad a) omdat de omstandigheden waarover klaagster klaagt zien op het handelen of nalaten van betrokkene in zijn hoedanigheid van accountant, verbonden aan [A], in welke hoedanigheid hij beschikte over gedetailleerde informatie over de overwegingen van de verkoper van [B] en ad b) dat klaagster eerst in augustus 2011 via een krantenbericht op de hoogte kwam van het handelen van betrokkene in de onderhavige zaak en dat zij de anonieme, oorspronkelijk aan de Accountantskamer gestuurde ansichtkaart pas in maart 2012 van de AFM ontving.

4.2.3    De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit verweer het volgende.

ad a) Namens betrokkene wordt hier miskend dat betrokkene ten tijde van de litigieuze transactie niet slechts openbaar accountant was, maar dat hij als zodanig ook CFO was bij [A] en namens deze organisatie betrokken bij activiteiten inzake de verkoop van [B], die uiteindelijk hebben geleid tot een verkoop daarvan aan [E]. Onder die omstandigheden is naar het oordeel van de Accountantskamer reeds sprake van beroepsmatig handelen van betrokkene als accountant.

ad b) Niet aannemelijk is geworden dat klaagster vóór 22 mei 2011 op de hoogte was van feiten waarop de onderhavige klacht is gebaseerd. Dat, zoals namens klaagster ter zitting is gesteld, klaagster eerst in augustus 2011 via een krantenbericht op de hoogte kwam van het handelen van betrokkene in de onderhavige zaak, is door of namens betrokkene ook niet (meer) betwist. Dat brengt met zich dat de klacht, die op 22 mei 2014 bij de Accountantskamer is binnengekomen, is ingediend binnen de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 22 lid 1 Wtra. 

Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van de klacht wordt dan ook verworpen.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 1 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1.

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5.1    Tegen het bij 3.2 onder a. vermelde klachtonderdeel is namens betrokkene ingebracht dat betrokkene wél zelf een gesprek met het bestuur van [A] heeft geïnitieerd en dat daaraan niet afdoet dat dit bestuur voordien twee keer [D] heeft gevraagd naar diens financieringsstructuur en voorts, dat betrokkene de binnen [A] beschikbare 'zwarte lijst' van aandelen waarin partners en medewerkers van [A] niet mochten handelen, heeft geraadpleegd en heeft kunnen constateren dat [B] in februari 2010 niet op deze lijst heeft gestaan, zodat betrokkene heeft kunnen oordelen dat deze transactie niet vooraf gemeld had hoeven worden.

4.5.2    De Accountantskamer overweegt met betrekking tot dit klachtonderdeel het volgende.

Vast is komen te staan dat betrokkene, voordat de transactie van de verkoop van de aandelen [B] door [A] aan [E] geheel was afgerond, voor 50% (middellijk) aandeelhouder van [E] is geworden. Aangezien betrokkene namens [A] een rol speelde bij de activiteiten inzake de verkoop van de vennootschap [B], had hij het bestuur van [A] vanzelfsprekend reeds bij aanvang van zijn andere rol, te weten die van financier/aandeelhouder van [E], op de hoogte moeten brengen. Door dit na te laten heeft betrokkene gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel ‘integriteit’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-110 van de VGC.

Betrokkene heeft door het achterwege laten van die tijdige melding aan het bestuur zijn toenmalige opdrachtgeefster ([A]) ook de mogelijkheid ontnomen om aan de hand van haar nieuw ter beschikking staande gegevens een heroverweging te maken aangaande de gang van zaken en de rol van betrokkene bij genoemde verkooptransactie. Dit brengt mee dat het nalaten van betrokkene in dezen tevens een schending oplevert van het fundamentele beginsel ‘objectiviteit’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder b. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-120 van de VGC.

Tenslotte dient voormeld nalaten ook in strijd geoordeeld te worden met het fundamentele beginsel van professioneel gedrag als bedoeld in artikel A-100.4 onder e. en nader uitgewerkt in hoofdstuk A-150 van de VGC. Enerzijds komt het handelen van betrokkene, zoals hiervoor al geoordeeld, in strijd met de voor hem geldende wet- en regelgeving (de VGC), doch daarnaast moet geoordeeld worden dat voormeld nalaten (door een redelijke en goed geïnformeerde derde die over alle relevante informatie beschikt) als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep moet worden opgevat.  

Hetgeen door en/of namens betrokkene tegen klachtonderdeel a. is ingebracht, kan aan een en ander niet afdoen. Klachtonderdeel a. moet dan ook in zoverre, en zoals door de Accountantskamer is gekwalificeerd, gegrond worden verklaard.

4.6.1    Tegen het bij 3.2 onder b. vermelde klachtonderdeel is namens betrokkene ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ ingebracht:

-        dat de handelingen met betrekking tot de verkoop van [B] ruimschoots waren afgerond toen [D] bij betrokkene aanklopte om de financieringsmogelijkheden voor operationele kosten na voltooiing van de overdracht te bestuderen en dat, gelet op de volgtijdigheid van de handelingen het oordeel van betrokkene niet kon zijn aangetast door vooroordelen, belangenverstrengeling of ongepaste beïnvloeding;

-        dat betrokkene geen invloed heeft gehad op de prijsstelling, maar dat [A] TAS daarvoor verantwoordelijk was;

-        dat betrokkene op geen enkel moment vóóraf heeft kunnen bevroeden dat [D] geen volledige financiering via de bank had kunnen verkrijgen en daarom bij hem zou aankloppen en dat bovendien de overeengekomen totale koopprijs reeds 'gedekt' was door de bank;

-        dat aldus de stelling van klaagster dat betrokkene invloed heeft gehad op een lage prijsstelling om daar in een later stadium financieel gewin uit te halen, geenszins van een feitelijke grondslag is voorzien.

4.6.2    Namens klaagster is met betrekking tot klachtonderdeel b. ter zitting ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ nog betoogd:

-        dat betrokkene in een fase waarin de verkoop van [B] nog niet definitief was, te weten tussen 25 januari 2010 en 16 februari 2010, uit hoofde van zijn functie betrokken was bij [A] en in elk geval vanaf 5 februari 2010 ook als medefinancier van de overname van de aandelen van [B];

-        dat betrokkene aldus enerzijds het belang van [A] had te dienen terwijl hij anderzijds ‑ als die medefinancier ‑ zijn eigen belang diende, naar aanleiding waarvan hij waarborgen had moeten treffen die deze bedreiging van belangenverstrengeling zouden wegnemen of tot een aanvaardbaar niveau terugbrengen;

-        dat daarbij geldt dat betrokkene tegenover de leiding van [A] transparant had moeten zijn, zodat [A] betrokkenes werkzaamheden ten behoeve van de overdracht van [B] zou hebben kunnen beoordelen;

-        dat daaraan niet afdoet dat die werkzaamheden van betrokkene bij het sluiten van de overeenkomst tot verkoop van [B] al waren beëindigd.

4.6.3    De Accountantskamer overweegt met betrekking tot klachtonderdeel b. dat betrokkene kan worden toegegeven dat de stelling van klaagster dat betrokkene invloed heeft gehad op een lage prijsstelling om daar in een later stadium financieel gewin uit te halen, feitelijke grondslag ontbeert. Klaagster heeft dit tegenover de weerspreking ervan door betrokkene niet aannemelijk doen maken, hetgeen ‑ gelet op het hiervoor onder 4.4. overwogene ‑ wel op haar weg had gelegen. In zoverre is klachtonderdeel b. dan ook ongegrond te achten.

Voor zover ‑ naar aanleiding van het namens klaagster ter zitting gehouden pleidooi ‑ uit klachtonderdeel b. tevens moet worden begrepen dat betrokkene heeft nagelaten tegenover (het bestuur van) [A] transparantie te betrachten over zijn rol als (mede)financier/aandeelhouder van [E], mist het zelfstandige betekenis en behoeft het geen bespreking meer, omdat dit aspect van de onderhavige kwestie reeds bij de bespreking van klachtonderdeel a. aan de orde is gekomen (en tot een gegrondverklaring van de klacht in zoverre zal leiden).

4.7.1    Tegen het bij 3.2 onder c. vermelde klachtonderdeel, dat uitgaat van de stelling dat betrokkene bij zijn handelen als medefinancier gebruik heeft gemaakt van vertrouwelijke informatie, die hij had verkregen uit hoofde van zijn rol als begeleider van de verkoop van [B], is namens betrokkene ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ ingebracht:

-        dat van de zijde van klaagster geen enkel bewijs is overgelegd dat deze beschuldiging zou kunnen staven en dat ook geen van de bij de transactie betrokken partijen stelt dat het zo is gegaan;

-        dat betrokkene juist wel uitgebreid heeft uitgelegd - hetgeen ook uit de summiere stukken blijkt - dat [A] TAS de prijsstelling heeft bepaald en dat hij geen invloed heeft gehad op de uiteindelijke prijsbepaling in de onderhandelingen met [D];

-        dat hij nimmer informatie heeft gebruikt ten gunste van de aankoop van [B] door [D], nog daargelaten of de informatie waarover betrokkene heeft beschikt wel zo relevant was voor de kopende partij, [D], die immers tijdens de onderhandelingen tevens bestuurder was van [B] en als zodanig zeer waarschijnlijk al over die informatie beschikte.

4.7.2    Deze weerspreking van klachtonderdeel c. is namens klaagster niet, althans onvoldoende betwist, zodat klaagster de aan dit klachtonderdeel ten grondslag liggende stelling niet aannemelijk heeft doen maken, hetgeen ‑ gelet op het hiervoor onder 4.4. overwogene ‑ wel op haar weg had gelegen. Klachtonderdeel c. moet dan ook ongegrond worden verklaard.

4.8.      Het bij 3.2 onder d. vermelde klachtonderdeel, dat strekt tot het ‑ tevens ‑ als handelen in strijd met het fundamentele beginsel ‘professioneel gedrag’ kwalificeren van het gegeven dat betrokkene bij de verkoop van [B] in twee rollen heeft geopereerd en daarover niet (tijdig) uit eigen beweging duidelijkheid heeft verschaft aan zijn opdrachtgevers, is reeds bij klachtonderdeel a. feitelijk als gegrond geoordeeld en aldaar tevens gekwalificeerd als strijdig zijnde met het fundamenteel beginsel van professioneel gedrag, zodat verdere bespreking van klachtonderdeel d. dan ook achterwege kan blijven.  

4.9       Op grond van het vorenstaande dient de klacht in onderdeel a. gegrond, in onderdeel b. deels gegrond en deels ongegrond, in onderdeel c. ongegrond en in onderdeel d. gegrond te worden verklaard, terwijl de klacht voor het overige onbesproken kan worden gelaten.

4.10     Bij de beslissing omtrent het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van de betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak oplegging van de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Hierbij is vooral van belang dat niet gebleken is dat betrokkene voorafgaand aan de door [A] en [E]/[D] overeengekomen vaststelling van de koopprijs voor de aandelen in [B] al door [D] op enige wijze benaderd was om kapitaal te verschaffen door (bijvoorbeeld) te participeren in [B].

Voorts heeft de Accountantskamer er mede op gelet dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.11      Op grond van al het hiervoor overwogene moet als volgt worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in de onderdelen a., b. en d. gegrond in voege als hiervoor onder rechtsoverwegingen 4.5.2 omschreven;

·       verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak èn de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. R.P. van Eerde en mr. J.W. Frieling (rechterlijke leden) en A.M.H. Homminga AA en drs. R.G. Bosman RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen/kan klaagster en/of betrokkenetegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.