ECLI:NL:TACAKN:2015:129 Accountantskamer Zwolle 15/1087 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:129
Datum uitspraak: 27-11-2015
Datum publicatie: 27-11-2015
Zaaknummer(s): 15/1087 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klachten over het ertoe brengen om een hypotheek te vestigen op het woonhuis van klager en het niet nakomen van afspraken over te verrichten werkzaamheden deels te laat ingediend, omdat de strijdigheid met de regels voor accountants meer dan drie jaar voor het indienen van de klacht geconstateerd had kunnen worden, en voor het overige ongegrond omdat betrokkene geen verantwoordelijkheid draagt voor het handelen en nalaten van een aan zijn kantoor verbonden belastingadviseur die een eigen tuchtrecht heeft.    

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/1087 Wtra AK van 27 november 2015 van

X ,

wonende te [woonplaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E ,

raadsvrouw: mr. N.E.N. de Louwere.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 28 mei 2015 ingekomen klaagschrift van 25 mei 2015, met bijlagen;

-       de op 29 juni 2015 ingekomen aanvulling op het klaagschrift van 25 juni 2015;

-       het  op 30 juli 2015 ingekomen verweerschrift van 29 juli 2015.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 6 november 2015 waar zijn verschenen ‑ aan de zijde van klager ‑ X in persoon en ‑ aan de zijde van betrokkene ‑ Y AA in persoon, bijgestaan door mr. N.E.N. de Louwere, advocaat te Waalre.

1.3       Klager en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten toegelicht en/of doen toelichten, alsmede geantwoord en/of doen antwoorden op vragen van de Accountants-kamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sedert 2 maart 2004 als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het register. Hij is verbonden aan [A] Accountants B.V. te [plaats]. [A] Accountants B.V. werkt samen met [A] Belastingadviseurs B.V. en [B] B.V.

2.2       Klager is samen met zijn echtgenote directeur/aandeelhouder van B.V.1 (hierna: [B.V.1]), welke vennootschap de directeur en enig aandeelhouder is van B.V.2 ([B.V.2]). Ten behoeve van deze vennootschappen zijn door [A] Accountants B.V., [A] Belastingadviseurs B.V. en [B] B.V. in de loop der jaren werkzaamheden verricht. Contactpersoon voor klager was de aan [A] Belastingadviseurs B.V. verbonden mr. [C] FB (hierna: [C]).

2.3       Op 13 september 2011 hebben klager en zijn echtgenote ten behoeve van [A] Accountants B.V., [A] Belastingadviseurs B.V. en [B] B.V. tot zekerheid voor de (terug)betaling van (kort gezegd) al hetgeen deze vennootschappen van klager en zijn echtgenote, [B.V.1] en [B.V.2] te vorderen hebben uit hoofde van onder meer verrichte werkzaamheden, een (vierde) recht van hypotheek verleend op hun woonhuis te [woonplaats] (gemeente [gemeente]).

2.4       Op 27 september 2011 is [B.V.2] failliet verklaard.  

2.5       Per brief van 24 maart 2015, ondertekend door betrokkene namens [A] en drs. [D] FB namens [A] Belastingadviseurs B.V., zijn klager en diens echtgenote in de gelegenheid gesteld te komen met een voorstel voor een oplossing voor de betaling van de ten name van [B.V.1] en [B.V.2] openstaande bedragen (ter hoogte van, zo valt in die brief te lezen, ruim € 30.000).   

2.6       Per brief van 13 april 2015 aan klager en diens echtgenote, heeft de advocaat van [A] onder meer het volgende geschreven:

“Geachte heer en mevrouw X,

Op 13 september 2011 hebt u hypotheek verleend op uw onroerende zaak aan [A] Accountants B.V. [A] Belastingadviseurs B.V. en aan [B] B.V.

Uit het faillissementsverslag blijkt dat u met de curator overeenstemming hebt bereikt. Dat betekent dat uw onroerende zaak thans is gevrijwaard van aanspraken door de curator.

[A] Accountants B.V., [A] Belastingadviseurs B.V. en [B] B.V. hebben een vordering die zeker gesteld is door genoemde hypotheek.

(…)

Op verzoek van cliënten wijs ik u op het volgende.

-        U hebt hypotheek verleend op de onroerende zaak [straat] te [plaats]. Deze hypotheek is gevestigd ter meerdere zekerheid dat u, [B.V.1] en [B.V.2] hun verplichtingen jegens cliënten nakomen.

(…)

-        Cliënten kunnen en zullen hun bevoegdheden die verstrekt zijn door de hypotheekakte gaan uitoefenen. Dat betekent dat zij de notaris zullen verzoeken de onroerende zaak middels een openbare veiling te verkopen. Hiervoor is het niet nodig dat eerst een procedure wordt gevoerd. De hoogte van de vordering blijkt immers uit de administratie van cliënten. Zij kunnen dus nu de opdracht verstrekken.

Cliënten hebben mij gevraagd u voor de laatste maal gelegenheid te geven de kwestie op te lossen middels het doen van een redelijk voorstel. U krijgt daarvoor de gelegenheid tot en met 27 april 2015.

(…)”

2.7       In  een brief van 28 april 2015 heeft de advocaat van [A] klager en diens echtgenote bericht:

“(…)

De openstaande posten van [A] Accountants B.V., [A] Belastingadviseurs B.V. en [B] BV. op [B.V.2] en [B.V.1] bedroegen in totaal ten tijde van de uitspraak van het faillissement € 31.358,65.

Uw stelling dat de vordering slechts € 24.000 bedroeg is dus pertinent onjuist.

(…)”

2.8       Op deze brief is de indiening van de onderhavige klacht door klager gevolgd.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht liggen, zoals blijkt uit de brief van klager van 25 juni 2015 en de ter zitting door klager gegeven toelichting, de volgende verwijten:

  1. Betrokkene had niet in het zicht van het faillissement van B.V.2 klager ertoe mogen brengen een recht van hypotheek op diens eigen woning te laten vestigen.

en

  1. Met [A] was afgesproken dat zij nog diverse werkzaamheden zou verrichten, met name ook werkzaamheden die nodig waren in het kader van het faillissement. Betrokkene is deze afspraken niet nagekomen.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 51 Wet op de Accountants-administratieconsulenten (oud, hierna: Wet AA),en sinds 1 januari 2013 op grond van 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet AA en de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2.1    Namens betrokkene is aangevoerd dat klachtonderdeel I. niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het betrekking heeft op handelen en/of nalaten dat meer dan  drie jaren voor het indienen van de klacht heeft plaatsgevonden, terwijl het bovendien  geen handelen en/of nalaten van betrokkene was, maar van [C], die onder een eigen tuchtrecht valt.

4.2.2    Klager heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij zich ervan bewust is dat dit onderdeel van zijn klacht meer dan drie jaren na het door hem gewraakte handelen en/of nalaten is ingediend.

4.2.3.1 In artikel 22, eerste lid, van de Wtra is bepaald, voor zover hier van belang, dat een ieder bij een vermoeden van handelen of nalaten als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Wet op het accountantsberoep (WAB) door een accountant, binnen drie jaar nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de WAB bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep,  door middel van een klaagschrift een klacht kan indienen bij de Accountantskamer.

4.2.3.2 Het klaagschrift is bij de Accountantskamer ingekomen op 28 mei 2015. De Accountantskamer stelt vast dat klachtonderdeel I. betrekking heeft op handelen en/of nalaten dat plaatshad voorafgaande aan of uiterlijk op 13 september 2011 (de datum van het vestigen van de hypotheek, bedoeld onder 2.3). Volgens klager is hij ertoe gebracht om een hypotheek op zijn woning te vestigen doordat hij afhankelijk was van de bijstand van “[A]” toen zijn bedrijven in zware problemen verkeerden.

4.2.3.3 Tussen het (redelijkerwijs kunnen) constateren van de strijdigheid van het handelen waarom het klager in klachtonderdeel I. gaat, met (kort gezegd) de regelgeving voor accountants, op (uiterlijk) 13 september 2011, en 28 mei 2015 zijn meer dan drie jaren verstreken, zodat - gelet op het bepaalde in artikel 22 Wtra - klachtonderdeel I. niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

4.2.3.4 Klachtonderdeel II. moet, voor zover vóór 28 mei 2012 redelijkerwijs had kunnen worden geconstateerd dat het niet nakomen van afspraken over te verrichten werkzaamheden in strijd is met (kort gezegd) de regelgeving voor accountants, om dezelfde reden niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.3       Het handelen en/of nalaten waarop klachtonderdeel II. overigens betrekking heeft moet, voor zover dit plaats had in de periode van 28 mei 2012 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en, voor zover het plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.4       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.5       Ter zitting is n amens betrokkene - ook ten aanzien van klachtonderdeel II. - aangevoerd dat niet hij, maar [C], die onder een eigen tuchtrecht valt, verantwoordelijk is voor het nalaten waarop dit klachtonderdeel ziet.

4.6       Uit het klaagschrift blijkt en klager heeft ter zitting bevestigd dat hij de afspraken over te verrichten werkzaamheden heeft gemaakt met [C], met dien verstande dat hij zich op het standpunt stelt dat betrokkene (mede)verantwoordelijk is te achten voor het handelen en/of nalaten van [C].

4.7       Niet gebleken of aannemelijk is geworden dat betrokkene enige bemoeienis heeft gehad met afspraken over nog te verrichten werkzaamheden die klager met [C] zou hebben gemaakt. Voor het niet nakomen ervan draagt betrokkene dan ook geen tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid. Of die afspraken behelsden dat er nog voor € 6.000,-- aan werkzaamheden zou worden verricht (en dat de gevestigde hypotheek strekte tot zekerheid voor de betaling van dit bedrag bovenop de volgens klager openstaande € 24.000,--) kan dan ook in het midden worden gelaten. De Accountantskamer is gezien het vorenstaande van oordeel dat klachtonderdeel II., voor zover het niet reeds niet‑ontvankelijk is, ongegrond moet worden verklaard. Ditzelfde zou overigens hebben gegolden voor het overige handelen waarop dit klachtonderdeel en klachtonderdeel I. zien, zo de tegen dat handelen gerichte klachten wel tijdig waren ingediend.

4.8        Op grond van al het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht in onderdeel I. niet-ontvankelijk;

·       verklaart de klacht in onderdeel II., voor zover betrekking hebbend op handelen en/of nalaten van betrokkene van vóór 28 mei 2012, niet-ontvankelijk;  

·       verklaart de klacht in onderdeel II.  voor het overige ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. H. de Hek en mr. W.M. de Vries (rechterlijke leden) en J. Maan AA en drs. W.J. Schoonderbeek RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.