ECLI:NL:TACAKN:2015:124 Accountantskamer Zwolle 15/938 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:124
Datum uitspraak: 23-11-2015
Datum publicatie: 23-11-2015
Zaaknummer(s): 15/938 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Eén van meerdere bestuurders van een onderneming, t.w. [A] leent via zijn persoonlijke holding een aanzienlijk bedrag van die onderneming. Betrokkene was verantwoordelijk voor de samenstelling van de jaarrekening van de onderneming. Gezien de bijzondere omstandigheden van het geval was sprake van een onduidelijkheid van materieel belang die geen verklaring vond in voorhanden stukken, terwijl het handelen van betrokkenes aanspreekpunt bij de vennootschap ([A]) zelf vragen opriep. Onder die omstandigheden had betrokkene, gelet op het bepaalde in NVCOS 4410 onder 14, bij de leiding van de entiteit aanvullende informatie moeten inwinnen en ‑ onder de hiervoor genoemde omstandigheden ‑ uiteraard elders dan bij [A]. In dit geval had het dus voor de hand gelegen dat betrokkene zich te dien einde had gewend tot de andere bestuurder/grootaandeelhouder, in casu: klager. Deels onvoldoende toepassing van het conceptueel raamwerk bij het opschorten van werkzaamheden t.a.v. de jaarrekening 2014 en onjuiste belangenafweging bij het niet verstrekken van gegevens t.a.v. de jaarrekening 2013. Waarschuwing.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/938 Wtra AK van 23 november 2015 van

drs. X ,

kantoorhoudende te [plaats],

K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1           De Accountantskamer heeft  kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-       het op 6 mei 2015 ingekomen klaagschrift van 30 april 2015;

-       de op 16 juni 2015 ingekomen producties bij het klaagschrift;

-       het op 2 september 2015 ingekomen verweerschrift van 1 september 2015, met bijlagen.

1.2           De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 25 september 2015, waar zijn verschenen - aan de zijde van klager - drs. X in persoon, vergezeld van zijn echtgenote, en - aan de zijde van betrokkene - Y AA in persoon, tot bijstand vergezeld van mr. M.G. Kelder, advocaat te Utrecht.

1.3           Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht en/of doen toelichten (door betrokkenes raadsman aan de hand van een pleitnota, die aan de Accountantskamer is overgelegd) en geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.          De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sinds [datum] ingeschreven in het accountantsregister (van de NOvAA en met ingang van 1 januari 2013: van de Nba) en is als openbaar accountant-administratieconsulent verbonden aan [Accountants1] te [plaats].

2.2       Klager en [A] (hierna: [A]) houden via hun vennootschappen, [Beheer B.V.1] (hierna: [Beheer B.V.1]), respectievelijk [Beheer B.V.2] (hierna [Beheer B.V.2]) de aandelen in [B.V.1] (hierna: B.V.1) te [plaats]. Ook zijn zij via die vennootschappen bestuurders van [B.V.1]. Onder [B.V.1] ressorteren naast [B.V.2], drie andere dochtervennootschappen, te weten [B.V.3], [B.V.4] en [B.V.5], hierna aan te duiden als de overige vennootschappen.

2.3       [B.V.1] houdt zich bezig met de levering aan de agrarische sector van hygiënische producten en diensten, vitamines en mineralen, alsmede veterinaire diensten. De werkzaamheden worden verricht vanuit vestigingen in [plaats] en [plaats]. [B.V.1] is ontstaan in 2011 uit een fusie tussen enerzijds [B.V.2] en anderzijds de overige vennootschappen. [B.V.2] was het bedrijf van [A]. De overige vennootschappen behoorden toe aan klager (via [Beheer B.V.1]) en twee (andere) investeerders. In de periode waarop de klachten betrekking hebben was [A] als medebestuurder van [B.V.1] verantwoordelijk voor de administratie en de financiën, terwijl klager verantwoordelijk was voor het laboratorium, de dierenartsenpraktijk en de commercie.

2.3 Betrokkene was sinds 2010 accountant van [B.V.1] en eerdergenoemde persoonlijke holding van [A]. Zijn kantoor ([Accountants1] te [plaats]) verzorgde voor deze vennootschappen de aangiftes vennootschapsbelasting (Vpb) en had opdracht tot het samenstellen van de jaarrekeningen. Bij de fusie van [B.V.2] met de vennootschappen van klager c.s. in 2011 heeft betrokkene [Beheer B.V.2] geadviseerd. Na de totstandkoming van de fusie in 2011 is betrokkene met goedvinden van de aandeelhouders accountant geworden van de (vennootschappen van) de [B.V.1]-groep. Het betrof een samenstelopdracht voor de (geconsolideerde) jaarrekeningen van de vennootschappen van de groep en het verzorgen van de aangiften Vpb.

2.4       Voor die werkzaamheden bracht [Accountants1] voorschotten aan de [B.V.1]-groep in rekening, gevolgd door facturen op basis van nacalculatie van daadwerkelijk bestede uren. [A] was ‑ vanwege diens  verantwoordelijkheid voor de administratie en de financiën ‑ betrokkenes aanspreekpunt bij [B.V.1] en haar dochters, waar voor het voeren van de administratie gebruik werd gemaakt van het AFAS-softwarepakket. Door middel van koppelingen was het mogelijk om in AFAS geconsolideerde cijfers te genereren. [A] en klager hadden beiden toegang tot het AFAS-pakket.

2.5       De jaarrekeningen 2011 en 2012 werden jaarlijks, in het opvolgende boekjaar eind juni/begin juli uitgebracht. De concepten van deze jaarrekeningen werden steeds met [A] besproken. In het concept voor de jaarrekening 2013 van [B.V.1] was een rekening-courantvordering van € 116.627 op de toenmalige medebestuurder van [B.V.1], [A] Beheer, opgenomen. Desgevraagd heeft [A] deze post aan betrokkene toegelicht.

2.6       Op 30 januari 2015 heeft een aandeelhoudersvergadering van [B.V.1] plaatsgevonden, waarin [A] ([Beheer B.V.2]) is geschorst als bestuurder. Bij een bespreking op 5 februari 2015, waarbij naast betrokkene ook aanwezig was de heer [B] AA, mede-eigenaar van [Accountants1], is de gang van zaken rondom het samenstellen van de jaarrekening 2013 van [B.V.1] en de rekening-courantvordering op [Beheer B.V.2] in het bijzonder aan de orde gekomen. Betrokkene heeft zich bij die gelegenheid op het standpunt gesteld dat hem ter zake geen verwijt kon worden gemaakt.    

3.         De klacht

3.1       Volgens klager heeft betrokkene gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klager gegeven toelichting, de verwijten:

  1. dat betrokkene, toen hij in juni 2014 bekend werd met de in het concept voor de jaarrekening 2013 van [B.V.1] opgenomen rekening-courantvordering van € 116.627 op [Beheer B.V.2], ten onrechte genoegen heeft genomen met de toelichting van [A] op deze post en ten onrechte heeft nagelaten nader onderzoek naar deze vordering te doen en/of klager en de andere aandeelhouders in [B.V.1] over het bestaan van deze vordering te informeren;
  2. dat betrokkene in maart 2015 niet alleen zijn werkzaamheden met betrekking tot de jaarrekeningen 2014 van [B.V.1] en haar dochtervennootschappen ten onrechte heeft opgeschort, maar ook weigert gegevens te overhandigen met betrekking tot de jaarrekening 2013, een en ander in verband met het achterwege blijven van betaling van de facturen van zijn kantoor aan [B.V.1].

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Nu het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft plaatshad ná 4 januari 2014, moet het worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (hierna: VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4.1    Klager heeft met betrekking tot klachtonderdeel I. ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ aangevoerd:  

-       dat in een situatie waarin sprake zou kunnen zijn van fraude, een accountant met een samenstellingsopdracht verder onderzoek moet doen en/of het management moet informeren;

-       dat, indien de (vermoedelijke) fraude is gepleegd door een directielid,  evident is dat de andere directieleden of de andere aandeelhouders moeten worden geïnformeerd, hetgeen niet is geschied;

-       dat betrokkene, toen hij met de samenstelling van de jaarrekening bezig was, bovendien had kunnen zien dat de onttrekkingen ná het einde van het boekjaar waren doorgegaan;

-       dat [A] geen toestemming had van het andere directielid en dat er ook geen ondertekende lenings- of rekening-courantovereenkomst voorhanden was, hetgeen overigens ook nog had kunnen worden opgemerkt bij het samenstellen van de cijfers voor [Beheer B.V.2].

4.4.2    Betrokkene heeft in het verweerschrift tegen klachtonderdeel I. ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ doen inbrengen:

-       dat betrokkene in ieder geval (deels) heeft voldaan aan de verplichting van artikel 14 COS 4410 om te overwegen aanvullende werkzaamheden uit te voeren indien de verstrekte gegevens in de vorm van de post aanleiding daartoe gaven, door op 24 juni 2014 de rekening-courantvordering van [B.V.1] op [Beheer B.V.2] bij [A] ter sprake te brengen;

-       dat betrokkene op basis van de hem bekende feiten en omstandigheden ook genoegen mocht nemen met de toelichting van [A] op de post, toen hij op 8 juli 2014 zijn samenstellingsverklaring bij de jaarrekening 2013 van [B.V.1] afgaf, omdat:

o   alle betalingen die aan [Beheer B.V.2] waren gedaan correct waren geboekt op de grootboekrekening van de rekening courantverhouding, de betalingen door het hele jaar heen waren geboekt, de banksaldi van de tegenrekeningen aansloten bij de administratie en er dus niets werd verhuld;

o   de rekening-courantverhouding correct was weergegeven in de jaarrekening en er dus geen sprake was van een mogelijke afwijking van materieel belang en de eventuele gebruiker van de jaarrekening dus wat betreft zowel de hoogte van de post als de rubricering ervan op geen enkele wijze werd misleid;

o   over de vordering een zakelijke rente van 4% werd berekend, net als ten aanzien van de rekening-courantverhouding met de andere bestuurder;

o   zowel klager als [A] toegang hadden tot - en dus inzage hadden in ‑ het voor de administratie gebruikte AFAS softwarepakket;

o   de cijfers van de groep regelmatig in stafvergaderingen werden besproken;

o   de vooruitzichten van de groep positief waren en de verwachting gewettigd was dat de vordering op termijn uit dividendbetalingen zou kunnen worden voldaan;

o   [A] vanuit het bestuur van [B.V.1] voor betrokkene het aanspreekpunt was en dat met hem de zaken dienden te worden afgehandeld en betrokkene op basis van zijn ervaringen uit het verleden geen reden had te twijfelen aan de integriteit van [A].

4.5.1    De Accountantskamer overweegt ten aanzien van klachtonderdeel I. dat betrokkene, die kennelijk had geconstateerd dat sprake was van een niet onaanzienlijke geldstroom vanuit [B.V.1] naar een van haar bestuurders (te weten naar de persoonlijke holding van [A], die betrokkenes aanspreekpunt bij de vennootschap was) niet had mogen volstaan met het bevragen van [A] ter zake, hoe diens verklaring daarover ook moge hebben geluid, te minder nu de rekening-courantschuld van de vennootschap aan de persoonlijke holding van de andere bestuurder (klager) onverminderd hoog was (en zelfs nog enigszins was gestegen) en betrokkene - naar hij ter zitting heeft verklaard - niet beschikte over een door beide bestuurders ondertekende Letter of Representation (LoR), terwijl al evenmin een ondertekende lenings- of rekening-courantovereenkomst voorhanden was.

4.5.2    Aldus was sprake van een onduidelijkheid van materieel belang die geen verklaring vond in voorhanden stukken, terwijl het handelen van betrokkenes aanspreekpunt bij de vennootschap ([A]) zelf vragen opriep. Onder die omstandigheden had betrokkene, gelet op het bepaalde in NVCOS 4410 onder 14, bij de leiding van de entiteit aanvullende informatie moeten inwinnen en ‑ onder de hiervoor genoemde omstandigheden ‑ uiteraard elders dan bij [A]. In dit geval had het dus voor de hand gelegen dat betrokkene zich te dien einde had gewend tot de andere bestuurder/grootaandeelhouder, in casu: klager.

4.5.3    Door dit achterwege te laten, heeft betrokkene zijn professionele dienst onvoldoende nauwgezet en grondig uitgevoerd en aldus het fundamentele beginsel ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA geschonden. Hetgeen namens betrokkene tot verweer te dezen is aangevoerd, kan daar niet aan afdoen. Klachtonderdeel I. moet in zoverre dan ook gegrond worden verklaard.

4.6.1    Klager heeft met betrekking tot klachtonderdeel II. ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ aangevoerd:

-       dat [ voor de samenstelling van de jaarrekening 2014 voorschotnota’s heeft doen uitgaan;

-       dat betrokkene klager heeft laten weten niet verder te gaan met de werkzaamheden tot alle uitstaande nota’s zijn betaald;

-       dat klager betrokkene heeft laten weten dat de (concept)jaarcijfers voor 1 april 2015 klaar moeten zijn, daar in verband met de ontstane situatie zowel de bank ([B.V.1] geniet een bankkrediet) als de aandeelhouders moeten worden geïnformeerd (een zwaarwegende reden), dit om vertrouwen in de onderneming te houden;

-       dat betrokkene desondanks heeft geweigerd zijn werkzaamheden af te maken en ook weigert gegevens te overhandigen inzake de jaarrekening 2013, waarvoor de facturen wel geheel zijn voldaan.

4.6.2    Betrokkene heeft in het verweerschrift tegen klachtonderdeel II. ‑ onder meer en zakelijk weergegeven ‑ doen inbrengen:

-       dat klager in een e-mail van 12 maart 2015 heeft medegedeeld dat hij een deel van de facturen had voldaan en verzocht had om toezending van de conceptjaarrekeningen, daarbij niet te kennen gevend deze dringend nodig te hebben;

-       dat, nadat betrokkene tot twee maal toe liet weten dat hij vasthield aan betaling van alle nog openstaande voorschotnota 's, waarvan hij al op 2 maart 2015 had gezegd dat de werkelijke kosten hoger zouden komen te liggen, een e-mail van klager van 17 maart 2015 volgde, waarin deze voor het eerst melding maakte van het feit dat hij de conceptjaarrekeningen dringend nodig had in verband met door hem aan de bank en aan de overige aandeelhouders gedane toezeggingen;

-       dat klager vervolgens mededeelde te overwegen een tuchtklacht in te dienen, dat hij alle facturen betwistte en niets betaalde totdat hij urenspecificaties zou hebben ontvangen van alle nota's van [Accountants1] over de jaren 2013 en 2014;

-       dat betrokkene diezelfde dag de urenspecificaties voor de in 2014 gemaakte uren naar klager heeft verzonden, terwijl hij zijn opschorting van de werkzaamheden handhaafde, hetgeen hem civielrechtelijk vrijstond aangezien [B.V.1] in verzuim was ten aanzien van haar betalingsverplichtingen.

4.7.1    V olgens vaste (onder de werking van de voorloper van de VGBA, de Verordening gedragscode, gevormde) jurisprudentie van de Accountantskamer heeft te gelden dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt - daaronder begrepen het opschorten van werkzaamheden in verband met het uitblijven van vermeend verschuldigde betalingen - in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. De accountant dient daarbij echter wel een zorgvuldige afweging te maken tussen enerzijds zijn eigen belang en de voor hem kenbare belangen van die cliënt, die als gevolg van die te nemen (rechts)maatregelen (kunnen) worden geschaad.

4.7.2    Mede gelet op de omstandigheid dat het - zoals door betrokkene zelf ook is verklaard ‑ met [B.V.1] in de toekomst weer beter zou gaan, had betrokkene reeds bij het eerste verzoek van klager op 12 maart 2015 moeten vragen waarvoor klager het gevraagde cijfermateriaal nodig had, reeds omdat hij zelf, om zodoende mede, en kenbaar, toepassing te kunnen geven aan de voorschriften van artikel 20 en 21 VGBA (het conceptueel raamwerk), de afweging als hiervoor onder 4.7.1 bedoeld moest maken. De Accountantskamer wil er wel van uitgaan dat betrokkene zich civielrechtelijk op het opschortingsrecht mocht beroepen, maar tuchtrechtelijk gelden ook nog andere normen die betrokkene als accountant behoort te kennen en toe te passen.

4.7.3    Betrokkene mocht zich dus niet zonder meer beroepen op het recht zijn werkzaamheden met betrekking tot de (concept)jaarrekeningen 2014 van de [B.V.1]-groep op te schorten, laat staan dat hij klager mocht weigeren gegevens te overhandigen met betrekking tot de jaarrekening 2013, waarvoor alle facturen reeds waren voldaan. Door een en ander wel te doen, heeft betrokkene bij het (niet) verlenen van zijn professionele dienst onzorgvuldig gehandeld en de relevante wet- en regelgeving, waaronder voormelde artikelen 21 en 22 VGBA, niet dan wel onjuist toegepast en zodoende het fundamentele beginsel ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid’ als bedoeld in artikel 2 onder d van de VGBA geschonden. Hetgeen namens betrokkene tot verweer te dezen is aangevoerd, kan daaraan niet afdoen. Klachtonderdeel II. moet daarom eveneens gegrond worden verklaard.

4.8       Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. Daarbij houdt zij rekening met de aard en de ernst van de verzuimen van betrokkene en de omstandigheden waaronder deze zich hebben voorgedaan. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van waarschuwing passend en geboden. Het gaat hier weliswaar om het meermalen niet naleven van fundamentele beginselen, maar betrokkene heeft doen blijken dat hij inmiddels beseft dat hij in de onderhavige gevallen anders had kunnen en moeten handelen. Ten voordele van betrokkene is tevens meegewogen dat hij niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld, zodat met het opleggen van genoemde maatregel kan worden volstaan.

4.9        Op grond van al het hiervoor overwogene dient als volgt te worden beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·      verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond in voege als hiervoor omschreven;

·       legt ter zake aan betrokkene op de maatregel van waarschuwing;

·       verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging door de voorzitter van de Accountantskamer, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven;

·       verstaat dat betrokkene op grond van het bepaalde in artikel 23, derde lid Wtra het door klager betaalde griffierecht ten bedrage van € 70,-- (zeventig euro) aan klager vergoedt.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. A.L. Goederee (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en H. Geerlofs AA (accountantsleden) in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 november 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.