ECLI:NL:TACAKN:2015:120 Accountantskamer Zwolle 15/334 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:120
Datum uitspraak: 30-10-2015
Datum publicatie: 30-10-2015
Zaaknummer(s): 15/334 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie:   Kantoortoetsing. Betrokkene zegt toe geen assurance-opdrachten meer te zullen uitvoeren. V.w.b. aan assurance verwante opdrachten was betrokkene al een eind op weg om het stelsel van kwaliteitsbeheersing op het juiste niveau te brengen. Hij heeft daarvoor intussen ook bijstand gezocht van een professionele organisatie. Daarom kan worden volstaan met een berisping.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ingevolge de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/334 Wtra AK van 30 oktober 2015 van

 

de KONINKLIJKE NEDERLANDSE BEROEPSORGANISATIE VAN ACCOUNTANTS (Nba) ,

gevestigd te Amsterdam,

K L A A G S T E R ,

raadsvrouw: mr. G.M.C. Neuteboom-Klink,

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van:

-        het op 17 februari 2015 ingekomen klaagschrift van 16 februari 2015, met bijlagen;

-        het op 12 maart 2015 ingekomen verweerschrift van 11 maart 2015, met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 22 mei 2015, waar zijn verschenen namens klaagster G.J.A.H van der Wielen AA, adviseur van de Raad voor Toezicht, voorheen van de Raad van Toezicht Beroepsuitoefening AA’s (hierna: de Raad), bijgestaan door mw. mr. G.M.C. Neuteboom-Klink, advocaat te Den Haag, en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. G.J.A.F. Beulen, advocaat te Landgraaf.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op deze zitting hun standpunten doen toelichten en/of toegelicht en doen antwoorden en/of geantwoord op vragen. Klaagster en betrokkene hebben  daarbij pleitnotities overgelegd.

1.4       Bij tussenbeslissing van 5 juni 2015 heeft de Accountantskamer onder meer:

-      de behandeling van de onderhavige zaak heropend en deze voor onbepaalde tijd aangehouden teneinde betrokkene in de gelegenheid te stellen binnen een termijn van drie maanden over te leggen afschriften van opzeggingsbrieven inzake de beëindiging van zijn beoordelingsopdrachten en een afschrift van een met een professionele organisatie gesloten overeenkomst gericht op afdoende begeleiding om aan de kwaliteitsnormen te voldoen, waarna klaagster door de Accountantskamer in de gelegenheid werd gesteld binnen twee weken haar reactie daarop in te zenden;

-      bepaald dat de zaak, tenzij naar aanleiding van de nadere wisseling van stukken anders zou moeten worden beslist, zonder nadere behandeling ter zitting zal worden afgedaan;

-      voor het overige iedere beslissing aangehouden.

1.5            Vervolgens heeft de Accountantskamer kennis genomen van:

-      de op 26 augustus 2015 ingekomen brief van 25 augustus 2015 van betrokkene, met als bijlagen twee opzeggingsbrieven inzake de beëindiging van beoordelingsopdrachten, gedateerd 26 juni 2015 en 30 juni 2015 en een brief van Extendum, gedateerd 14 augustus 2015, inzake begeleiding van het accountantskantoor van betrokkene om aan de kwaliteitseisen te voldoen;

-      de op 15 september 2015 ingekomen brief van de raadsvrouw/gemachtigde van klaagster.

1.6       Hierna heeft de Accountantskamer beslist dat zonder nadere behandeling ter zitting in de zaak uitspraak zal worden gedaan.  

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting heeft de Accountantskamer vastgesteld hetgeen dienaangaande staat vermeld in de tussenbeslissing van 5 juni 2015 in deze zaak. Thans stelt de Accountantskamer op grond van de inhoud van de nagekomen -hiervoor onder 1.5- vermelde gedingstukken nog het volgende vast.

2.1       Betrokkene heeft de twee aan hem verstrekte beoordelingsopdrachten beëindigd per 26 juni 2015 respectievelijk 30 juni 2015.

2.2       Betrokkene heeft met Extendum, een kennis en advies centrum voor accountantskantoren in het MKB, een overeenkomst gesloten voor de begeleiding van zijn accountantskantoor om aan de geldende kwaliteitsnormen te gaan voldoen.

2.3       Klaagster heeft gepersisteerd bij haar oorspronkelijke - hierna nogmaals weer te geven - klacht tegen betrokkene. Daarbij heeft ze wel aangegeven dat de Nba er vertrouwen in heeft dat betrokkene met behulp van Extendum erin zal slagen zijn accountantspraktijk op aanvaardbare termijn aan de vereisten te laten voldoen.

3.         De klacht

3.1       De klacht houdt in het verwijt dat de accountantspraktijk van betrokkene, waarin  onder meer assurance-opdrachten worden uitgevoerd, ten tijde van de hertoetsing niet beschikte over een intern stelsel van kwaliteitsbeheersing dat voldoet aan de daarvoor gestelde normen, zoals bedoeld in artikel 3 van de Verordening op de kwaliteitsbeoordeling (VoKwb).

3.2       De tekortkomingen in het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing deden zich in algemene zin voor, en bij twee samenstelopdrachten in de vorm van tekortkomingen op het gebied van de fundamentele beginselen, de uitvoering en documentatie van werkzaamheden en rapporteringen en bij twee beoordelingsopdrachten in de vorm van tekortkomingen op het gebied van de fundamentele beginselen, aanvaarding en continuering van opdrachten, planning, uitvoering en documentatie van werkzaamheden en afronding en rapportering.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant-administratieconsulent ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de  Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet voor zover dit plaats had in de periode van 17 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (AA’s) (VGC) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1 en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Het eindoordeel van de Raad van 16 februari 2014 met betrekking tot de hertoetsing van betrokkenes accountantspraktijk op 15 oktober 2013 is ingevolge artikel 34 van de VoKwb tot stand gebracht met inachtneming en op grond van bepalingen van die verordening.

4.5       In artikel 3 VoKwb jo artikel 73 Wab is bepaald dat de accountant er voor zorgt dat de accountantspraktijk of accountantsafdeling waarbij hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden, beschikt over een stelsel van kwaliteitsbeheersing dat is afgestemd op de aard, omvang en het belang van de opdrachten en waarmee wordt voldaan aan het bepaalde bij en krachtens de Wab, en voor zover de getoetste gedragingen plaatsvonden vóór 1 januari 2013, de Wet op de Accountant-administratieconsulenten (hierna: Wet AA). Gelet op deze bepalingen kan naar het oordeel van de Accountantskamer van betrokkene worden verlangd dat deze steeds zorgt voor een voldoende stelsel van kwaliteitsbeheersing.

4.6       Volgens klaagster hebben de toetsers bij de hertoetsing aan de hand van de oriënterende vragenlijst tekortkomingen in algemene zin geconstateerd, en aan de hand van dossieronderzoek in twee van betrokkenes samenstellingsopdrachten en in zijn beide  beoordelingsopdrachten.

4.7       In algemene zin hebben de toetsers geconstateerd dat betrokkene onvoldoende aandacht heeft voor de fundamentele beginselen en beoordelingen van het personeel niet vastlegt, dat opdrachtbevestigingen van beoordelingsopdrachten niet voldoen aan de eisen en dat bij die opdrachten onvoldoende aantoonbare aandacht is geweest voor de administratieve organisatie en interne beheersing en te weinig aandacht voor risicoanalyse in de planningsfase, dat een risico-inschatting Wwft ontbreekt en werkprogramma’s niet zijn toegespitst op de cliënt.

4.8       Hiermee heeft betrokkene volgens klaagster in strijd gehandeld met de in de VGC opgenomen fundamentele beginselen van zorgvuldigheid en deskundigheid en professioneel gedrag.

4.9       De tekortkomingen in de twee getoetste samenstellingsdossiers betreffen volgens klaagster de volgende.

In het werkprogramma dat betrokkene heeft gebruikt bij het uitvoeren van beide opdrachten is geen aandacht besteed aan de fundamentele beginselen en de naleving daarvan.

Wat betreft de uitvoering en documentatie heeft betrokkene in één dossier in strijd met het toepasselijke verslaggevingsstelsel opbrengsten als buitengewone baten (het  betrof in het onderhavige geval een materiele post) in de jaarrekening verantwoord, terwijl het ging om opbrengsten uit hoofde van de gewone bedrijfsactiviteiten. Uit beide dossiers blijkt niet dat betrokkene het samengestelde financiële overzicht heeft doorgelezen en een afweging heeft gemaakt of dit toereikend van opzet was en vrij van onjuistheden van materieel belang. Uit één dossier is niet gebleken dat betrokkene adequaat inspeelt op situaties waarin signalen van fraude en/of onwettig handelen worden ontdekt. In één van de dossiers is de ‘letter of representation’ later gedateerd dan de door betrokkene afgegeven samenstellingsverklaring.

Wat betreft de rapportering heeft betrokkene in één van de verklaringen niet alle voorgeschreven aspecten opgenomen en is, hoewel daartoe aanleiding bestond, geen paragraaf opgenomen waarin de continuïteit werd besproken en blijkt ook niet dat betrokkene aan deze omstandigheid aandacht heeft geschonken; tenslotte is niet duidelijk of betrokkene tussentijdse cijfers heeft opgevraagd en bevat het dossier geen notulen van het bestuur.

4.10     De tekortkomingen in beide getoetste beoordelingsdossiers betreffen volgens klaagster de volgende. In het werkprogramma dat de accountant gebruikt voor het uitvoeren van de opdrachten is geen aandacht besteed aan de fundamentele beginselen en de naleving daarvan. Betrokkene heeft in beide dossiers de fundamentele beginselen derhalve niet kenbaar gewaarborgd.

In het kader van de opdrachtaanvaarding en continuering hebben de toetsers geconstateerd  dat betrokkene voor nieuwe en doorlopende opdrachten geen beroepsrisico’s onderkent en - indien nodig - analyseert met betrekking tot de acceptatie van de klant en/of het aanvaarden van de opdracht. Door hem ter zake gehouden besprekingen met een klant zijn niet vastgelegd in het dossier. Voor beide beoordelingsdossiers geldt dat in de opdrachtbevestiging een verwijzing naar de toepasselijke Standaard 2400 van de NVCOS ontbreekt alsook een passage die waarborgt dat betrokkene vrije toegang heeft tot alle vastleggingen die betrekking hebben op de opdracht. Ook ontberen de opdrachtbevestigingen de vermelding van de aan de betrokkene opgelegde verplichtingen in het kader van de Wwft. Voorts heeft betrokkene in beide dossiers afzonderlijke opdrachten uitgevoerd waarvoor een aparte opdrachtbevestiging in beide dossiers ontbrak.

Wat betreft de planning van de beoordelingswerkzaamheden hebben de toetsers in beide dossiers geconstateerd dat betrokkene geen kennis heeft verworven over de activiteiten van de huishouding of deze heeft geactualiseerd. W eliswaar heeft betrokkene in één dossier van de dossiers opgemerkt dat de AO/IB niet is gewijzigd, maar uit het dossier volgt niet dat betrokkene zich zodanig heeft verdiept in de opzet van de organisatie dat hij zich heeft afgevraagd of de liquide middelen van de organisatie zodanig werden beheerd dat correct werd omgegaan met het geld van derden. In het kader van de tweede beoordelingsopdracht hebben de toetsers opgemerkt dat er een formulier bedrijfsverkenning is gehanteerd dat normaal gesproken wordt gebruikt voor samenstellingsopdrachten. In dit formulier is weinig aandacht besteed aan de onderwerpen die bij beoordelingsopdrachten van belang zijn. De toetsers wijzen daarbij op de AO/IB ten aanzien van administratieve systemen en interne procedures van de entiteit. De verrichte bedrijfsverkenning is volgens de toetsers uiterst summier, maar in het licht van de aard en de omvang van de zeer beperkte onderneming in het geval van één van de opdrachten aanvaardbaar. Voorts heeft betrokkene bij één van de opdrachten onvoldoende kennis verworven van de entiteit en bij de andere niet onderkend dat zich omstandigheden konden voordoen die ertoe leidden dat het te onderzoeken financiële overzicht onjuistheden van materieel belang zou kunnen bevatten. Hieromtrent is geen enkele vastlegging aangetroffen in het dossier. In het dossier bevond zich wel een document waarin de te hanteren materialiteit werd berekend, maar uit het dossier blijkt niet hoe met de materialiteit is omgegaan bij de uitvoering van de opdracht, hetgeen doorwerkt in de uiteindelijke conclusie. Ten aanzien van de eerste beoordelingsopdracht is geconstateerd dat de specifieke regels van de betrokken beroepsorganisatie in het dossier ontbreken en dat ook de naleving daarvan door betrokkene niet is getoetst. Ten aanzien van de tweede beoordelingsopdracht is geconstateerd dat in het dossier geen enkele documentatie is opgenomen inzake de door de Stichting Garantiefonds Reisgelden (hierna: SGR) voorgeschreven en door de accountant uit te voeren (aanvullende) werkzaamheden, terwijl betrokkene niettemin de SGR jaaropgaaf heeft ondertekend. Door het ondertekenen van die jaaropgaaf wordt (onder meer) verklaard dat de niet uit de jaarrekening blijkende vermogensbestanddelen niet negatief zijn en dat niet meer dan 75% van de risicodragende omzet is gerealiseerd op de bestemming Turkije. Betrokkene heeft ten onrechte geen verklaring bij deze jaaropgaaf gevoegd. Ook bevat het dossier geen informatie waaruit kan worden opgemaakt welke werkzaamheden er door betrokkene zijn verricht waardoor niet inzichtelijk is of betrokkene op goede gronden is gekomen tot het ondertekenen van de SGR-jaaropgaaf (en de daarin opgenomen verklaringen) terwijl deze jaaropgaaf het karakter heeft van een assurance-opdracht ten behoeve waarvan de SGR werkzaamheden heeft voorgeschreven.

Wat betreft de uitvoering en documentatie hebben de toetsers een aantal ernstige tekortkomingen geconstateerd in de uitvoering van de beoordelingsopdrachten. Geconstateerd is dat betrokkene de werkzaamheden niet zodanig heeft vastgelegd dat daaruit de aard, het tijdstip van uitvoering en de omvang van de specifieke beoordelingswerkzaamheden blijken, bij de tweede beoordelingsopdracht heeft betrokkene een standaard werkprogramma gehanteerd dat niet is aangepast aan de bijzonderheden van de uit te voeren opdracht en ook is uit het dossier niet voldoende gebleken dat betrokkene bij het uitvoeren van de beoordelingsopdracht voorgeschreven werkstappen heeft uitgevoerd die noodzakelijk zijn ter onderbouwing van de conclusie of de (negatief geformuleerde) beperkte mate van zekerheid kan worden uitgesproken, die in de beoordelingsverklaring wordt afgegeven.

De toetsers hebben over één beoordelingsopdracht opgemerkt dat het dossier meer de indruk geeft van een samensteldossier. In het dossier mist bijvoorbeeld een kritische cijferbeoordeling. In het dossierstuk ‘Rapport van Bevindingen’ wordt onder meer geconcludeerd dat de automatisering van de klant voldoet aan de minimale eisen, maar deze bevinding wordt in het geheel niet onderbouwd. Met betrekking tot de tweede beoordelingsopdracht is opgemerkt dat in het dossier weinig aantekeningen zijn opgenomen waaruit blijkt dat de accountant informatie heeft ingewonnen over en bij de cliënt. Er zijn weinig aantekeningen opgenomen van besprekingen waarin dergelijke inlichtingen zijn ingewonnen. De aantekeningen die wel in het dossier zitten waren hoofdzakelijk van fiscale aard terwijl de beoordelingsopdracht zich onder meer kenmerkt door het inwinnen van informatie bij de cliënt.

In één dossier heeft betrokkene bij het bepalen van het materieel belang in het kader van de beoordelingsopdracht, niet dezelfde overwegingen toegepast als bij een controleopdracht. Er is door betrokkene wel een berekening gemaakt van de gehanteerde materialiteit, maar er zijn geen overwegingen opgenomen met betrekking tot de hoogte van de materialiteit in relatie tot de opdracht. Uit het dossier blijkt ook niet dat door betrokkene is vastgesteld of in de verkregen informatie wel of geen onjuistheden van materieel belang zijn geconstateerd en welke conclusies daaruit getrokken zouden kunnen of moeten worden. Ook blijkt uit het dossier niet dat aanvullende of meer uitgebreide werkzaamheden zijn verricht, zodat betrokkene, ondanks de eventueel geconstateerde onjuistheden van materieel belang, toch in staat zou zijn de negatief geformuleerde beperkte mate van zekerheid uit te spreken, of een gewijzigde verklaring af te geven.

Volgens de toetsers heeft betrokkene niet alle relevante aangelegenheden vastgelegd, zodat niet kan worden aangetoond dat zijn opdracht is verricht in overeenstemming met de voorschriften en voorwaarden voor de opdracht. Ten aanzien van de eerste beoordelingsopdracht is geconstateerd dat niet is vastgelegd hoe de opzet van de organisatie waarborgt dat correct wordt omgegaan met gelden van derden. Ook is uit het dossier niet gebleken dat wordt voldaan aan de specifieke regels die de betrokken beroepsorganisatie stelt. Voorts ontbreken de bevestigingen van de banksaldi evenals de vastlegging en beoordeling van het onderhanden werk van € 25.000,= wat kennelijk een overeenkomst met de opvolgend notaris betrof. In het tweede beoordelingsdossier is geen documentatie aangetroffen waarin is vastgelegd voor welke aanpak is gekozen ten aanzien van de uitvoering van de beoordelingsopdracht en het onderkennen van risico’s met betrekking tot mogelijke onjuistheden van materieel belang. Er is, aldus de toetsers, slechts beperkt sprake van aantekeningen waaruit het inwinnen van relevante informatie blijkt. Betrokkene heeft daardoor onvoldoende informatie vastgelegd met betrekking tot de entiteit.

Wat betreft de afronding en rapportering hebben de toetsers geconstateerd dat betrokkene in geen van beide beoordelingsdossiers aandacht heeft gehad voor het continuïteitsvraagstuk, welk onderdeel ook niet expliciet is opgenomen in het werkprogramma. Voorts hebben de toetsers vastgesteld dat uit één beoordelingsopdracht onvoldoende duidelijk wordt dat de verklaringen voor eventuele ongebruikelijke fluctuaties en afwijkingen in de jaarrekening zijn beoordeeld. In de andere beoordelingsopdracht is niets vastgelegd omtrent de beoordeling van het effect van niet gecorrigeerde fouten in de jaarrekening. In beide dossiers ontbrak een toereikende onderbouwing voor de positieve beantwoording door betrokkene van de vraag of hij zijn conclusies heeft beoordeeld en gewogen als basis voor het verstrekken van de (negatief geformuleerde) beperkte mate van zekerheid. Ook is er in beide dossiers wel een lijst inzake opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordeling ingevuld, maar in één van de dossiers is dat gedaan door betrokkene zelf waardoor deze lijst meer heeft gefungeerd als een afwerkingsmemorandum.

Voorts is ten aanzien van één beoordelingsopdracht opgemerkt dat uit de jaarrekening niet duidelijk wordt of de balans vóór of na winstbestemming is. Als het interne stelsel van kwaliteitsbeheersing zou werken, zou die omissie ontdekt zijn. Het niettemin afgeven van een ondertekende jaaropgaaf ten behoeve van de betrokken beroepsorganisatie is onder die omstandigheden in strijd met de bepalingen in de VGC over geheimhouding.

De jaarrekening van één beoordelingsopdracht voldoet volgens de toetsers niet aan de eisen die daarvoor ingevolge Titel 9 van Boek 2 BW gelden. De toetsers hebben voorts geconstateerd dat uit de dossiers nauwelijks blijkt dat betrokkene de jaarrekening en de aantekeningen met de opdrachtgever heeft besproken. In het eerste beoordelingsdossier bevinden zich in het geheel geen besprekingsverslagen. In het tweede beoordelingsdossier zijn deze aantekeningen zeer summier en betreffen ze met name fiscale aangelegenheden. In dat dossier is ook geen motivering vastgelegd met betrekking tot de afgegeven verklaring.

4.11     Volgens klaagster heeft betrokkene met vorenstaande in de samenstellingsdossiers gehandeld in strijd met de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en professioneel gedrag, met de artikelen B1-210, B1-280 en B1-291 VGC, artikelen 10, 11, tweede lid, artikel 12, tweede lid, en artikel 13 eerste lid Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van aan assurance verwante opdrachten (NVAK-aav), met de Standaard 4410 van de NV COS (opdrachten tot het samenstellen van financiële overzichten) onder punten 12a, 15, 16A en 17, en met artikel 3 VoKwb.

In de beoordelingsdossiers heeft betrokken volgens klaagster gehandeld in strijd met fundamentele beginselen en met artikelen B1.210.1-18 VGC, artikelen 5 sub a, 5 sub c, 12, eerste lid sub b en derde lid, 15 derde lid en 18 tot en met 21 Nadere voorschriften accountantskantoren ter zake van assurance-opdrachten (NVAK-ass) en met Standaard 2400 (opdrachten tot het beoordelen van financiële overzichten), punten 6, 8, 10, 11, 12, 14, 18 , 20, 22, 23, 24, 25 en met  punten 9, 14 en 16, 18, 19 en 20 van de bijlage bij deze Standaard.

4.12     Betrokkene heeft in zijn verweerschrift kanttekeningen geplaatst bij het toetsingsproces en naar voren gebracht dat hij geen gelegenheid heeft gehad om zijn reactie op het conceptverslag toe te lichten, dat een toelichting op de verschillende waarderingen van onderdelen bij de eerste toetsing in oktober 2010 en de hertoetsing in oktober 2013 ontbreekt, en dat met zijn commentaar in het definitieve toetsingsverslag niets is gedaan. Ook hebben de toetsers volgens hem ten onrechte de maatstaf van controleopdrachten aangelegd en niet die van beoordelingsopdrachten, verschillen de toetsers, die elk twee dossiers hebben getoetst, op een aantal onderdelen van de toetsing van mening en wordt elke opmerking van de toetsers vertaald in een individuele tekortkoming wat er op lijkt dat zulks op de hele praktijk van toepassing zou zijn.

Daarnaast heeft betrokkene de constatering van de toetsers op een aantal door hem genoemde onderdelen in de vier getoetste dossiers betwist. Daarbij heeft hij benadrukt dat zijn betoog niet bedoeld is om gedane aanwijzingen en aanbevelingen in de wind te slaan, maar na de toetsing te zijn aangevangen met het invoeren van verbetermaatregelen. Hij meent dat bevindingen in de samenstellingsdossiers ten onrechte als tekortkomingen zijn gekwalificeerd, dat deze dossiers met enkele aandachtspunten voldoen aan de relevante vereisten en stelt hij dat het beleid van het kantoor er op is gericht om in de toekomst geen beoordelingsopdrachten meer te aanvaarden.

4.13     Naar aanleiding van het betoog van betrokkene dat hij tijdens de toetsingsprocedure onvoldoende is gehoord, merkt de Accountskamer allereerst op dat, wat van de juistheid daarvan zij, dat de mogelijkheid van tuchtrechtelijke toetsing van op betrokkene rustende verplichtingen op enig moment onverlet laat.

4.14     Voorts is de Accountantskamer van oordeel dat op grondslag van het uitvoerig onderbouwde klaagschrift, bezien in het licht van de betwisting door betrokkene op slechts een beperkt aantal onderdelen, welke bovendien niet altijd van een onderbouwing is voorzien, aannemelijk is dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met de hiervoor onder 4.8 en 4.11 vermelde verordeningen en nadere voorschriften waarmee betrokkene tevens de fundamentele beginselen van deskundigheid en zorgvuldigheid en van professioneel gedrag, geldend krachtens de VGC, niet in acht heeft genomen.

Gezien de aard en de omvang van de vastgestelde tekortkomingen, waarvoor betrokkene verantwoordelijk is, moet worden geoordeeld dat de accountantspraktijk van betrokkene ten tijde van de hertoetsing -nog steeds- niet beschikte over een stelsel van kwaliteitsbeheersing als bedoeld in artikel 3 VoKwb.

4.15     Van omstandigheden die meebrengen dat betrokkene van het niet naleven van de hiervoor vermelde verordeningen en nadere voorschriften geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, is niet gebleken. Daarbij heeft de Accountantskamer wat klaagster naar voren heeft gebracht ten aanzien van de tekortkomingen in de samenstellingsdossiers en de beoordelingsdossiers, en dat door betrokkene slechts ten dele en summier onderbouwd is betwist, aangemerkt als een ernstig verwijt. De klachten zijn daarom alle gegrond.

4.16     Op grond van artikel 2 Wtra kan de Accountantskamer een tuchtrechtelijke maatregel opleggen. In dat kader houdt de Accountantskamer rekening met de aard en de ernst van het verzuim van betrokkene en de omstandigheden waaronder dit zich heeft voorgedaan. Alhoewel de resultaten van de hertoetsing de maatregel van (tijdelijke) doorhaling zouden rechtvaardigen, meent de Accountantskamer dat in dit geval kan worden volstaan met de maatregel van berisping. Hierbij heeft de Accountantskamer ten voordele van betrokkene meegewogen dat één van beide samenstellingsdossiers als voldoende is beoordeeld, betrokkene al na de eerste toetsing aantoonbaar is aangevangen met het invoeren van verbetermaatregelen en inmiddels aansluiting heeft gezocht bij Extendum en met deze organisatie een overeenkomst tot begeleiding heeft gesloten. Voorts hecht de Accountantskamer waarde aan de omstandigheid dat betrokkene de aan hem verstrekte beoordelingsopdrachten heeft beëindigd en zonder enig voorbehoud heeft gesteld thans en in de toekomst geen nieuwe beoordelingsopdrachten meer te aanvaarden. Tot slot heeft de Accountantskamer meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld.

4.17     Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

1.     verklaart de klacht gegrond;

2.  legt terzake aan betrokkene de maatregel op van berisping;

3.  verstaat dat de AFM en de voorzitter van de Nba, na het onherroepelijk worden van deze uitspraak én de uitvaardiging van een last tot tenuitvoerlegging ervan door de voorzitter van de Accountantskamer, ingevolge artikel 9, tweede lid juncto 47 Wtra, zorgen voor opname van deze tuchtrechtelijke maatregel in de registers bedoeld in artikel 1, onder i. Wtra, voor zover betrokkene daarin is of was ingeschreven.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. W.F. Boele en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_______________________

Ingevolge artikel 43 Wtra, kunnen klaagster dan wel betrokkenetegen deze uitspraak binnen 6 weken na verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, postbus 20021, 2500 EA te Den Haag. Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.