ECLI:NL:TACAKN:2015:115 Accountantskamer Zwolle 15/307 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:115
Datum uitspraak: 16-10-2015
Datum publicatie: 16-10-2015
Zaaknummer(s): 15/307 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Opdracht door bestuur van stichting tot samenstellen jaarrekening over voorafgaande jaar. Klacht houdt in dat betrokkene in de jaarrekening ten onrechte kosten heeft opgenomen, terwijl er geen deugdelijke grondslag voor deze kosten was. Wat klager heeft aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat betrokkene ingevolge het bepaalde onder punt 14. van de Nadere voorschriften controle en overige standaarden (NVCOS) 4410 bij de stichting inlichtingen had moeten inwinnen om de betrouwbaarheid en volledigheid van de verstrekte informatie (nader) vast te stellen of de verkregen informatie te verifiëren. Wat de rechtbank in een vonnis dat veel later is gewezen, heeft geoordeeld over twee facturen, hoefde betrokkene niet te weten. Een derde factuur heeft betrekking op een eerder jaar. Aangezien de jaarrekening over dat eerdere jaar al was opgemaakt, toen deze factuur ter beschikking werd gesteld, zijn deze kosten verantwoord in de jaarrekening over het jaar nadien, toen ze ook zijn betaald. Deze handelwijze strookt met de toepasselijke regels.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/307 Wtra AK van 16 oktober 2015 van

Y ,

wonende te [plaats1],

K L A G E R ,

raadsman: [raadsman1],

t e g e n

drs. Y CRAd ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. G.D. Bosman.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 12 februari 2015 ingekomen klaagschrift van 6 februari 2015 met bijlagen;

-        het op 11 mei 2015 ingekomen verweerschrift van 8  mei 2015 met bijlagen;

-        de op 2 juli 2015 ingekomen brief van klager van 30 juni 2015 met bijlagen.

1.2       De Accountantskamer heeft eveneens kennis genomen van het op 4 maart 2015 per e-mail ingekomen bericht van de raadsman van klager dat per abuis niet aan betrokkene is gezonden.

1.3       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 17 juli 2015 waar zijn verschenen: namens klager [raadsman1], juridisch adviseur te ‘s Hertogenbosch, en betrokkene, bijgestaan door mr. G.D. Bosman, advocaat te Veldhoven.

1.4       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Klager was van 23 november 1992 tot 1 januari 2013 bestuurder, tevens penningmeester van de [stichting1] (hierna: de Stichting). De Stichting ontwikkelt en produceert materialen voor sociale vaardigheidstrainingen en agressieregulatie volgens de Goldstein-methodiek.

2.2       Klager en de overige twee bestuursleden, [A] en [B] (hierna: [A] respectievelijk [B]) van de Stichting, zijn overeengekomen dat klager bij zijn uittreden uit het bestuur, van [A] en [B]  ieder € 9000,- zal ontvangen en voorts dat de ondernemingen van de bestuursleden bij een positief resultaat van de Stichting over 2012, elk voor 1/3 deel zullen delen in dat resultaat. Klager heeft wel de afgesproken € 9.000,-- van [A] en [B] ontvangen, maar niet bedoeld 1/3 deel van het resultaat over 2012.

2.3       [C] accountants en adviseurs (hierna: [C]) waarbij betrokkene als openbaar accountant werkzaam is, heeft in februari 2013 van het bestuur van de Stichting,

- toen bestaande uit [A] en [B] - de opdracht gekregen voor onder meer het samenstellen van haar jaarrekening over 2012. Bij e-mail van 31 maart 2013 heeft [C] de door de vorige accountant samengestelde jaarrekening over 2011 ontvangen.  Betrokkene heeft de opdracht aan [C] bij brief van “mei 2013” bevestigd.

2.4       Met het oog op de samenstelwerkzaamheden voor de jaarrekening over 2012 heeft [D] (hierna: [D]) namens [C] aan [A] en [B] facturen opgevraagd met betrekking tot nog te factureren bedragen. Eén van de daarna ontvangen facturen, gedateerd 1 augustus 2013, betrof een factuur van [B] aan de Stichting voor de projecten ‘ART Noorwegen’, ‘SOVA app’ en ‘ART MEE’. De tweede factuur, gedateerd 5 augustus 2013, betrof een factuur van [A] aan de Stichting voor de zaken ‘verrekening voorschot Y’ en werkzaamheden met betrekking tot de projecten ‘ART Noorwegen’en ‘SOVA app’. Beide facturen (hierna ook: de twee facturen) belopen in totaal (exclusief BTW) € 13.500,--.  

2.5       [C] heeft bij brief van 3 oktober 2013 de jaarrekening over 2012 met daarbij een door betrokkene getekende samenstellingsverklaring aan de Stichting doen toekomen. Volgens de winst- en verliesrekening is een negatief resultaat van € 6.470,-- behaald.

2.6       De [rechtbank] heeft bij (onherroepelijke) vonnissen van 17 april 2014 en 30 oktober 2014 beslist in een zaak tussen de Stichting en klager. Van de zijde van de Stichting is daarin als verweer tegen de vordering van klager tot betaling van het hiervoor onder 2.2 bedoelde 1/3 deel van het resultaat over 2012 aangevoerd dat de Stichting volgens de jaarrekening over dat jaar een negatief resultaat van € 6.470,-- heeft behaald. Met het oog op dit verweer heeft de rechtbank aangaande de twee facturen van € 13.500,-- en aangaande een factuur van € 5.000,-- die betrekking heeft op in 2011 verrichte werkzaamheden, beslist dat geen van de bij deze facturen in rekening gebrachte bedragen kon worden gerekend tot de kostprijs van de omzet over 2012 van de Stichting. Het resultaat over 2012 is (in hoofdzaak op basis van dit oordeel) daarna nader bepaald op     € 27.272,-- en de Stichting is veroordeeld om aan klager (1/3 derde deel daarvan, zijnde) een bedrag van € 9.090,66 te betalen.

2.7       Op 22 oktober 2014 heeft de raadsman van klager namens hem aangifte gedaan van valsheid in geschrifte. In een brief van 15 december 2014, met als bijlagen de vonnissen van 17 april 2014 en 30 april 2014 en de aangifte, heeft deze raadsman [C] meegedeeld:

“Mijn cliënt, dhr. Y, is betrokken geraakt in een civiele procedure waarvan u in de bijlage de stukken aantreft. Het vervelende in deze zaak is, dat er door uw accountant Dhr. [D] valsheid in geschrifte is gepleegd. Het komt er kortgezegd op neer, dat in accountantsrapport voor [Stichting1], nr. (…) dd. 3 oktober 2013 er voor 27.000 euro gefraudeerd is en voor 5.000 euro een verkeerd boekjaar is belast. Het verlies, zoals gepresenteerd in het accountantsrapport is met 32.000 euro te laag niet als winst van 25.530 euro gepresenteerd.

Ik heb mijn client geadviseerd om te trachten deze kwestie in der minne te schikken.

Graag verneem ik uw reactie hierop”.

2.8       Bij brief van 16 december 2014 heeft [C] de raadsman van klager laten weten de brief van 15 december 2014 voor kennisgeving te hebben aangenomen, verdere berichten omtrent de afwikkeling door het Openbaar Ministerie af te wachten en medegedeeld dat het [C] niet duidelijk is wat er in der minne geschikt zou moeten of kunnen worden.

2.9       Bij brief van 6 januari 2015 heeft de raadsman van klager [C] bericht dat klager schade heeft geleden en daarvoor vergoeding wenst.

3.         De klacht

3.1       Ten grondslag aan de door klager ingediende klacht ligt, zo begrijpt de Accountantskamer en heeft ook betrokkene begrepen, het verwijt dat betrokkene in de jaarrekening 2012 van de Stichting ten onrechte kosten, ten bedrage van twee maal

€ 13.500,-- en éénmaal € 5.000,--  heeft opgenomen, terwijl er geen facturen bekend waren en er geen deugdelijke grondslag voor deze kosten was. Volgens klager heeft betrokkene, dusdoende, een onrechtmatige daad gepleegd.

3.2       Wat namens klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door/namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014 worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014 aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       In het onder 1.2 vermelde e-mailbericht heeft de raadsman van klager de Accountantskamer laten weten dat de klacht zich niet, zoals in het klaagschrift is vermeld, richt tegen [D], omdat hij geen accountant blijkt te zijn, maar tegen betrokkene. Dat bericht is niet in afschrift aan betrokkene gezonden. Bijgevolg heeft betrokkene, nadat hij door de Accountantskamer in de gelegenheid is gesteld om op het klaagschrift te reageren, de ontvankelijkheid van de klacht betwist omdat die zich niet tegen hem, maar tegen [D] richt, en zich overigens inhoudelijk verweerd. Ter zitting heeft de Accountantskamer kenbaar gemaakt dat zij de klacht gelet op het hiervoor bedoelde e-mailbericht gericht (heeft ge)acht tegen betrokkene en dat het e-mailbericht per abuis niet aan betrokkene is gezonden. De Accountantskamer betreurt dit verzuim, maar stelt vervolgens vast dat niet is gebleken dat betrokkene daardoor in zijn (processuele) belang is geschaad.

4.5       Klager heeft ter onderbouwing van zijn aan betrokkene gerichte verwijt verwezen naar het onder 2.6 vermelde vonnis van de [rechtbank] van 30 oktober 2014 waarin volgens hem bevestigd wordt dat in de jaarrekening over 2012 ten onrechte twee maal € 13.500,-- en éénmaal € 5000,-- als kosten in aanmerking zijn genomen.

4.6       De Accountantskamer overweegt dienaangaande het volgende.

4.6.1    Betrokkene heeft bij zijn verweerschrift afschriften van de twee door [C] opgevraagde en ontvangen facturen ten bedrage van € 13.500,-- gevoegd. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag. Voorts heeft betrokkene aangevoerd dat bij de verkrijging van de twee door hem overgelegde facturen werd medegedeeld, dat de facturen voor een deel betrekking hadden op de financiële afwikkeling met een voormalige bestuurder welke kosten door de rechtspersonen van de twee overgebleven bestuurders betaald waren en doorbelast aan de Stichting, en voorts dat door [B] en [A] werd medegedeeld dat er een regeling was getroffen met deze voormalige bestuurder, die was uitgevoerd. Deze toelichting vormde voor betrokkene geen aanleiding om aan de juistheid van de facturen te twijfelen. Betrokkene had voorts ten tijde van het afgeven van de samenstellingsverklaring geen weet van het bestaan van een geschil tussen de Stichting en klager, zo stelt betrokkene.

4.6.2    Wat klager heeft aangevoerd biedt onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat betrokkene ingevolge het bepaalde onder punt 14. van de Nadere voorschriften controle en overige standaarden (NVCOS) 4410 bij de Stichting inlichtingen had moeten inwinnen om de betrouwbaarheid en volledigheid van de verstrekte informatie (nader) vast te stellen of de verkregen informatie te verifiëren. Wat de [rechtbank] in het vonnis van 30 oktober 2014 ten grondslag heeft gelegd aan het oordeel dat de bij de twee facturen in rekening gebrachte bedragen niet tot de kostprijs van de omzet konden worden gerekend (dat het om de aan klager betaalde twee maal € 9.000,-- ging en voor het overige niet om kosten van derden, maar om kosten van de eigen ondernemingen van [B] en [A]) hoefde betrokkene niet te weten. Verder is niet aannemelijk geworden dat betrokkene ten tijde van het samenstellen van de jaarrekening op de hoogte was van het bestaan van een conflict tussen klager en de Stichting. Daar komt nog bij dat betrokkene overeenkomstig het bepaalde onder punt 17. van de NVCOS 4410 een bevestiging van de entiteit heeft ontvangen, gedateerd 3 oktober 2013, met betrekking tot de juistheid en volledigheid van de onderliggende gegevens en van de verstrekking aan betrokkene van alle van materieel belang zijnde en relevante gegevens. Aan de betekenis die betrokkene daaraan mocht hechten, doet niet af dat de samenstellingsverklaring dezelfde dagtekening kent.         

4.6.3    Ten aanzien van de factuur van € 5000,-- heeft betrokkene naar voren gebracht dat deze inderdaad betrekking heeft op het jaar 2011. Aangezien de jaarrekening over 2011 al was opgemaakt, toen de factuur aan [C] ter beschikking werd gesteld, zijn deze kosten verantwoord in de jaarrekening over 2012, toen ze ook zijn betaald. Deze handelwijze strookt met de toepasselijke regels, zodat de Accountantskamer zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet inziet dat betrokkene in deze een verwijt treft.

4.7       De klacht dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. W.M. de Vries en mr. A.D.R.M. Boumans (rechterlijke leden) en S.L.J. Graafsma RA en D.J. ter Harmsel AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. G.A. Genee, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 oktober 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                           voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klager en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.