ECLI:NL:TACAKN:2015:106 Accountantskamer Zwolle 15/929 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2015:106
Datum uitspraak: 14-09-2015
Datum publicatie: 14-09-2015
Zaaknummer(s): 15/929 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klacht van voormalig cliënte, die tot betaling van achterstallige facturen wordt aangesproken, over het vervalsen van haar handtekening onder opdrachtbevestigingen, onder verwijzing naar een in haar opdracht opgesteld rapport van een forensisch schriftexpert. Vanwege het feit dat klaagster heeft erkend wel enig stuk te hebben ondertekend, zij in een emailbericht zelf heeft gesproken over ‘andere afspraken’ en het nodige valt af te dingen op het door haar overgelegde deskundigenrapport, is niet aannemelijk geworden dat betrokkene zich heeft bediend van opdrachtbevestigingen waarop de handtekening van klaagster is vervalst en bijgevolg is niet aannemelijk geworden dat betrokkene over die ondertekening een stelling heeft ingenomen waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen. Volgt ongegrondverklaring van de klacht.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 15/929 Wtra AK van 14 september 2015 van

X ,

zaakdoende te [plaats1],

K L A A G S T E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. B. Vertogen.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de in deze zaak gewisselde en aan partijen bekende stukken, waaronder:

-        het op 1 mei 2015 ingekomen klaagschrift van 29 april 2015, met bijlagen;

-        het op 11 mei 2015 ingekomen verweerschrift van 8 mei 2015, met bijlagen;

-        de op 3 juni 2015 ingekomen brief van de raadsman van betrokkene van 2 juni 2015, met bijlagen;

-        de op 24 juni 2015 ingekomen brief van de raadsman van betrokkene van 23 juni 2015, met bijlage.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 13 juli 2015 waar zijn verschenen: klaagster in persoon, vergezeld door haar adviseur de heer [A], en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. B. Vertogen, advocaat te Tilburg.

1.3       Klaagster en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten toegelicht respectievelijk doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en geantwoord respectievelijk doen antwoorden op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is openbaar registeraccountant en als zodanig verbonden aan accountantskantoor [B] B.V. te [plaats2] (hierna: het kantoor).

2.2       Klaagster drijft in [plaats1] onder de naam “[C]” een Grieks restaurant.

2.3       Vanaf november 2011 heeft het kantoor - onder de verantwoordelijkheid van betrokkene - in opdracht van klaagster administratieve werkzaamheden verricht voor klaagsters onderneming, waaronder het samenstellen van jaarrekeningen, het verwerken van (loon)administratie en het opstellen van fiscale aangiften.

2.4       Zowel de opdracht van klaagster tot het samenstellen van de jaarrekeningen over de boekjaren 2008 tot en met 2010 tegen een vaste prijs van € 5.000,- exclusief BTW als de opdracht tot het samenstellen van de jaarrekening over het boekjaar 2011 tegen een vaste prijs van € 7.000,- exclusief BTW is per brieven van 28 november 2011 schriftelijk aan klaagster bevestigd. Beide opdrachtbevestigingen zijn door klaagster voor akkoord ondertekend.

2.5       In een e-mailbericht van 30 april 2014 heeft betrokkene aan klaagster een overzicht gezonden van wat het kantoor in het verleden heeft gefactureerd en wat klaagster daarvan heeft betaald en niet heeft betaald. In dat e-mailbericht heeft betrokkene verder uiteengezet dat partijen met betrekking tot de jaren 2012, 2013 en 2014 geen vaste prijsafspraak hebben, dat hij graag ziet dat incasso’s niet meer gestorneerd worden en dat het kantoor dan zijn werkzaamheden kan continueren. Klaagster heeft per e-mailbericht van 7 mei 2014 betrokkene bedankt voor zijn uiteenzetting en medegedeeld dat zij akkoord is met een voortzetting van de incasso’s.

2.6       In een brief, gedagtekend 24 april 2014, heeft het kantoor een opdracht vastgelegd van klaagster tot het samenstellen van de jaarrekening 2013, waarbij over het honorarium is vermeld dat dat is gebaseerd op de tijdsbesteding van de medewerkers en zal worden gedeclareerd naar gelang de werkzaamheden vorderen. Deze brief is gericht aan het zakelijke adres van klaagster. Onder aan deze brief staat - naast de naam en de handtekening van betrokkene - de tekst ‘voor akkoord’ met daaronder een handtekening.

2.7       In een brief, gedagtekend 3 december 2014, heeft het kantoor een opdracht vastgelegd van klaagster tot het samenstellen van de jaarrekening 2014, waarbij over het honorarium hetzelfde is vermeld als in de brief van 24 april 2014. Ook deze brief is gericht aan het zakelijke adres van klaagster. Onder aan deze brief staat - onder de naam en de handtekening van betrokkene - de tekst ‘voor akkoord’ met daarnaast een handtekening.

2.8       Op 21 januari 2015 heeft bij het kantoor een bespreking plaatsgevonden, waaraan onder meer klaagster en betrokkene hebben deelgenomen. Klaagster heeft tijdens deze bespreking tenminste één document ondertekend. Het kantoor stelt zich - in de persoon van betrokkene - op het standpunt dat klaagster tijdens die bespreking de brieven / opdrachtbevestigingen van 24 april 2014 en 3 december 2014 voor akkoord heeft ondertekend.

2.9       Over de periode van december 2011 tot en met januari 2015 heeft het kantoor bij negentien facturen in totaal € 47.202,50 inclusief BTW voor zijn dienstverlening bij klaagster in rekening gebracht. Klaagster heeft daarvan een bedrag van € 16.129,35 inclusief BTW onbetaald gelaten.

2.10     Per e-mailbericht van 12 februari 2015 heeft betrokkene aan klaagster onder meer medegedeeld:

‘Ik heb je bericht van afgelopen maandag ontvangen, maar ik begrijp je niet. Je stelt dat er sprake is/zou zijn van vaste prijsafspraken, maar dat is slechts voor een deel correct.

Voor het op orde brengen van (in het bijzonder je belastingaangiften) over de jaren 2008 t/m 2010 hadden wij een prijsafspraak van € 5.000.

Voor het jaar 2011 (een periode van 9 maanden, toen je zaak is opengegaan) hebben we € 7.000 afgesproken. Uit het door mij verstrekte overzicht blijkt ook dat als zodanig is gefactureerd; bovendien beschikken wij over correspondentie dienaangaande die dit bevestigt.

Voor de overige jaren hebben we geen vaste prijsafspraak. Dat blijkt enerzijds uit de opdrachtbevestigingen, anderzijds ook uit je eigen vraagstelling. Bij een vaste prijsafspraak hoef je immers niet om een urenspecificatie te vragen. (…)’

2.11     In een e-mailbericht van 16 februari 2015 heeft klaagster onder meer geantwoord:

‘(…) Dat er voor de jaren vanaf 2012 een andere afspraak is gemaakt is mij niet bekend. Ja in 2014 heb je die verstuurd maar dat werkt toch niet met terugwerkende kracht. (…)’

2.12     Nadat betrokkene aan klaagster per e-mailbericht van 18 februari 2015 specificaties heeft gezonden van de aan klaagster gezonden facturen, heeft zij per e-mailbericht van 23 februari 2015 samengevat geantwoord dat die specificaties haars inziens bevestigen dat het kantoor een bedrag van € 12.472,68 inclusief BTW teveel heeft berekend en dat zij daarvoor een creditnota verwacht.

2.13     De door het kantoor ingeschakelde gemachtigde heeft klaagster per brief van 27 februari 2015 aangemaand tot betaling van een bedrag van € 18.061,34 inclusief rente en kosten en voorgesteld het geschil minnelijk en finaal te regelen tegen een bedrag van € 12.500,-. Klaagster heeft in reactie daarop per e-mailbericht van 12 maart 2015 geantwoord dat zij bereid is om een bedrag van € 4.000,00 te betalen en dat, als dat bedrag niet wordt geaccepteerd, zij een klacht tegen betrokkene zal indienen.

2.14     Het kantoor heeft op 24 maart 2015 bij de kantonrechter te [plaats1] een procedure tegen klaagster aangespannen tot betaling van zijn achterstallige facturen, vermeerderd met rente en kosten. Klaagster heeft in die procedure verweer gevoerd en zich onder meer - onder verwijzing naar een in haar opdracht uitgebracht rapport d.d. 21 mei 2015 van drs. [D], forensisch schriftexpert - op het standpunt gesteld dat de op de opdrachtbevestigingen van 24 april 2014 en 3 december 2014 geplaatste handtekeningen niet de hare zijn. In deze procedure is nog geen eindvonnis gewezen.  

2.15     Het kantoor heeft in verband met het door klaagster in die civiele procedure gevoerde verweer dat klaagster de opdrachtbevestigingen van 24 april 2014 en 3 december 2014 niet heeft ondertekend bij de kantonrechter verzoeken ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor en tot het laten uitbrengen van een voorlopig deskundigenbericht dienaangaande. Op deze verzoeken is nog niet beslist.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klaagster gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de door klaagster ingediende klacht ligt, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door klaagster gegeven toelichting, het verwijt dat betrokkene frauduleus handelt en zich jegens klaagster bedient van opdrachtbevestigingen waarop vervalste handtekeningen van klaagster staan.

3.3       Wat door klaagster bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen  (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook niet meer zou zijn toegestaan) doch als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door en namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende. 

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, nu dit plaats had in de periode ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (hierna: VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klaagster is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat betrokkene tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4    Het staat vast dat de tegen betrokkene gerichte klacht van klaagster een civielrechtelijke achtergrond heeft; zij stelt samengevat aan de orde of betrokkene (ten behoeve van het kantoor) zich in het kader van de incasso van en de civiele procedure over de facturen van het kantoor, mocht/mag beroepen op de opdrachtbevestigingen van 24 april 2014 en 3 december 2014 en mocht/mag stellen dat klaagster deze voor akkoord heeft ondertekend. Het aan zijn adres gemaakte verwijt ziet daardoor op zijn zakelijke betrekking waarin betrokkene is opgetreden en optreedt.

4.5    Het is vaste jurisprudentie van de Accountantskamer dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professioneel gedrag niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden.

Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep.

Van dat eerste kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de accountant zijn standpunt baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen doel zouden treffen.

Deze jurisprudentie is gevormd onder de gelding van de voorloper van de VGBA, de Verordening gedragscode (RA’s). De Accountantskamer ziet in de vaststelling van de VGBA geen grond om deze jurisprudentie te wijzigen. 

4.6       Klaagster meent, zo begrijpt de Accountantskamer haar stellingname, dat van dergelijke bijzondere omstandigheden sprake is omdat betrokkene zich bedient van stukken waarop haar handtekening is vervalst, ter onderbouwing van welke stellingname zij zich beroept op een in haar opdracht opgesteld rapport van forensisch schriftexpert drs. [D]. Betrokkene heeft bestreden dat de handtekeningen op de opdrachtbevestigingen zijn vervalst en aangevoerd dat deze op 21 januari 2015 door klaagster zijn gezet, in het bijzijn van hemzelf en zijn medewerkster mw. [E].

4.6.1    Klaagster heeft erkend dat zij op 21 januari 2015 tijdens een bespreking bij het kantoor tenminste één document heeft ondertekend. Volgens haar was dat geen opdrachtbevestiging maar een stuk dat te maken had met de belastingdienst, het voorkomen van fraude of het indekken tegen fraude. De Accountantskamer stelt vast dat zowel in de ene als de andere opdrachtbevestiging op pagina 2. daarvan passages voorkomen luidend:

‘Onze opdracht is niet gericht op het ontdekken van fraude of onjuistheden of onwettig handelen. Niettemin zullen wij u informeren indien wij dergelijke zaken constateren. De primaire verantwoordelijkheid voor het voorkomen en ontdekken van fraude en onjuistheden berust bij zowel de toezichthoudende organen als het bestuur van de entiteit. De accountant is niet verantwoordelijk en aansprakelijk voor de preventie van fraude en onjuistheden.’

zodat niet valt uit te sluiten dat klaagster hierop heeft gedoeld en dat zij, ondanks haar andere veronderstelling, dit document of beide documenten heeft ondertekend.

4.6.2    Klaagster heeft voorts de stelling betrokken dat zij de op 24 april 2014 en 3 december 2014 gedateerde opdrachtbevestigingen niet eerder heeft gezien en dat zij deze stukken op 21 januari 2015 niet kende. Klaagster heeft echter niet kunnen verklaren waarom zij in het onder 2.11 bedoelde e-mailbericht heeft geschreven over in 2014 door betrokkene aan haar verstuurde ‘andere afspraken’, zodat dit standpunt van klaagster al evenmin aannemelijk voorkomt.

4.6.3    De omstandigheid dat de door klaagster ingeschakelde deskundige in een door hem op 7 mei 2015 uitgebrachte rapportage tot de conclusie is gekomen ‘dat zwaarwegende grond bestaat voor de opvatting dat de betwiste handtekeningen geen echte handtekeningen zijn van klaagster’, dwingt geenszins tot de conclusie dat betrokkene zich bedient van vervalste stukken. Zo blijkt uit de rapportage dat de door klaagster ingeschakelde deskundige bij zijn onderzoek niet de beschikking heeft gehad over de originele documenten, dat hij de onder 2.4 bedoelde, door klaagster ondertekende opdrachtbevestigingen van 28 november 2011 niet in zijn onderzoek heeft betrokken en dat - naar de deskundige zelf stelt - het door klaagster ter beschikking gestelde vergelijkingsmateriaal geen voldoende en representatieve steekproef uit het totale handtekeningenrepertoire vormt. Nu voorts betrokkene geen bemoeienis met dit onderzoek heeft gehad, kan aan deze rapportage niet die betekenis worden gehecht, die klaagster daaraan toegekend wil zien.

4.6.4    Gelet op het voorgaande en mede gelet op wat door betrokkene is aangevoerd, is niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van opdrachtbevestigingen van 24 april 2014 en 3 december 2014 waarop de handtekeningen van klaagster zijn vervalst en bijgevolg, dat betrokkene over de ondertekening door klaagster van die bevestigingen een stelling heeft ingenomen waarvan hij de onjuistheid dan wel behoorde te kennen of zich heeft gebaseerd op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen doel zouden treffen.

4.7       De klacht dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

4.8        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. W.F. Boele, voorzitter, mr. E.W. Akkerman en mr. W.J.B. Cornelissen (rechterlijke leden) en H. Geerlofs AA en P. Mansvelder RA (accountantsleden), in aanwezigheid van W. Welmers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2015.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kunnen klaagster en/of betrokkene dan wel de Nba tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen door het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient te zijn ondertekend en de gronden van het beroep te bevatten.