ECLI:NL:TVVTPVV:2014:2 Tuchtgerecht Productschap Vee en Vlees Zoetermeer TPVV0314

ECLI: ECLI:NL:TVVTPVV:2014:2
Datum uitspraak: 05-02-2014
Datum publicatie: 13-02-2014
Zaaknummer(s): TPVV0314
Onderwerp: Diergezondheid
Beslissingen:
  • Geldboete
  • Schuldigverklaring zonder strafoplegging
Inhoudsindicatie: Op het bedrijf zijn geen of te weinig bloedmonsters onderzocht op vesiculaire varkensziekte (SVD) en ziekte van Aujeszky (ZvA), in periode 1 van 2013. Twee partijen zijn gedaagd. Het Tuchtgerecht bepaalde al eerder dat dat de Verordeningen zich weliswaar richten op de UBN-houder, maar dat ook de feitelijke houder ofwel de exploitant onder het bereik van een verordening kan vallen. In het onderhavige geval heeft betrokkene 2 aangegeven dat hij een varkenshouderijbedrijf heeft uitgeoefend op een locatie die op naam van betrokkene 1 geregistreerd is. Gelet op de verklaringen van betrokkenen heeft het Tuchtgerecht uitsluitend de zaak tegen de exploitant, in casu betrokkene 2, inhoudelijk behandeld. Er wordt een geldboete van € 1.000 opgelegd, deels voorwaardelijk.

Zaaknummer:

TPVV 03/2014

Betrokkenen:

Maatschap [bedrijfsnaam 1]

[adres 1]

en

[betrokkene 2]

[adres 2]

Datum:

5 februari 2014

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder de nummer CBD SVD-ZvA 1400, naar aanleiding van een telefonische inspectie op 5 september 2013 door een controleur van CoMore met betrekking tot het bedrijf dat wordt uitgeoefend aan [adres 1] en dat op naam van Maatschap [bedrijfsnaam 1] geregistreerd is onder [UBN].

Het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van een schriftelijke verklaring, als bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

Het Tuchtgerecht heeft de zaak op 21 januari 2014 behandeld op zijn openbare zitting, gehouden te Amersfoort.

Ter zitting zijn verschenen de heer [betrokkene 1], geboren op [1951] te [geboorteplaats 1], wonende aan de [adres 1] (hierna: betrokkene 1) en de heer [betrokkene 2], geboren op [1966] te [geboorteplaats 2], wonende aan de [betrokkene 2] (hierna: betrokkene 2).

Voorts zijn ter zitting verschenen mevrouw ir. M. van Lent en de heer mr. R.B.R. Henke, beide namens het Productschap Vee en Vlees (PVV) en de heer H.G.M. Grolleman, namens CoMore.

Het Tuchtgerecht heeft op 5 februari 2014 uitspraak gedaan.

Verweten gedraging:

Op het bedrijf op de locatie [adres 1] zijn geen of te weinig bloedmonsters onderzocht op vesiculaire varkensziekte en ziekte van Aujeszky, in periode 1 van 2013.

Verklaring van betrokkenen:

In het berechtingsrapport heeft betrokkene 1 onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:

“Wij hebben de stal verhuurd aan de heer [betrokkene 2]. (…) Als er post is met betrekking tot de varkens leggen wij die in de stal voor de heer [betrokkene 2].”

In het berechtingsrapport heeft betrokkene 2 onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:

“Ik heb het uitgezocht voor alle locaties. Het is overal goed gegaan behalve op de locatie [adres 1]. (…) Na de levering van begin januari zijn er in het eerste trimester van 2013 geen varkens meer van [UBN] geslacht. Na de brief van 12 juli 2013 ben ik aan het bellen gegaan en kwam erachter dat de formulieren voor het onderzoek bij de GD niet getekend waren. Op 15 augustus 2013 zijn er alsnog 12 bloedmonsters genomen aan de slachtbaan (…)”.

Ter zitting is door betrokkene 2 betoogd dat hij de volledige verantwoordelijkheid neemt voor het niet nemen van de bloedmonsters op het bedrijf.

Ter zitting heeft betrokkene 1 onder meer nog verklaard, zakelijk weergegeven:

“Als ik in het buitenland ben moet mijn vrouw de post doen. Er komt heel veel post bij ons binnen, het is een hele klus om dat te selecteren en zo is kennelijk die brief een keer blijven liggen. Wij lappen echt geen regels aan onze laars. In de toekomst komt dit niet weer voor.”

Ter zitting heeft betrokkene 2 onder meer nog verklaard, zakelijk weergegeven:

“Wij werken op 7 locaties via all in all out. Op deze locatie was het geregeld met de dierenarts. Het was net de overkoepeling van die periode. De bewuste brief heb ik pas in augustus gekregen, toen was het al te laat. Ik heb wel meteen bloed laten tappen. Ik kan het verder niet meer corrigeren, het is gebeurd. Voor de toekomst is het nu goed geregeld. Ik heb ontdekt dat ik het ook op de website kan volgen. De heer [betrokkene 1] als ik beseffen allebei heel goed dat het belangrijk is.”

Bewijs en verwijtbaarheid:

In eerdere uitspraken[1], bepaalde het Tuchtgerecht al, dat de Verordeningen zich weliswaar richten op de UBN-houder, maar dat ook de feitelijke houder ofwel de exploitant onder het bereik van een verordening kan vallen. De UBN-houder blijft onder alle omstandigheden ook verantwoordelijk voor de juiste naleving van de Verordening monitoring vesiculaire varkensziekte (PVV) 2009 (hierna: Verordening SVD) en van de Verordening bestrijding Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008 (hierna: Verordening ZvA).

In het onderhavige geval heeft betrokkene 2 aangegeven dat hij, [betrokkene 2], een varkenshouderijbedrijf heeft uitgeoefend op de locatie [adres 1], die op naam van betrokkene 1 geregistreerd is onder [UBN]. Dit wordt bevestigd door betrokkene 1.

Gelet op de verklaringen van betrokkenen komt het Tuchtgerecht niet toe aan het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel aan betrokkene 1. Daarom zal uitsluitend de zaak tegen de exploitant, in casu betrokkene 2, inhoudelijk door het Tuchtgerecht worden behandeld.

Het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van hetgeen ter zitting is komen vast te staan dat op het bedrijf dat geregistreerd is onder [UBN], de volgende gedragingen hebben plaatsgevonden:

Het nalaten van bloedmonstername ten behoeve van onderzoek naar vesiculaire varkensziekte en de ziekte van Aujeszky in periode 1 van 2013.

Uit de schriftelijke verklaring blijkt, dat het Productschap van mening is dat er sprake is van twee overtredingen, eenmaal van de Verordening SVD en eenmaal van de Verordening ZvA.

Het Tuchtgerecht is echter van oordeel dat er in de praktijk sprake is van één keer geen bloed afnemen, waarbij de bloedmonsters voor verschillende controles worden gebruikt en dat er in dit geval dus sprake is van één overtreding, geen twee.

Dit levert op:

Eenmaal overtreding van artikel 2 lid 1 en 2 van de Verordening SVD en van artikel 3 lid 1 van de Verordening ZvA jo. artikel 1 van het Besluit monitoring Ziekte van Aujeszky bij varkens (PVV) 2008.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel:

Vanaf september 2009 wordt door het PVV nauwgezet de hand gehouden aan de monitoringsplicht voor vesiculaire varkensziekte (SVD) en de Ziekte van Aujeszky (ZvA).

In diverse publicaties van het PVV alsmede in de vakbladen is diverse malen aangegeven dat het PVV prioriteit zal geven aan de controle op de naleving van de desbetreffende verordeningen. Vanaf begin 2010 is het PVV handhavend gaan optreden.

Voor zowel SVD als de ZvA geldt dat de fase van de verplichte vaccinatie is gevolgd door de status van officieel ziektevrij zijn. Thans geldt een verbod op het houden van varkens die niet vrij zijn van SVD of drager zijn van het ZvA-virus, danwel gevaccineerd zijn tegen deze ziekten. Voor het buitenland dient Nederland zichtbaar te kunnen maken dat het de status van ziekte-vrij zijn, verdient. Zonder monitoring kan de officiële ziekte-vrij status niet worden verkregen en behouden.

De verboden worden daarom ondersteund door een verplichting tot monitoring naar de aanwezigheid van voormelde dierziekten.

De exportbelangen voor de Nederlandse varkenshouderij en de daarvan afgeleide belangen voor de binnenlandse markt zijn dermate groot dat correcte naleving van de monitoringsplicht noodzakelijk is.

Op basis van voormelde overwegingen komt het Tuchtgerecht in beginsel tot een hoge standaard boete van € 1.000 per geconstateerde overtreding. Op het bedrijf op de locatie [adres 1], dat geregistreerd is onder [UBN] is, zo is ter zitting vast komen te staan, eenmaal een overtreding begaan. Dit wordt door betrokkenen niet weersproken.

Er wordt een geldboete opgelegd. Bij de vaststelling van de hoogte van de geldboete is rekening gehouden met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd en met het feit dat betrokkene (met 860 vleesvarkens) een bedrijf van gemiddelde omvang heeft.

Overigens merkt het Tuchtgerecht op dat betrokkene in zijn proceshouding blijk geeft van een consciëntieuze werkhouding en dat hij maatregelen heeft genomen om herhaling in de toekomst te voorkomen. Dit alles in aanmerking nemende legt het Tuchtgerecht de geldboete deels voorwaardelijk op.

Gelet op het bovenstaande oordeelt het Tuchtgerecht dat – gelet op artikel 5 van de Verordening SVD en artikel 10 lid 2 van de Verordening ZvA – de volgende tuchtrechtelijke maatregel wordt opgelegd:

Beslissing:

1. Ten aanzien van Maatschap [bedrijfsnaam 1]:

Schuldigverklaring zonder oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel.

2. Ten aanzien van [bedrijfsnaam 2]:

Een geldboete van € 1.000 (zegge: eenduizend euro), waarvan € 500 (zegge: vijfhonderd euro) voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

Indien binnen deze periode door betrokkene niet aan de voorwaarde wordt voldaan, wordt – nadat deze uitspraak onherroepelijk wordt – de voorwaardelijke boete alsnog ten uitvoer gelegd. De voorwaarde is, dat geen enkele bepaling van de Verordening SVD of van de Verordening ZvA mag worden overtreden.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Vee en Vlees.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

De uitspraak is gedaan door de heer mr. drs. J.Y.B. Jansen, voorzitter en de heren mr. L.F.A. Husson en mr. drs. H. Lommers, leden, in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.