ECLI:NL:TPETPVE:2014:3 Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren Zoetermeer TPPE5013-vz

ECLI: ECLI:NL:TPETPVE:2014:3
Datum uitspraak: 24-02-2014
Datum publicatie: 26-02-2014
Zaaknummer(s): TPPE5013-vz
Onderwerp: Dierenwelzijn
Beslissingen:
  • Schuldigverklaring zonder strafoplegging
  • Geldboete
Inhoudsindicatie: Uitspraak van de voorzitter van het Tuchtgerecht. Het – voor wat betreft het jaar 2012 – hebben nagelaten (voldoende) bloedmonsters te laten nemen van de door betrokkenen gehouden leghennen en deze vervolgens te laten onderzoeken op de aanwezigheid van het Aviaire influenzavirus (AI). Uitsluitend de zaak tegen de exploitant kan inhoudelijk door het Tuchtgerecht worden behandeld, deze wordt een boete van 225 euro onvoorwaardelijk opgelegd. De UBN-houder blijft onder alle omstandigheden ook verantwoordelijk voor de juiste naleving van de Verordening maar de voorzitter van het Tuchtgerecht komt gelet op het bovenstaande niet toe aan het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel jegens UBN-houder.

Zaaknummer:

TPPE 50/2013-vz

Betrokkenen:

Maatschap [bedrijfsnaam 1] [adres 1]

(betrokkene 1)

en

[bedrijfsnaam 2] V.O.F.

[adres 2]

(betrokkene 2)

Datum:

24 februari 2014

Gang van zaken:

De zaak berust op een berechtingsrapport dat CoMore Bedrijfsdiensten B.V. (hierna: CoMore) heeft opgemaakt onder nummer CBD AI 1369, naar aanleiding van een telefonische inspectie door een controleur van CoMore op 3 juli 2013. Deze inspectie had betrekking op de onderneming die wordt uitgeoefend op het bedrijf aan de [adres 1], en die onder de handelsnaam Maatschap [bedrijfsnaam 1] is geregistreerd onder [UBN] en met [Kipnummer PLV].

De voorzitter van het Tuchtgerecht heeft de zaak beoordeeld op basis van de schriftelijke verklaring, zoals bedoeld in artikel 15 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

Verweten gedraging:

Het – voor wat betreft het jaar 2012 – hebben nagelaten (voldoende) bloedmonsters te laten nemen van de door betrokkenen gehouden leghennen en deze vervolgens te laten onderzoeken op de aanwezigheid van het Aviaire influenzavirus (ook: AI).

Verklaring van betrokkene:

In voormeld berechtingsrapport is de volgende verklaring van betrokkene 1 opgenomen:

“De stal hebben wij verhuurd aan de heer [naam betrokkene 2] (van [bedrijfsnaam 2] V.O.F.). Het is onze stal maar de leghennen zijn van [bedrijfsnaam 2] V.O.F. (…) De brieven die wij ontvangen betreffende het pluimvee geven wij aan de heer [naam betrokkene 2] mee. Voor vragen over de AI-onderzoeken moet u bij hem zijn.”

In voormeld berechtingsrapport is de volgende verklaring namens betrokkene 2 opgenomen:

“Wij zijn verantwoordelijk voor de leghennen op het bedrijf (…). Het zijn onze dieren.

Het was de eerste ronde leghennen van ons op dat bedrijf. Het koppel is weggegaan op 10 april 2013 en er is toen getapt voor het onderzoek op AI. Wij hebben er niet aan gedacht om het koppel in 2012 te onderzoeken op AI.”

Bewijs en verwijtbaarheid:

Het Tuchtgerecht constateert dat het Productschap in deze zaak twee partijen heeft aangeschreven met een schriftelijke verklaring: zowel de UBN-houder, Maatschap [bedrijfsnaam 1] (betrokkene 1), als de feitelijke houder van het pluimvee, [bedrijfsnaam 2] V.O.F. (betrokkene 2)

De artikelen 2 en 3 van de Verordening monitoring Aviaire influenza (PPE) 2005 (hierna: de Verordening) richten zich tot de ondernemer. Volgens artikel 1 sub v van de Verordening is dat een natuurlijk persoon of rechtspersoon die een pluimveebedrijf uitoefent.

De voorzitter van het Tuchtgerecht is van oordeel dat er geen enkele aanleiding is – noch taalkundig noch anderszins – om te veronderstellen dat het begrip "ondernemer" beperkt dient te worden geïnterpreteerd. De Verordening – zo valt te lezen in de toelichting – bevalt normen die zich richten tot de ondernemer. Die dient zijn pluimvee met inschakeling van de dierenarts en erkende laboratoria te laten onderzoeken op de aanwezigheid van antistoffen tegen AI. De kosten van de monitoring komen voor rekening van de ondernemer. Daarmee richt de Verordening zich tot alle ondernemers in de Nederlandse pluimveehouderij, zowel de UBN-houders als ook de feitelijke houders.

In de concrete situatie, zoals blijkend uit bedrijfsopzet, de aan de orde zijnde juridische constructie alsmede (werk)afspraken tussen exploitant en UBN-houder, moet worden uitgemaakt wie de ondernemer in de zin van de verordening is. In het onderhavige geval is het betrokkene 2 die aangeeft een pluimveehouderijbedrijf uit te oefenen op het bedrijf aan de [adres 1], dat onder [UBN] is geregistreerd op naam van betrokkene 1.

Daarom zal uitsluitend de zaak tegen de exploitant, in casu betrokkene 2, inhoudelijk door het Tuchtgerecht kunnen worden behandeld. De UBN-houder, betrokkene 1, blijft onder alle omstandigheden ook verantwoordelijk voor de juiste naleving van de Verordening. De voorzitter van het Tuchtgerecht komt echter gelet op het bovenstaande niet toe aan het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel jegens betrokkene 1.

De voorzitter van het Tuchtgerecht oordeelt dat op grond van de inhoud van het berechtingsrapport en de daarin opgenomen verklaringen van betrokkenen, vast is komen te staan dat op het bedrijf op de locatie [adres 1][, de volgende gedraging heeft plaatsgevonden:

Het nalaten van bloedonderzoek op de aanwezigheid van antistoffen tegen Aviaire influenza in 2012.

Dit levert op:

Een overtreding van artikel 2, lid 1, juncto artikel 3, lid 1 onder h, van de Verordening monitoring Aviaire influenza (PPE) 2005.

Motivering van tuchtrechtelijke maatregel(en):

Op grond van het bovenstaande overweegt de voorzitter van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, het volgende:

Uit de toelichting van de Verordening blijkt het volgende. Aviaire influenza, ook wel klassieke vogelpest, of kippengriep genoemd, is een besmettelijke dierziekte die bij de laatste uitbraak in Nederland in 2003 grote schade aan de pluimvee- en eiersector heeft toegebracht.

Preventieve maatregelen om een dergelijke uitbraak te voorkomen zijn van evident belang. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft daartoe, bij artikel 3a, eerste en tweede lid, van de regeling monitoring Aviaire Influenza 2003, medewerking gevorderd van het PPE. Het PPE heeft een monitoringsprogramma opgesteld en de monitoringsplicht verankerd in de Verordening monitoring Aviaire influenza (PPE) 2005. Pluimveehouders in Nederland moeten op regelmatige basis bloedonderzoek laten uitvoeren op de eventuele aanwezigheid van antistoffen tegen AI. Nalaten van dit onderzoek ondermijnt het noodzakelijke inzicht in de gezondheidssituatie van de Nederlandse pluimveestapel en creëert daarmee een potentieel risico voor de Nederlandse pluimveesector. Monitoring AI is daarmee van essentieel belang voor het gezond houden van de Nederlandse pluimveestapel. De voorschriften met betrekking tot bloedonderzoek Aviaire influenza zijn sinds september 2009 onderwerp van tuchtrechtelijke handhaving. Het nalaten van monitoring is een zeer ernstige overtreding waar een standaardboete van € 750 euro op staat.

Bij de vorming van zijn oordeel neemt de voorzitter van het Tuchtgerecht goede nota van de verklaring van de betrokkene die blijkt uit het berechtingsrapport onder nummer CBD AI 1369.

De voorzitter overweegt als volgt.

Zoals blijkt uit het berechtingrapport bestrijdt betrokkene het nalaten (in 2012) van het bloedonderzoek op de aanwezigheid van antistoffen tegen AI niet.

Op 6 december 2012 en op 11 februari 2013 is bij betrokkenen door het Productschap Pluimvee en Eieren schriftelijk navraag gedaan naar aanleiding van (nog) niet ontvangen bloedmonsters ten behoeve van onderzoek in 2012 naar de aanwezigheid van antistoffen tegen AI. Ook zou door de Gezondheidsdienst voor Dieren rond genoemde data schriftelijk zijn gewezen op de verplichting tot monitoring.

De voorzitter van het Tuchtgerecht komt tot de slotsom dat in het geval van betrokkenen is vast komen te staan dat in het jaar 2012 geen monitoring op Aviaire Influenza heeft plaatsgevonden, ook niet na schriftelijke aanmaning daartoe. Overigens oordeelt de voorzitter van het Tuchtgerecht dat ook zonder herinnering van het Productschap betrokkene verantwoordelijk is voor de juiste naleving van de regels op zijn bedrijf. Het feit wordt aangemerkt als een ernstige overtreding. Hiervoor wordt een geldboete opgelegd.

Bij het vaststellen van de hoogte van de geldboete houdt de voorzitter van het Tuchtgerecht rekening met het feit dat het kennelijk een incident betreft, dat mede te maken heeft met opstartperikelen bij de eerste ronde leghennen die betrokkene 2 hield op de locatie [adres 1]. Dit wordt naar het oordeel van de voorzitter van het Tuchtgerecht gestaafd door het feit dat in april 2013 wel bloedmonsters zijn genomen ten behoeve van het onderzoek op AI. Tevens wordt rekening gehouden met het feit dat het bedrijf van betrokkene een zeer klein bedrijf is en met het feit dat aan betrokkene niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

Dit alles in aanmerking nemende leidt ertoe dat het Tuchtgerecht de geldboete na een behandeling ter zitting deels onvoorwaardelijk en deels voorwaardelijk op zou leggen. De voorzitter van het Tuchtgerecht heeft geoordeeld dat deze zaak zich leent voor afdoening conform artikel 28 van de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en dus zonder behandeling ter zitting. In dat kader wordt aan betrokkene alleen het onvoorwaardelijke boetebedrag opgelegd.

Gelet op het bovenstaande legt de voorzitter van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, Kamer Primaire Sector, betrokkene – ingevolge artikel 28 van de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en gelet op artikel 8a van de Verordening monitoring Aivaire influenza – de volgende tuchtrechtelijke maatregel op:

Beslissing:

1. Ten aanzien van betrokkene 1, Maatschap [bedrijfsnaam 1]:

Schuldigverklaring zonder oplegging van een tuchtrechtelijke maatregel.

2. Ten aanzien van betrokkene 2, [bedrijfsnaam 2] V.O.F.:

Een geldboete van € 225 (zegge: tweehonderd vijfentwintig euro) onvoorwaardelijk.

Toepasselijke artikelen:

Naast de reeds vermelde artikelen zijn van toepassing de Wet Tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 en het Instellingsbesluit Productschap Pluimvee en Eieren.

Samenstelling van het Tuchtgerecht:

Deze uitspraak is gedaan door de heer mr. L.F.A. Husson (voorzitter) in aanwezigheid van mevrouw drs. A.M.P. Regout, secretaris.