ECLI:NL:TGZRZWO:2014:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 009/2014
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2014:83 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-06-2014 |
Datum publicatie: | 27-06-2014 |
Zaaknummer(s): | 009/2014 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, berisping |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundige gegrond. Maatregel berisping. Verweerder heeft diefstal gepleegd bij een zijn zorg toevertrouwde cliënt. Daarmee heeft verweerder het in hem gestelde vertrouwen geschaad, de privacy van cliënte en zijn professionele grenzen niet in acht genomen. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 27 juni 2014 naar aanleiding van de op 14 januari 2014 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG, gevestigd te Utrecht,
vertegenwoordigd door C. Dekker en mr. F.D.M. ten Cate-Adema, in hun hoedanigheid van Inspecteur voor de gezondheidszorg,
k l a a g s t e r
-tegen-
A, verpleegkundige, (destijds) werkzaam te B,
bijgestaan door mr. M.D. Ubbink te Enschede,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 28 april 2014 van klaagster met als bijlage een aantekening mondeling vonnis van de politierechter.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 16 mei 2014. Namens klaagster zijn verschenen C. Dekker, voornoemd, bijgestaan door mw. mr. L. Van Gaalen–van Beuzekom. Verweerder is niet verschenen. Namens verweerder is verschenen
mr. G.B. Meijer die waarnam voor zijn kantoorgenoot mr. Ubbink.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
In november 2012 werd bij de zorgaanbieder – behorend tot de zorggroep C – door de familie van een cliënt een vermoeden van diefstal van geld gemeld. Deze cliënt was alleenwonend en had vier à vijf zorgmomenten per dag.
Na toestemming van de familie werd een bedrijfsrecherchebureau ingeschakeld. Deze heeft gedurende een korte periode camerabewaking uitgevoerd. Uit de door de videocamera vastgelegde beelden blijkt dat verweerder tweemaal geld uit de portemonnee van cliënt haalde. Verweerder werd met de beelden geconfronteerd en heeft bekend. Verweerder is op staande voet ontslagen.
Op 25 maart 2013 werd bij klaagster melding gedaan van diefstal door verweerder als thuiszorgmedewerker. De melding werd gedaan door de zorgaanbieder waar verweerder werkzaam was. Dit was voor klaagster reden om een onderzoek in te stellen.
Verweerder is door de politierechter van de Rechtbank Overijssel, vestigingsplaats Almelo, op 24 oktober 2013 veroordeeld voor diefstal in de periode van 1 januari 2012 tot en met 11 maart 2013 tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn professie als verpleegkundige door tijdens de verpleegkundige zorg gelden te ontvreemden die in eigendom aan de cliënt toebehoorden. Met die handelwijze heeft de verpleegkundige in strijd met de zorg, die hij in de hoedanigheid van verpleegkundige in de thuiszorg in acht had dienen te nemen, gehandeld. Verweerder heeft aldus gehandeld in strijd met de eerste tuchtnorm. Daarenboven heeft verweerder door zijn handelen het vertrouwen in de beroepsgroep van de verpleegkundige geschaad en daarmee in strijd met de tweede tuchtnorm gehandeld.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij in de tien jaar dat hij bij de zorggroep C heeft gewerkt als verpleegkundige geliefd was als collega en zijn functioneren positief werd gewaardeerd. Verweerder had ook met bedoelde cliënt een goede zorgrelatie, gebaseerd op wederzijds vertrouwen en in de periode van de diefstallen heeft de zorgrelatie daar niet onder geleden. Verweerder heeft buitengewoon veel spijt van de gebeurtenissen en schaamt zich om hierover met anderen te spreken, anders dan met zijn directe naasten. Verweerder ziet zijn fout in en toont dat inzicht ook. Verweerder heeft naar aanleiding van dit gebeuren professionele medische hulp ingeschakeld.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Nu verweerder de feiten die ten grondslag liggen aan de klacht heeft erkend, staat vast dat verweerder diefstal heeft gepleegd bij een aan zijn zorg toevertrouwde cliënt. Door dit handelen heeft verweerder het vertrouwen dat in hem werd gesteld als zorgverlener geschaad en de privacy van de cliënt, waaronder respect voor de persoonlijke eigendommen van de cliënt, geschaad. Dat verweerder daarmee zijn professionele grenzen niet in acht heeft genomen staat buiten kijf. De in 5.1 vermelde maatstaf is geschonden.
Daarmee is de klacht gegrond. Een maatregel moet volgen.
5.3
Ten aanzien van de op te leggen maatregel overweegt het college als volgt.
Het college is van oordeel dat het handelen van verweerder verwijtbaar is en laakbaar.
Verweerder heeft na het ontdekken van de diefstallen contact gehad met zijn huisarts en eenmalig een gesprek met een psycholoog gevoerd. Het college concludeert dat dit slechts inleidende gesprekken zijn geweest. Verweerder heeft zich echter niet onder professionele behandeling gesteld om te zoeken naar de factoren die geleid hebben tot zijn handelen, waarvoor verweerder overigens ook zelf geen motief heeft gegeven. Dit maakt dat het onduidelijk is hoe verweerder tot zijn handelen is gekomen en geeft evenmin inzicht in de kans op herhaling. Dat verweerder vermeldt spijt te hebben en moeilijk te kunnen praten over zijn gewraakte handelen, is naar het oordeel van het college onvoldoende reden voor verweerder om zich niet onder behandeling te stellen. Verweerder heeft bovendien aangegeven weer als verpleegkundige te willen gaan werken. Dat hij thans andere werkzaamheden verricht, legt dan ook geen gewicht in de schaal ten aanzien van de kans op herhaling.
Alles overziend acht het college het passend en geboden om de maatregel van een berisping aan verweerder op te leggen.
5.4
Het college ziet geen aanleiding en geen redenen aan het algemeen belang ontleend om tegemoet te komen aan het verzoek van klaagster om deze beslissing te publiceren. Deze klacht is in haar aard niet zodanig dat het algemeen belang publicatie vergt. Het enkele feit dat de Inspectie de klacht heeft ingediend is ook onvoldoende reden om tot publicatie over te gaan.
6. DE BESLISSING
Het college berispt verweerder.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B Cornelissen, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, B. Nijhuis-Prigge, E. van Egmond en A.H. Slagter-de Vries, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.