ECLI:NL:TGZRZWO:2014:8 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 134/2013
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2014:8 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-01-2014 |
Datum publicatie: | 17-01-2014 |
Zaaknummer(s): | 134/2013 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts betreffende de zorg voor een oudere patiënte en het informeren door de huisarts over de uitslag van het onderzoek. Klacht kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 17 januari 2014 naar aanleiding van de op 15 april 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
gemachtigde: mr. N.A. Wilms, verbonden aan ARAG-Rechtsbijstand te Leusden,
k l a a g s t e r
-tegen-
C , huisarts, werkzaam te B,
gemachtigde: mr. A.V. Rijneke, verbonden aan VvAA-Rechtsbijstand te Utrecht,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen:
- de repliek;
- de dupliek:
- de brief van verweerster van 22 oktober 2013;
- de brief van klaagster van 11 november 2013.
Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.
2. FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het huisartsenjournaal dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster is de dochter van D, geboren op 18 maart 1926 en overleden op 6 november 2013, verder patiënte te noemen. Klaagster woonde samen met haar broer bij hun moeder. Het gezin heeft in het verleden vele conflicten gehad met verschillende huisartsen in B. Deze conflicten hebben geleid tot een aantal procedures bij het tuchtcollege en hebben ertoe geleid dat het gezin geen vaste huisarts heeft in B. De gezinsleden rouleren ieder afzonderlijk per drie maanden over de huisartsen van de huisartsengroep B. Klaagster rouleert op haar eigen verzoek maar bij een beperkt aantal huisartsen; zij rouleert niet bij verweerster en bij twee collega’s van verweerster. Het roulatieschema is zowel bij het gezin als bij de betrokken huisartsen bekend.
Vanwege de ervaringen in het verleden hebben de huisartsen afgesproken om visites bij het gezin bij voorkeur met een collega samen af te leggen.
Op 27 maart 2012 nam patiënte telefonisch contact op met de huisartsenpraktijk. Zij gaf aan dat zij de dag ervoor was gevallen met haar rollator.
Direct na de val was zij niet naar of duizelig geweest. Ze had goed geslapen, maar gaf nu wel pijn aan in haar onderrug. Er werd dezelfde dag een afspraak voor een visite gemaakt. Verweerster legde de visite af samen met een collega.
Verweerster noteerde:
“ loopt met rollator bij aankomst. Geen zichtbare afwijkingen in de rug, geen kloppijn vertebrae, wel iets gevoelig L paravertebraal L4-5/SI”
Verweerster adviseerde de rug te belasten op geleide van de pijn en als pijnstilling driemaal daags twee paracetamol en sprak af dat zekerheidshalve röntgenfoto’s van de rug (thoracale en lumbale wervelkolom) gemaakt zouden worden.
De zoon van patiënte ging mee naar de huisartsenpraktijk om de aanvraag voor de röntgenfoto’s op te halen. Hij zou patiënte naar het ziekenhuis brengen.
Later die dag nam klaagster telefonisch contact op met de huisartsenpraktijk. Zij was boos en eiste dat er een ambulance zou komen om patiënte te vervoeren. Vervolgens is er voor een ambulance gezorgd.
Verweerster noteerde verder: “radioloog belt: osteoporotische inzakkingsfractuur T12 stabiel. ”
Verweerster heeft vervolgens zekerheidshalve overlegd met de dienstdoend chirurg, E die een conservatieve behandeling onderschreef.
Op 29 maart 2012 belde klaagster met de praktijk van verweerster. In het huisartsenjournaal is genoteerd:
“dochter belt: eist dat moeder wordt opgenomen. wil niet vertellen wat er dan nu aan de hand is. eist alleen opname, wil D niet aan de telefoon geven, 10 minuten tirade en geeft geen verdere informatie. heeft ook ambulancedienst meerdere keren gebeld, ook andere praktijk (eemspraktijk)
iom chirurg: beoordeling via spoedeisende hulp.
dochter gebeld: wederom schreeuwend en dreigend aan de telefoon. Info doorgegeven.”
Patiënte is vervolgens kortdurend ter observatie en voor pijnstilling opgenomen in het F in G en vervolgens in een revalidatiecentrum.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij:
- ten onrechte niet direct ambulancevervoer heeft geregeld om een röntgenfoto van de rug van patiënte na de val te laten nemen;
- patiënte niet heeft geïnformeerd over de diagnose nadat de resultaten van de röntgenfoto waren binnengekomen;
- niet adequaat heeft gereageerd op het verzoek tot opname van patiënte.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij primair van mening is dat klaagster niet-ontvankelijk is omdat zij deze tuchtklacht eerder heeft ingediend bij het tuchtcollege en vervolgens heeft ingetrokken en verder stelt zij de klacht niet ontvankelijk is omdat geen sprake is geweest van handelen of nalaten zoals omschreven in artikel 47 van de Wet BIG. Secundair is verweerster van oordeel dat zij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld. Voor zover nodig wordt hierna expliciet op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Ten aanzien van de ontvankelijkheid.
Het nogmaals indienen van een eerder ingetrokken klacht kan in uitzonderlijke gevallen leiden tot een misbruik van recht en op grond daarvan tot niet-ontvankelijkheid. Van zo’n geval is nu geen sprake zodat de klacht ontvankelijk is.
Verder kan het college verweerster niet volgen in haar stelling dat geen sprake is van handelen of nalaten zoals omschreven in artikel 47 van de Wet BIG. De klacht betreft immers handelen of nalaten van verweerster als huisarts ten opzichte van haar patiënte.
Klaagster is dan ook ontvankelijk in hun klacht tegen verweerster.
5.3
Ten aanzien van de gegrondheid van de klacht.
Klaagster heeft op meerdere punten een andere lezing van de feiten dan verweerster. Het college heeft echter geen aanknopingspunten om aan de lezing van klaagster meer geloof te hechten dan aan die van verweerster. Daar komt bij dat de lezing van verweerster steun vindt
- op een onderdeel na waarover het journaal geen uitsluitsel geeft, waarover hierna meer - in het huisartsenjournaal. Onder die omstandigheden kan het college niet voorbij gaan aan de lezing van verweerster zoals hierboven beschreven.
5.3
Het feit waarover partijen van mening verschillen en waarover het huisartsenjournaal de lezing van verweerster niet helemaal ondersteunt, is het feit dat de radioloog klagers heeft geïnformeerd over de uitslag van de röntgenfoto. Verweerster heeft wel in het journaal genoteerd dat de radioloog haar heeft gebeld en verweerster heeft in haar brief van 22 oktober 2013 nog een toelichting gegeven op de gang van zaken rond de uitslag. Hoewel het niet onaannemelijk is dat verweerster aan de radioloog heeft gevraagd de uitslag van de foto met patiënte te bespreken blijkt dit niet uit haar dossier en ook niet anderszins. Dit betekent nog niet dat de klacht gegrond is. Nu de foto geen acute actie vereiste en geen zorgwekkend beeld gaf, is het is het inderdaad gebruikelijk zoals verweerster stelt, dat patiënte zou bellen voor de uitslag. Nu zij dat niet heeft gedaan gaat het niet aan aanstonds te klagen dat de uitslag niet is meegedeeld.
5.4
De klacht kan dan ook niet slagen. Verweerster heeft, in bijzondere omstandigheden zoals hierboven beschreven, de zorg betracht die van haar als huisarts verwacht mocht worden. Zij heeft patiënte op 27 maart 2012 binnen korte tijd na de niet spoedeisende hulpvraag samen met een collega bezocht, zekerheidshalve röntgenfoto’s laten maken en een gebruikelijk beleid ingesteld waarover zij bovendien nog overleg heeft gepleegd met de dienstdoend chirurg. Klaagster ontkent dat de radioloog dat heeft gedaan en benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van verweerster is. Klaagster onderbouwt die ontkenning echter verder niet.
Ook op 29 maart 2012 heeft verweerster, terwijl de indicatie daartoe door moeizame communicatie zijdens patiënte door haar niet (goed) kon worden beoordeeld, adequaat gehandeld.
5.3
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer op 17 januari 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, J.M. Komen en M.D. Klein Loeugemors, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.