ECLI:NL:TGZRZWO:2014:70 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 267-2012

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2014:70
Datum uitspraak: 02-06-2014
Datum publicatie: 02-06-2014
Zaaknummer(s): 267-2012
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Het college is van oordeel dat verweerder de brief van de verwijzer niet heeft genegeerd. Ook heeft verweerder naar aanleiding van het verslag van MRI geen nadere informatie hoeven opvragen. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 2 juni 2014 naar aanleiding van de op 14 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C, huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. A.K. Sjouw, advocaat te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- afschrift van het huisartsenjournaal.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager heeft van januari 2012 tot december 2012 als patiënt ingeschreven gestaan in de praktijk van verweerder.

Op 3 februari 2012 is klager door verweerder gezien in verband met pijnklachten aan de arm. Klager vertelde dat hij in 2008 voorafgaand aan een operatie in D in het kader van een experiment met een dikke naald in de oksel was geprikt. Nadien had klager dagelijks pijnklachten aan de betreffende arm. Klager wenste in dat verband nader onderzoek naar de oksel om te zien of de oorzaak te herleiden was. Verweerder heeft in het dossier het volgende genoteerd:

“ S Last L arm. Claimt okselprik met dikke naald te

S hebben gehad in preop-kamer nadat arm al was

S verdoofd. Voelde na die prik weer de vingertoppen.

S D ontkent dat er een prik is gegeven

S (door 3 artsen die pt hadden gevraagd om aan een

S experiment mee te doen).

S Vraag; nader onderzoek naar oksel om zeker te

S weten of er zich daar iets heeft afgespeeld

S waardoor er nu nog klachten zijn van de arm. Tot

S nu toe is er wel gekeken nr de nek.

P zie VB van E aan F. Advies;

P contact opnemen met F met vraag of jij

P beeldvormend onderzoek naar oksel wil doen.”

In een brief van klinisch psycholoog/psychotherapeut G aan verweerder van 14 maart 2012 is verzocht om klager door te verwijzen voor nader onderzoek in het okselgebied van de linkerarm.

In deze brief staat onder meer vermeld:

“(...) Tegemoetkoming aan zijn concrete verlangen om middels een scan nog eens goed uitgezocht te hebben wat er precies aan de hand is in het okselgebied van zijn beschadigde arm (in het gunstigste geval uitmondend in de mogelijkheid van verdere revalidatie) is mijns inziens sterk ondersteund aan de effectiviteit van de zijn psychotherapeutische behandeling: zelfs als er in eigenlijke zin weinig medische indicatie is voor een dergelijk diagnostisch onderzoek en zelfs wanneer de uitkomst zou zijn dat verdere herstelmogelijkheden ontbreken (…)”

Verweerder heeft klager vervolgens verwezen naar de neuroloog. Klager is op 16 april 2012 gezien door neuroloog H. Deze zag geen neurologische afwijkingen en er werd een MRI van de hersenen afgesproken.

Op 17 april 2012 kwam klager op consult bij verweerder. De bevindingen van de neuroloog zijn met klager besproken. Omdat klager aangaf nog altijd last te hebben van zijn linkerarm heeft verweerder hem verwezen voor een MRI-scan van de oksel.

Op 9 mei 2012 is een MRI scan gemaakt. Uit het verslag van radioloog I hiervan bleek dat er sprake was van een absolute kanaalstenose C3-C4 met Myelopathie met name links.

Deze uitslag is op 12 juni 2012 door de waarnemer van verweerder met klager besproken.

Op 13 juni 2012 heeft verweerder nogmaals de resultaten van de MRI-scan met klager besproken.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Het college begrijpt de klachten als volgt.

Klager verwijt verweerder dat hij de brief van G heeft genegeerd, dat hij geen contact heeft gezocht met dokter I voor meer informatie over de scan en dat de verwijsbrief door verweerder is vernietigd.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Hierna zal voor zover nodig nader op het verweer worden ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Uit het medisch dossier blijkt dat verweerder nadat hij op 14 maart 2012 de brief van G heeft ontvangen klager op 20 maart 2012 naar de neuroloog heeft verwezen, waar klager op 16 april 2012 is gezien. De stelling van klager dat verweerder de brief van G heeft genegeerd kan het college dan ook niet volgen.

Op 9 mei 2012 is vervolgens op verwijzing van verweerder een MRI-scan gemaakt van zowel de cervicale wervelkolom als de plexus. In het dossier is de inhoud van het verslag van de radioloog opgenomen. Als conclusie is vermeld: “Absolute kanaalstenose C3-C4 met myelopathie met name links. Tevens zeer kleine myelopathie haar niveau C5 rechts.”

Het college kan verweerder volgen in zijn stelling dat op basis van dit verslag er voor hem geen aanleiding bestond om nadere informatie over de MRI-scans op te vragen.

Verweerder heeft in zijn verweerschrift de gang van zaken rond het aanvraagformulier voor de MRI uitgebreid beschreven. Het college is van oordeel dat deze procedure gebruikelijk is. Dat het aanvraagformulier na enige dagen wordt vernietigd valt verweerder niet tuchtrechtelijk te verwijten. Hierbij is van belang dat de vraagstelling wel in het dossier is genoteerd.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, M.D. Klein Leugemors en dr. P. Houpt, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris,

en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.