ECLI:NL:TGZRZWO:2014:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 265-2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2014:68 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-06-2014 |
Datum publicatie: | 02-06-2014 |
Zaaknummer(s): | 265-2012 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen plastisch chirurg. Niet gebleken dat klager niet goed zou zijn geïnformeerd over eventueel tweede. Dat klagers verwachtingen voorafgaand aan de ingreep niet overeen kwamen met eindresultaat kan verweerder niet worden aangerekend. Klacht kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 2 juni 2014 naar aanleiding van de op 14 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A, wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C, plastisch chirurg, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. M.C. Hoorweg-de Boer, verbonden aan de Stichting VvAA
rechtsbijstand te Utrecht,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- afschrift van het huisartsenjournaal;
- het proces-verbaal van het op 21 januari 2014 gehouden mondeling vooronderzoek.
2. FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is op 23 januari 2008 voor het eerst bij verweerder op het spreekuur geweest. Hij had littekens aan de linkeronderarm en klachten in de linkerhand. Na lichamelijk onderzoek heeft verweerder in overleg met klager een operatie afgesproken waarbij enerzijds de littekens verfraaid zouden worden en anderzijds een operatie in verband met Dupuytren straal 3 verricht zou worden. Ook zou verweerder een tenolyse verrichten. Klager heeft op 23 januari 2008 een informed consent formulier ondertekend. Op diezelfde dag is er een bericht met behandelplan verzonden aan de huisarts van klager.
Op 10 maart 2008 is klager door verweerder geopereerd. Voorafgaand aan de operatie is er bij klager door de anesthesist een axillair blok geprikt ter verdoving van de linkerarm. Blijkens het operatieverslag is de operatie zonder complicaties verlopen.
Op 19 maart 2008 en op 26 maart 2008 zijn door de assistente de hechtingen uit hand en pols verwijderd. Op 9 april 2008 kwam klager bij verweerder op het spreekuur voor een laatste controle. Verweerder noteerde dat het resultaat fraai was en dat er sprake was van 100% functionaliteit. Tevens werd besproken dat klager zich te zijner tijd zou melden voor de Dupuytren klachten aan zijn rechterhand.
Op 26 april 2011 meldde klager zich weer bij verweerder op het spreekuur. Hij had klachten aan zijn linkerhand. Verweerder constateerde dat er een nieuwe streng gevormd was op Dupuytren straal 4. Daarnaast gaf klager een sensorische stoornis aan in de linkerhand. Bij lichamelijk onderzoek constateerde verweerder geen afwijkingen van de nervus ulnaris en nervus medianus en geen motorische beperkingen. Klager had een EMG laten maken op 12 april 2010. De conclusie daarvan luidde: lichte vertraging over de nervus medianus mot. Links distaal. Verder geen afwijkingen.
Verweerder heeft gelet op deze uitslag een behandelplan afgesproken voor een carpaal tunnel syndroom behandeling links en een fasiectomie straal 3-4 links in verband met Dupytren. Dit is ook in het dossier genoteerd. Klager is daarna niet meer bij verweerder geweest.
Hij heeft wel telefonisch contact opgenomen met verweerder omdat hij vragen had over de anesthesietechniek en de gebruikte medicatie. Gezien de aard van de vragen heeft klager voorts telefonisch contact gehad met twee anesthesiologen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- het volgende.
Blijkens het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek verwijt klager verweerder thans nog dat er te weinig met de littekens is gedaan omdat ze nog steeds duidelijk zichtbaar zijn. Voorts luidt de klacht dat klager daarover niet goed is geïnformeerd omdat hij niet op de hoogte was van een eventuele tweede operatie.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Hierna zal voor zover nodig nader op het verweer worden ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Klager beklaagt zich er thans over dat de littekens nog steeds zichtbaar zijn en dat op dat gebied niets veranderd is. Met verweerder is het college van oordeel dat in zijn algemeenheid geldt dat littekens te verbeteren zijn (smaller of soepeler te maken) maar dat littekens nooit helemaal onzichtbaar zullen worden. Verweerder stelt dat dit voorafgaand aan de operatie met klager is besproken. Klager weerspreekt dit ook niet. Tijdens het mondeling vooronderzoek heeft hij immers gezegd dat hij begrepen had dat de littekens niet helemaal onzichtbaar zouden kunnen worden maar dat ze smaller en soepeler gemaakt konden worden. Dat klagers verwachtingen voorafgaand aan de ingreep toch niet overeen kwamen met het eindresultaat kan verweerder niet worden aangerekend.
Na de operatie is klager blijkens de aantekeningen in het dossier in maart 2008 twee-
maal bij de assistente geweest en in april 2008 bij verweerder voor een laatste controle. Klager heeft toen blijkens de aantekeningen in het dossier niets gezegd over de littekens en verweerder noteerde dat het er fraai uitzag. Pas in april 2010 kwam klager weer bij verweerder. Hij gaf aan klachten te hebben aan zijn linkerhand. Verweerder heeft hem toen onderzocht en heeft een behandelplan voorgesteld, hetgeen is genoteerd in het dossier. Het college concludeert dat niet gebleken is dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
5.3
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. P. Houpt en M.D. Klein Leugemors, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.