ECLI:NL:TGZRZWO:2014:67 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 065-2013
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2014:67 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-06-2014 |
Datum publicatie: | 02-06-2014 |
Zaaknummer(s): | 065-2013 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klacht kennelijk ongegrond. Niet aannemelijk geworden dat verweerster klager weigerde te helpen. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 2 juni 2014 naar aanleiding van de op 14 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A, wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C, huisarts, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. M.C. Hoorweg-de Boer, werkzaam bij de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- afschrift van het huisartsenjournaal.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.
2. FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager heeft van januari 2012 tot december 2012 als patiënt ingeschreven gestaan in de praktijk waar verweerster waarnemend huisarts is.
Op 3 februari 2012 is klager door zijn eigen huisarts gezien in verband met pijnklachten aan de arm. Klager vertelde dat hij in 2008 voorafgaand aan een operatie in D in het kader van een experiment met een dikke naald in de oksel was geprikt. Nadien had klager dagelijks pijnklachten aan de betreffende arm. Klager wenste in dat verband nader onderzoek naar de oksel om te zien of de oorzaak te herleiden was. Zijn huisarts heeft in het dossier het volgende genoteerd:
“ S Last L arm. Claimt okselprik met dikke naald te
S hebben gehad in preop-kamer nadat arm al was
S verdoofd. Voelde na die prik weer de vingertoppen.
S D ontkent dat er een prik is gegeven
S (door 3 artsen die pt hadden gevraagd om aan een
S experiment mee te doen).
S Vraag; nader onderzoek naar oksel om zeker te
S weten of er zich daar iets heeft afgespeeld
S waardoor er nu nog klachten zijn van de arm. Tot
S nu toe is er wel gekeken nr de nek.
P zie VB van E aan F. Advies;
P contact opnemen met F met vraag of jij
P beeldvormend onderzoek naar oksel wil doen.”
In de brief van klinisch psycholoog/psychotherapeut G aan de huisarts van 14 maart 2012 is verzocht om klager door te verwijzen voor nader onderzoek in het okselgebied van de linkerarm.
In deze brief staat onder meer vermeld:
“(...) Tegemoetkoming aan zijn concrete verlangen om middels een scan nog eens goed uitgezocht te hebben wat er precies aan de hand is in het okselgebied van zijn beschadigde arm (in het gunstigste geval uitmondend in de mogelijkheid van verdere revalidatie) is mijns inziens sterk ondersteund aan de effectiviteit van de zijn psychotherapeutische behandeling: zelfs als er in eigenlijke zin weinig medische indicatie is voor een dergelijk diagnostisch onderzoek en zelfs wanneer de uitkomst zou zijn dat verdere herstelmogelijkheden ontbreken (…)”
De huisarts heeft klager vervolgens verwezen naar de neuroloog. Klager is op 16 april 2012 gezien door neuroloog H. Deze zag geen neurologische afwijkingen en er werd een MRI van de hersenen afgesproken.
Op 17 april 2012 kwam klager op consult bij zijn huisarts. De bevindingen van de neuroloog zijn met klager besproken. Omdat klager aangaf nog altijd last te hebben van zijn linkerarm heeft de huisarts hem verwezen voor een MRI-scan van de oksel.
Op 9 mei 2012 is een MRI-scan gemaakt. Uit het verslag van radioloog I hiervan bleek dat er sprake was van een absolute kanaalstenose C3-C4 met Myelopathie met name links.
Op 12 juni 2012 kwam klager op consult bij verweerster.
Zij heeft in het dossier het volgende genoteerd:
“12-06-12 S C: wil samen de scan bekijken, want heeft
S thuis geen microsoft. H kon er niets
S mee. De klachten zijn al jrn stabiel. Heeft wel
S nagedacht over operatie, maar vindt dat spannend.
E pijnklachten oksel/arm li, mogelijk obv
E myelopathie
P voorstel beoordeling neurochirurg/J, denkt
P er nog over na? Wilde nog andere klacht
P bespreken > komt hiervoor terug.”
Verweerster zag klager voor de tweede keer op haar spreekuur op 27 november 2012.
In het dossier staat vermeld:
“27-11/12 S C; pt komt terug op het consult van
S 16/06/2012, voelde zich als pt niet begrepen/
S onprettig bejegend door mij. Vraagt nu of hij uit
S de praktijk kan>dat is niet aan mij. Beter met
S eigen huisarts contact opnemen (RD). Pt had nog
S een lichamelijke klacht die hij nu niet besproken
S heeft, voelt niet het vertrouwen.”
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Het college begrijpt de klachten als volgt.
Klager verwijt verweerster dat zij weigerde hem te helpen, dat zij gezegd heeft dat hij maar moest oprotten en een andere arts moest zoeken.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt treft. Hierna zal voor zover nodig nader op het verweer worden ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college stelt verder voorop dat het zich wat betreft het feitelijke verloop van de consulten van klager bij verweerster - waaromtrent de lezingen van partijen uiteenlopen - vooral op het huisartsenjournaal zal baseren. Dat betekent niet dat aan het woord van verweerster meer geloof wordt gehecht dan aan dat van klager maar berust op het uitgangspunt dat het door klager gestelde handelen of nalaten van verweerster met voldoende zekerheid moet kunnen worden vastgesteld alvorens kan worden beoordeeld of dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dat neemt niet weg dat het college zal onderzoeken of uit door klager aannemelijk te maken feiten en omstandigheden kan worden afgeleid dat het huisartsenjournaal op één of meer onderdelen onjuistheden bevat of anderszins lacuneus is.
Verweerster heeft in haar verweer toegelicht dat zij bij het eerste consult heeft aangegeven dat zij op basis van de gegevens in het dossier geen toegevoegde waarde zag in het samen met klager kijken naar de MRI-scan. Met verweerster is het college van oordeel dat een huisarts niet de meest aangewezen persoon is om een MRI-scan te interpreteren. Verweerster heeft klager een beoordeling door een neurochirurg voorgesteld. Het college begrijpt uit de klacht dat klager dit heeft opgevat als een weigering om te helpen maar kan dit standpunt van klager niet volgen. Klager heeft ook niet aannemelijk kunnen maken dat hetgeen verweerster heeft genoteerd niet juist is.
Dit geldt evenzeer voor het tweede consult. Verweerster heeft toegelicht dat zij het vervelend vond dat klager het vorige consult als onprettig had ervaren maar dat klager hier niet over wilde praten. Hij gaf aan een andere huisarts te willen zoeken. Het college is van oordeel dat verweerster juist heeft gehandeld door aan te geven dat klager dit beter met zijn eigen huisarts kon bespreken. Voorts heeft zij de gelegenheid geboden om de lichamelijke klacht alsnog te bespreken maar klager gaf aan geen vertrouwen meer in verweerster te hebben. Gelet hierop kan niet gezegd worden dat verweerster geweigerd heeft klager te helpen.
5.3
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, M.D. Klein Leugemors en
dr. P. Houpt, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.