ECLI:NL:TGZRZWO:2014:65 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 158/2013

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2014:65
Datum uitspraak: 23-05-2014
Datum publicatie: 23-05-2014
Zaaknummer(s): 158/2013
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen oogarts inzake second opinion. Klaagster heeft haar ogen laten laseren en ondervindt sindsdien allerlei somatische klachten waarvoor geen medisch objectiveerbare onderbouwing wordt gevonden. Klacht dat verweerder ten onrechte de diagnose Van Münchhausen heeft vermeld in zijn brief aan medebehandelaars. Er is sprake van een ongelukkige woordkeuze, maar de klacht is ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 23 mei 2014 naar aanleiding van de op 13 mei 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C, oogarts, werkzaam te D,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift;

- de repliek;

- de dupliek;

- het proces-verbaal van het op 14 januari 2014 gehouden gehoor in het kader van het

vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 11 april 2014, alwaar zijn verschenen klaagster en verweerder. Ter zitting zijn ook behandeld de klachten tegen drie collega’s van verweerder. In deze klachten wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is in december 2008op verwijzing van haar huisarts door verweerder gezien voor een second opinion. Klaagster was namelijk al eerder door een andere oogarts gezien en die had een academische beoordeling geadviseerd. Verweerder was werkzaam op een afdeling oogheelkunde van een academisch ziekenhuis. Verweerder heeft oogheelkundig de anamnese afgenomen en heeft oogheelkundig onderzoek verricht. In de brief aan de huisarts heeft hij genoteerd dat patiënte visusklachten aangaf in die zin dat kleuren er anders uitzagen, namelijk niet natuurlijk en daarbij hoofdpijnklachten en het gevoel alsof ze scheel keek.

Bij het oogheelkundig onderzoek zag verweerder geen afwijkingen en in de brief aan de huisarts staat onder andere vermeld:

“Diagnose: Münchhausen-Syndroom

Beleid: Ik heb uitgebreid met patiente gesproken en aangegeven dat er helemaal niks aan haar ogen mankeert, dat patiente die lijden aan dit syndroom streven naar chirurgische ingrepen maar dat het niet verstandig is zich nog verder aan de ogen te laten behandelen aangezien bij herbehandelingen aan het hoornvlies het risico op het vormen van littekenvorming steeds groter wordt.”

Een kopie van deze brief heeft verweerder naar oogarts E en naar de F gestuurd.

Klaagster heeft bij het ziekenhuis een klacht ingediend tegen verweerder.

In een brief van 27 april 2010 van de klachtenbemiddelaar van het ziekenhuis staat onder meer het volgende:

“(…) de heer (naam verweerder) kon uw oogklachten echter niet in verband brengen met de conditie van uw ogen. U wilde van hem weten wat de oorzaak van uw klachten volgens hem dan zou kunnen zijn. Hij heeft daarop eerlijk zijn vermoeden uitgesproken op de diagnose ziekte Van Münchhausen.

De heer (naam verweerder) heeft hier achteraf gezien spijt van, omdat het uiten van deze verdenking niet tot zijn competenties behoort en dit tot veel boosheid bij u heeft geleid. Hij benadrukt dat hij u met deze uitspraak nergens van heeft willen beschuldigen, maar u welgemeend wilde adviseren het oordeel van een psychiater te vragen. Wanneer er geen oogheelkundige diagnose gesteld kan worden, is het namelijk het meest waarschijnlijk dat de klachten een psychosomatische oorzaak hebben. Na het consult heeft de heer (naam verweerder) telefonisch de uitslag met uw huisarts besproken en gemeld dat hij een psychosomatische oorzaak vermoedde. Uw huisarts bevestigde dit vermoeden, maar wist uiteraard ook nog niet exact wat de oorzaak kon zijn.”

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij de diagnose Münchhausen heeft gesteld op totaal verkeerde gronden en dat hij dat als oogarts niet mag doen. Hij heeft deze diagnose in een brief aan andere artsen gestuurd waardoor klaagster nergens meer serieus werd genomen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij inderdaad in een brief zijn fout met betrekking tot de diagnose Münchhausen heeft toegegeven. Verweerder wil hierop wel toelichten dat hij als specialist is opgeleid om de mens als geheel te beschouwen en zo nodig diagnoses buiten zijn vakgebied wil stellen als daarmee de kwaal die wel op zijn vakgebied ligt verklaard en behandeld kan worden, maar ook indien hij daardoor juist onnodige en potentieel gevaarlijke behandelingen voor de patiënte kan voorkomen.

Een poliklinische verslagbrief gaat inderdaad naar de huisarts en in afschrift aan alle medische specialisten die klaagster behandeld hebben (dit is het beleid indien het gaat om een second opinion). Dit gebeurt in de overtuiging dat de huisarts en andere specialisten iets aan verweerders mening hebben, vooral zijn mening op zijn vakgebied, de oogheelkunde, maar als algemeen arts ook het vermoeden van een andere diagnose buiten zijn vakgebied. Omdat in dergelijke gevallen twijfel bestaat heeft verweerder dan eerst telefonisch overleg met de huisarts en pas als de huisarts ook iets ziet in een dergelijke diagnose noteert verweerder dit uiteindelijk ook in de verslagbrief aan hem.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het college is van oordeel dat de term Münchhausensyndroom een ongelukkige woordkeuze is geweest. Voor zover het college uit de stukken kan opmaken lijkt dit ook niet een adequate omschrijving te zijn voor wat er met klaagster in psychisch opzicht aan de hand is. Verweerder heeft in de stukken en ook ter zitting evenwel toegelicht dat hij deze term met de beste bedoelingen heeft gebruikt om op die manier te voorkomen dat klaagster opnieuw laserbehandelingen zou ondergaan die schade zouden kunnen toebrengen. De brief was in die zin bedoeld als waarschuwing voor de huisarts en de andere (eerdere) medebehandelaars. Gelet op de volhardendheid van klaagster in haar wens toch weer behandelingen te ondergaan, hetgeen in G ook daadwerkelijk is gebeurd, kan het college begrip opbrengen voor deze handelwijze van verweerder. Daar komt bij dat verweerder blijkens de brief een uitgebreide toelichting aan klaagster heeft gegeven.

Al met al komt het college, ervan uitgaande dat medebehandelaren zullen begrijpen dat een psychiatrische classificatie van een oogarts niet meer dan een globale indicatie inhoudt, tot het oordeel dat het beter was geweest als verweerder een andere bewoording had gekozen maar dat dit gelet op de omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijt oplevert. Hierbij is van belang dat het college overtuigd is van de beste bedoelingen van verweerder en met verweerder en andere artsen van oordeel is dat nogmaals laseren in het geval van klaagster medisch onverantwoord is.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht ongegrond.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. F. van der Maden, lid-jurist, M.E.H.M. Fortuin, prof. dr. R.J. Verkes en J.M. Komen, leden- geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.