ECLI:NL:TGZRZWO:2014:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 155/2013

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2014:62
Datum uitspraak: 23-05-2014
Datum publicatie: 23-05-2014
Zaaknummer(s): 155/2013
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster heeft haar ogen laten laseren en ondervindt sindsdien allerlei somatische klachten waarvoor geen medisch objectiveerbare onderbouwing wordt gevonden. De klachtonderdelen komen er in de kern op neer dat verweerder klaagsters somatische klachten niet wil erkennen en daar ten onrechte een psychische oorzaak voor ziet. Klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 23 mei 2014 naar aanleiding van de op 13 mei 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C, huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. M.H. Erich, advocaat te Utrecht,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek;

- de dupliek;

- het proces-verbaal van het op 14 januari 2014 gehouden gehoor in het kader van het

vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 11 april 2014, alwaar zijn verschenen klaagster en verweerder, de laatste bijgestaan door zijn gemachtigde. Ter zitting zijn ook behandeld de klachten tegen drie collega’s van verweerder. In deze klachten wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Verweerder is vanaf 1 juli 1999 de huisarts van klaagster geweest. In november 2002 heeft verweerder klaagster in verband met visusklachten verwezen naar oogarts D, die een bril adviseerde.

In februari 2005 heeft klaagster haar ogen laten laseren bij een privékliniek. Klaagster bleef na deze behandeling visusklachten ondervinden en heeft in de periode 2005-2007 een aantal refractiechirurgische behandelingen ondergaan bij verschillende privé- klinieken. Op 26 september 2007 is verweerder telefonisch benaderd door oogarts E. In het journaal staat hierover genoteerd: E oogarts ziet obsessie, correctie is niet mogelijk.

Klaagster bleef klachten houden en verweerder heeft haar door verschillende medisch specialisten laten onderzoeken. Zo is zij gezien door een neuroloog en een KNO-arts van het duizeligheidscentrum en twee oogartsen. Deze specialisten konden geen (oogheelkundige) afwijkingen vinden. Verweerder heeft klaagster ook verwezen naar een psycholoog en een psychiater. Klaagster bleef bij verweerder aandringen zorg te dragen voor een nieuwe oogoperatie en haar te verwijzen naar een oogarts. Verweerder heeft meerdere malen aangegeven dat hij hier niet aan kon voldoen. Tevens heeft hij kenbaar gemaakt dat klaagster moest proberen een andere visie op haar aandoening toe te laten.

Omdat de vertrouwensrelatie inmiddels verstoord was, heeft verweerder in maart 2010 met klaagster besproken dat het beter zou zijn als zij naar een andere huisarts zou overstappen. Klaagster heeft hiermee ingestemd.

In juni 2011 heeft klaagster een klacht ingediend bij de klachtencommissie. Vervolgens heeft er een bemiddelingsgesprek plaatsgehad hetgeen niet tot een bevredigende oplossing heeft geleid. De klachtencommissie heeft bij uitspraak van 21 februari 2012 de klachten ongegrond verklaard.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster heeft in haar klaagschrift een grote hoeveelheid klachten geformuleerd. Verweerder heeft bij verweerschrift hieruit een elftal hoofdklachten gedestilleerd, te weten:

1. Verweerder heeft ten onrechte psychiatrische diagnoses (bipolaire stoornis, Münchhausen) gesteld bij klaagster;

2. Verweerder heeft ten onrechte oogartsen het advies gegeven klaagster niet te behandelen;

3. Verweerder heeft ten onrechte gesteld dat de oogklachten van klaagster een psychische oorzaak hebben (bipolaire stoornis, Münchhausen) en heeft zijn beroepsgeheim geschonden door dit aan de arbo-arts, psycholoog, psychiater en oogartsen van klaagster door te geven;

4. Verweerder heeft de klachten van klaagster gebagatelliseerd en niet serieus genomen en heeft onvoldoende naar haar geluisterd;

5. Verweerder heeft klaagster onheus bejegend door onbehoorlijke opmerkingen te maken en onbehoorlijke uitspraken te doen tijdens verschillende consulten;

6. Verweerder heeft blijk gegeven van een zeer onprofessionele houding door onbehoorlijke opmerkingen te maken tegen de zoon van klaagster;

7. Verweerder is onder meer in het verweerschrift dat door hem bij de klachtencommissie van de F is ingediend niet eerlijk geweest, heeft een tegenstrijdig verhaal verteld en is ook voor het overige op een aantal punten niet eerlijk geweest;

8. Verweerder neemt geen verantwoordelijkheid voor zijn praktijk en zijn patiënten;

9. Verweerder heeft de makkelijkste weg gekozen door klaagster te verzoeken naar een andere huisarts over te stappen;

10.Verweerder heeft ten onrechte antidepressiva aan klaagster willen voorschrijven;

11.De dossiervoering van verweerder is onvoldoende.

Ter gelegenheid van de zitting heeft klaagster aangegeven dat haar klachten hiermee grotendeels waren weergegeven. Zij voegde nog toe de klacht dat:

12.Verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden jegens mensen in haar directe

omgeving die verweerder gebeld hadden, omdat zij zich zorgen maakten over klaagster.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Voor zover nodig zal hierna verder op het verweer worden ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Klaagster heeft een veelheid aan klachten ingediend tegen verweerder. Verweerder heeft hier elf hoofdklachten uit gedestilleerd. Klaagster heeft tijdens de zitting in eerste instantie aangegeven zich daarin te kunnen vinden. Later heeft zij ter zitting haar klachten nogmaals toegelicht en heeft zij hiervan stukken overgelegd waar nog weer klachten in beschreven worden. In een dergelijke situatie dient het college te komen tot een voor de beoordeling van de klacht bruikbare samenvatting van de geuite bezwaren. Het college is van oordeel dat hetgeen klaagster ter zitting nog heeft toegelicht grotendeels een herhaling is van, dan wel een variatie is op de klachten zoals beschreven in het verweerschrift. Over de genoemde twaalf klachten zal het college dan ook een oordeel geven.

5.3

Klacht 1

Anders dan klaagster stelt is niet aannemelijk geworden dat het verweerder is geweest die als eerste de diagnose Münchhausen heeft geopperd.

Verweerder heeft wel in het dossier genoteerd “lijkt wel bipolair”. Het college is van oordeel dat hij dit terughoudend heeft opgeschreven en dat hij hiermee niet een psychiatrische diagnose heeft gesteld. Wel heeft verweerder geconstateerd dat er sprake was van psychische problematiek, hetgeen een constatering is die een huisarts kan en mag doen. Het college acht het een juiste handelwijze van verweerder dat hij om die reden klaagster heeft verwezen naar een psycholoog en een psychiater.

Deze klacht faalt.

5.4

Klacht 2

Het college is van oordeel dat uit de stukken niet afgeleid kan worden dat verweerder oogartsen het advies heeft gegeven klaagster niet te behandelen. Er is wel contact geweest tussen verweerder en mede-behandelaren. Zo is verweerder gebeld door één van de oogartsen. In dit gesprek hebben zij gezamenlijk de problematiek van klaagster besproken. Dit getuigt naar het college van goede zorg. Iedere behandelaar heeft vanuit zijn eigen discipline een standpunt ingenomen. Verweerder vond het standpunt van de oogarts om niet meer te behandelen begrijpelijk. Het enkele feit dat de verschillende behandelaren het met elkaar eens waren betekent niet dat zij elkaar de wet voorschrijven. Ook deze klacht faalt.

5.5

Klacht 3

Met betrekking tot de diagnose Münchhausen en bipolaire stoornis wordt verwezen naar rechtsoverweging 5.3. Verder is het gebruikelijk dat er intercollegiaal overleg plaatsvindt tussen mede-behandelaren. Dit overleg valt niet onder het beroepsgeheim. Verweerder heeft dus overleg mogen hebben met de behandelend psychiater en oogartsen. Niet is gebleken dat er contact is geweest met de arbo-arts.

Klacht 3 kan daarom niet slagen.

5.6

Klacht 4

Uit de stukken blijkt dat verweerder klaagster, al dan niet op haar eigen initiatief, heeft verwezen naar diverse specialisten om de oorzaak van haar klachten te achterhalen. Tevens heeft verweerder dubbele consulten gepland en dus de tijd genomen om naar klaagster te luisteren. Dat verweerder haar klachten heeft gebagatelliseerd en haar niet serieus heeft genomen is het college dan ook niet gebleken. Op het moment dat bleek dat een verdere behandeling aan haar ogen door de oogartsen werd afgeraden heeft verweerder dit met klaagster besproken. Dat verweerder klaagster daarna niet nogmaals naar een oogarts heeft verwezen valt naar het oordeel van het college alleszins te billijken. Dat klaagster het hier niet mee eens was doet aan dit oordeel niet af.

Ook deze klacht slaagt niet.

5.7

Klacht 5

Verweerder heeft zowel in zijn verweerschrift als ook ter zitting aangegeven dat hij op een gegeven moment aan klaagster kenbaar heeft gemaakt dat zij ook een andere visie op haar aandoening moest proberen toe te laten. Hij heeft hierbij bewoordingen gebruikt die confronterend waren en heeft enkele voorbeelden gegeven die klaagster als kwetsend heeft ervaren. Ter zitting heeft verweerder voorts aangegeven dat hij zich kan voorstellen dat er in de gesprekken met klaagster een ondertoon is ontstaan. Hiervoor heeft verweerder reeds in de eerdere klachtprocedure zijn excuses aangeboden.

Met verweerder is het college van oordeel dat het voeren van moeilijke en confronterende gesprekken tot de taak van huisarts behoort indien dit de patiënt uiteindelijk kan helpen. Het valt te betreuren dat klaagster de voorbeelden die verweerder heeft gegeven als kwetsend heeft ervaren maar dit betekent niet dat vastgesteld kan worden dat verweerder klaagster onheus heeft bejegend. Deze klacht treft evenmin doel.

5.8

Klacht 6

Klaagster stelt dat zij van haar zoon gehoord heeft dat verweerder onbehoorlijke opmerkingen tegen hem heeft gemaakt. Het college kan, nu verweerder dit ontkent, er niet van uitgaan dat verweerder de zoon onheus heeft bejegend. Dit berust er niet op dat aan het woord van verweerder meer gewicht wordt toegekend dan aan dat van klaagster, maar op het beginsel dat aan beide verklaringen evenveel waarde wordt toegekend, waardoor het door klaagster gestelde tegenover de ontkenning door verweerder wegens ontbreken van objectief houvast niet als voldoende vaststaand kan worden aangenomen. Derhalve komt het college aan een tuchtrechtelijk oordeel over de bejegening van klaagster zoon niet toe.

5.9

Klacht 7

Klaagster is ontvankelijk in haar klacht, nu zij stelt dat verweerder in zijn verweer bij de klachtencommissie zaken heeft geschreven die haaks staan op de medische dossiers van de oogarts en de psychiater. Dit klachtonderdeel zou slagen als zou blijken, bijvoorbeeld aan de hand van medische dossiers van andere behandelaars, dat verweerder in zijn verweer bij de klachtencommissie opzettelijk in strijd met de waarheid zou hebben verklaard over de gezondheidstoestand van klaagster. Dat is echter niet gebleken, terwijl voor het overige aan verweerder enige vrijheid moet worden gegund om zijn verweer in te richten als hem goed dunkt. Deze klacht is ongegrond.

5.10

Klacht 8

Klaagster kan niet in haar klacht worden ontvangen voor zover zij klaagt over de verantwoordelijkheid van verweerder ten opzichte van andere patiënten. Klaagster behoort in deze niet tot de in artikel 65 Wet BIG genoemde kring van rechtstreeks belanghebbenden. Voor zover de klacht ziet op haar eigen behandelrelatie met verweerder wordt verwezen naar de beoordeling van de andere klachten.

5.11

Klacht 9

Met verweerder is het college van oordeel dat het tot de verantwoordelijkheid van een huisarts behoort om, indien de arts-patiëntrelatie verstoord is geraakt, een patiënt te adviseren over te stappen naar een andere huisarts. Klaagster had geen vertrouwen meer in verweerder, onder meer omdat hij niet voldeed aan de herhaalde verzoeken van klaagster om te worden verwezen naar een oogarts. Verweerder kan er geen tuchtechtelijk verwijt van worden gemaakt dat hij onder de gegeven omstandigheden met klaagster de overstap naar een andere huistarts heeft besproken. Niet is gebleken dat klaagster het hier niet mee eens was. Integendeel, klaagster heeft zelf ter zitting aangegeven dat zij al veel eerder naar een andere huisarts had moeten overstappen.

Ook deze klacht faalt.

5.12

Klacht 10

Verweerder heeft aangevoerd dat op het moment dat hij bij klaagster klachten van depressieve aard constateerde hij - naast klaagster terug te verwijzen naar een psychiater en psycholoog - een voorstel heeft gedaan voor het voorschrijven van antidepressiva. Het doen van een dergelijk voorstel bij deze omstandigheden kan en mag een huisarts doen, nu dit tot zijn normale beroepsuitoefening behoort. Het staat de patiënt uiteraard vrij om niet op dit voorstel in te gaan. Verweerder is hiermee dus binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening gebleven. De klacht kan niet slagen.

5.13

Klacht 11

Verweerder heeft ter zitting erkend dat zijn dossiervoering summier is. Het college deelt deze mening maar is van oordeel dat hoewel de wijze van dossiervoering niet de schoonheidsprijs verdient, deze nog wel de tuchtrechtelijke toets kan doorstaan.

Ook deze laatste klacht leidt niet tot een gegrondverklaring.

5.14

Klacht 12

Ten aanzien van de stelling van klaagster dat verweerder zijn beroepsgeheim heeft geschonden door over haar te praten met haar zus, een kennis en haar werkgever overweegt het college dat deze klacht te weinig concreet en onvoldoende onderbouwd is waardoor deze feitelijke grondslag mist.

5.15

Gelet op het voorgaande dient de klacht in alle onderdelen als ongegrond te worden afgewezen.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, mr. F. van der Maden, lid-jurist, en J.M. Komen, prof. dr. R.J. Verkes en M.E.H.M. Fortuin, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.