ECLI:NL:TGZRZWO:2014:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 054/2013

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2014:61
Datum uitspraak: 23-05-2014
Datum publicatie: 23-05-2014
Zaaknummer(s): 054/2013
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klager verwijt huisarts onder meer partijdige bemoeienis in de echtscheiding en onvoldoende informatieverstrekking aan hem wat de kinderen betreft.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 23 mei 2014 naar aanleiding van de op 5 februari 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C, huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. S.F. Tiems, advocaat te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift ingekomen op 5 februari 2013 met de bijlagen;

- het verweerschrift ingekomen op 16 april 2013;

- de repliek ingekomen op 12 juni 2013 met de bijlagen;

- de dupliek ingekomen op 9 augustus 2013;

- een reactie op de dupliek tevens inbreng voor het vooronderzoek d.d. 12 november

2013;

- het proces-verbaal van vooronderzoek d.d. 26 november 2013.

De zitting van 28 maart 2014 heeft geen doorgang gevonden. De zaak is vervolgens behandeld ter openbare zitting van 10 april 2014, alwaar zijn verschenen klager, verweerder en gemachtigde van verweerder. Beide partijen hebben pleitnotities overgelegd.


2. DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager heeft sinds 1997 een relatie met D (hierna: de moeder) gehad en is sinds mei 2004 met haar gehuwd geweest. Uit deze relatie werden in juli 2000 en maart 2002 twee dochters geboren.

Verweerder is sinds 1999 de huisarts van klager, de moeder en de twee kinderen geweest.

Verweerder heeft op 4 februari 2008 op verzoek van de moeder een urgentieverzoek voor een huurwoning voor de moeder getekend. Op 1 maart 2008 heeft de moeder met de twee dochters de echtelijke woning verlaten. Zij heeft dezelfde dag tegen klager aangifte gedaan wegens geestelijke en lichamelijke mishandeling.

De advocate van de moeder heeft telefonisch contact gehad met verweerder. In het betoog van de advocate van de moeder tijdens een zitting op 1 april 2008 staat het volgende opgenomen dat betrekking heeft op klager: “(…) Haar raadsvrouw heeft contact gehad met de huisarts. De huisarts weet niet hoe de man zal reageren, hij is van oordeel dat er op dit moment geen omgang moet plaatsvinden, de huisarts spreekt van ‘verbale mishandeling’. Mocht omgang er wel moeten komen dan is hij van oordeel dat deze onder begeleiding moet plaatsvinden. De situatie zou uit de hand kunnen lopen. De huisarts is bereid om aan uw rechtbank desgevraagd inlichtingen te verstrekken. Hij is bereikbaar op telefoonnummer (…)“.

Op 7 mei 2008 heeft de advocaat van klager verweerder een brief geschreven waarin hij verweerder heeft gevraagd schriftelijk te bevestigen dat hij zijn diverse uitlatingen, o.a. verbale mishandeling zoals aangegeven in de aangifte en in het telefoongesprek met de advocate van de moeder, betreurt en dat hij zich hiervan distantieert.

Hierop heeft verweerder bij brief van 19 mei 2008 laten weten dat hij zijn gedane uitlatingen betreurt en dat hij zich bij nader inzien distantieert van deze uitlatingen.

Naar aanleiding van een schriftelijk verzoek van de advocate van moederheeft verweerder bij brief van 11 juni 2009 het volgende verklaard: “(…) verklaar ik dat het m.i. op dit moment goed gaat met de kindertjes. Bij het laatste contact in januari 2009 had ik het idee dat ze “lekker in hun vel zaten”. Ik heb geen aanleiding te veronderstellen dat dit beeld in de tussentijd veranderd is.“.

Op 27 oktober 2010 en 22 december 2010 heeft klager verweerder schriftelijk verzocht om hem een kopie te geven van het medisch dossier van de beide dochters. Op 3 januari 2011 heeft verweerder hieraan voldaan. Op een later moment heeft verweerder een kopie van het medisch dossier gestuurd waarin staat opgenomen dat hij de jongste dochter voor een operatie vanwege flaporen heeft verwezen. De jongste dochter was ten tijde van de operatie 11 jaar oud.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager heeft (uiteindelijk) een veelheid aan klachten ingediend tegen verweerder. In een dergelijke situatie dient het college te komen tot een voor de beoordeling van de klacht bruikbare samenvatting van de geuite bezwaren. De verwijten hebben zakelijk weergegeven betrekking op:

  1. Verweerder heeft zich niet aan de KNMG-meldcode gehouden.
  2. Verweerder heeft zijn beroepsgeheim geschonden door informatie te verstrekken aan de advocate van de moeder zonder toestemming van klager en door de moeder inzage te geven in het dossier van klager.
  3. Verweerder heeft klager geen toestemming gevraagd voor de medische behandelingen van zijn beide dochters, ook niet voor de cosmetische operatie aan de oren en de greenstick fractuur.
  4. Verweerder heeft subjectieve medische verklaringen afgegeven.
  5. Verweerder heeft een urgentieverklaring ten behoeve van huisvesting afgegeven en had een kopie van die verklaring in het medisch dossier moeten bewaren.
  6. Verweerder heeft zich door zijn handelen actief bemoeid met de echtscheidingsprocedure en heeft geparticipeerd in het vervreemden van de beide dochters van klager.

Over deze klachtonderdelen zal het college een oordeel geven.


4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert - zakelijk weergegeven - het volgende aan:

Ad 1. De Meldcode uit 2002 was in casu van toepassing. Deze meldcode was vrijblijvend. Verweerder heeft vanuit zijn professionele zorgvuldigheid geen melding gemaakt van huiselijk geweld.

Ad 2. Verweerder heeft de moeder nooit inzage gegeven in het medisch dossier van klager. Verweerder was gerechtigd om de advocate van de moeder de gevraagde informatie te geven.

Ad 3. Een arts mag ervan uitgaan dat de ouder die het kind begeleidt tevens de andere ouder vertegenwoordigt. Bij een noodzakelijke, niet-ingrijpende of gebruikelijke behandeling mag de arts dan de toestemming van de andere ouder veronderstellen. Uit het medisch dossier blijkt dat er sprake is geweest van niet-ingrijpende en gebruikelijke behandelingen.

Ad 4. Verweerder heeft de urgentieverklaring ten behoeve voor het verkrijgen van woonruimte in algemene termen opgesteld. De woorden verbale mishandeling die in de beslotenheid van de spreekkamer zijn gebruikt, zijn een eigen leven gaan leiden. Verweerder heeft zich hiervan gedistantieerd. De schriftelijke verklaring van 11 juni 2009 is op verzoek van de advocate van de moeder opgesteld en bevat slechts feitelijke medische informatie zonder een oordeel te geven.

Ad 5. De urgentieverklaring is een eenregelig briefje dat op verzoek wordt getekend. Het exemplaar dat de moeder is meegegeven, heeft verweerder niet kunnen achterhalen.

Ad 6. Verweerder heeft getracht steeds een professionele distantie in acht te nemen. De echtscheidingsprocedure werd gevoerd door de beide advocaten van klager en de moeder en verweerder heeft zich hierin niet gemengd. De begeleiding van de kinderen heeft verweerder overgelaten aan Bureau Jeugdzorg.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder heeft desgevraagd een urgentieverzoek afgegeven aan de moeder. Niet valt in te zien dat verweerder op dit verzoek niet mocht ingaan. Verweerder heeft toegelicht dat hij nimmer een toelichting geeft in de urgentieverklaring en het houdt bij een nietszeggend, eenregelig briefje. Omdat de bewuste verklaring niet voorhanden is en er overigens geen aanleiding is te veronderstellen dat verweerder in de verklaring zaken heeft opgenomen die een tuchtrechtelijk verwijt kunnen opleveren, is dit klachtonderdeel ongegrond. Het klachtonderdeel is niet-ontvankelijk voor zover klager verweerder verwijt dat hij de urgentieverklaring niet in het medisch dossier van de moeder heeft bewaard.

5.3

Ter zitting heeft verweerder over het telefonisch gesprek met de advocate van de moeder, kennelijk gehouden in maart 2008, verteld dat hij alleen heeft bevestigd hetgeen hij eerder met de moeder in de beslotenheid van de spreekkamer had besproken over een bedreiging van klager. Daarbij heeft hij bevestigd dat hij de woorden verbale mishandeling in de mond heeft genomen. Volgens verweerder heeft hij geen uitspraken gedaan over klager of de omgang van klager met zijn kinderen. Nu alleen de advocaat van de moeder en verweerder aan het gesprek hebben deelgenomen, en een nadere toelichting (van de advocate) ontbreekt, is niet vast te stellen hoe het telefoongesprek precies is verlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder door zijn uitlatingen aan de advocate klachtwaardig heeft gehandeld. Uitgangspunt is immers dat het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan. Wel is het de vraag of verweerder voldoende zorgvuldigheid heeft betracht bij de contacten met de advocaat van moeder, waarover hierna meer.

5.4

Ruim een jaar later, in juni 2009, heeft verweerder op verzoek van de advocate van moeder een verklaring opgesteld over de toestand van de kinderen. Voor dergelijke verklaringen gelden zorgvuldigheidseisen waaraan verweerder onvoldoende heeft voldaan. Zo heeft verweerder zich niet afgevraagd en kennelijk ook niet gevraagd voor welk doel de verklaring is verzocht. Evenmin heeft hij het verzoek van de advocate op schrift ontvangen of in eigen woorden genoteerd. Daarnaast heeft hij een positieve

-subjectief gestelde - verklaring afgegeven over het welzijn van de kinderen die hij al een half jaar niet had gezien (van januari 2009 tot 11 juni 2009). Desgevraagd heeft verweerder toegelicht dat hij tussentijds niets over de kinderen had vernomen, zodat hij geen aanleiding had te veronderstellen dat het beeld in de tussentijd veranderd was.

5.5

Voor zowel het telefonisch gesprek met de advocate in, kennelijk, maart 2008 als de brief van 11 juni 2009 geldt dat verweerder zich onvoldoende bewust is geweest van de context van de verzoeken van de advocate, terwijl hij op de hoogte was van de moeizame scheiding van klager en de moeder. Deze handelwijze van verweerder acht het college onzorgvuldig, gelet op het belang dat aan informatie afkomstig van iemand in de positie van verweerder doorgaans wordt gehecht. Zo beschouwen hulpverlenende instanties en rechters verklaringen van huisartsen als objectief en onpartijdig en zij kennen er veel gewicht aan toe. Het “eigen leven” dat verklaringen als van verweerder kunnen gaan leiden, is dus te voorzien. Dit “eigen leven” kan door zorgvuldig te opereren in de hand worden gehouden. Daaraan heeft het hier ontbroken. In zoverre zijn de betreffende klachtonderdelen gegrond. Hierbij merkt het college nog op dat het verweerder had gesierd indien hij met klager, destijds eveneens patiënt van hem, had gesproken over de echtscheidingsperikelen en de beschuldigingen van de moeder. Het nalaten daarvan levert echter geen tuchtrechtelijk verwijt op.

5.6

Vaststaat dat klager met verweerder op enig moment uitgebreid heeft gesproken over de informatievoorziening aan klager omtrent de medische behandeling van zijn kinderen. Verweerder was er dus van op de hoogte dat klager graag op de hoogte bleef van het wel en wee van zijn dochters. Enige tijd na dit gesprek heeft verweerder de destijds elfjarige dochter van klager verwezen voor een operatie aan haar flaporen. Het college acht het handelen van verweerder op dit punt in strijd met artikel 7:465 lid 1 BW nu het gaat om een medisch niet-noodzakelijke, ingrijpende cosmetische ingreep. Voor deze behandeling is de toestemming van beide gezagdragende ouders noodzakelijk. Verweerder heeft niet geverifieerd (bij moeder of klager) of die dubbele toestemming er was. Verweerder heeft klager ook niet zelf geïnformeerd over de voorgenomen verwijzing. Het verweer van verweerder dat het niet aan hem is om te verifiëren of de benodigde toestemming aanwezig is omdat de specialist pas beslist tot een mogelijk ingrijpende verrichting, passeert het college. Onderhavige verwijzing had een specifiek omschreven doel (operatie aan de flaporen) en het is de verantwoordelijkheid van de huisarts in een dergelijk geval zich ervan te vergewissen of de benodigde toestemming is gegeven, onverlet de eigen verantwoordelijkheid van de specialist. Ook dit klachtonderdeel is gegrond. Dat geldt echter niet voor de klacht omtrent de greenstick bij een elleboogfractuur omdat dit noodzakelijke zorg betreft (artikel 7:466 lid 1 BW).

5.7

Aangezien niet is gebleken dat verweerder meer of andere incidenten van de moeder heeft vernomen dan een bedreiging van klager begin 2008 aan het adres van de moeder in aanwezigheid van ten minste een kind, was er voor verweerder onvoldoende aanleiding om melding te maken van kindermishandeling. Daarbij neemt het college in aanmerking dat tot destijds de Meldcode 2002 gold, de eenmalige bedreiging tegen moeder was gericht en er geen andere indicaties in het dossier liggen besloten die maken dat verweerder een melding bij het AMK had moeten doen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

5.8

Doordat verweerder is ingegaan op verzoeken van de advocate van moeder en daarbij onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld, heeft bij klager de overtuiging postgevat dat verweerder zich actief en partijdig heeft bemoeid met de echtscheidingsprocedure. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat dat zijn bedoeling niet is geweest en dat hij heeft geprobeerd zich neutraal en terughoudend op te stellen. En tuchtrechtelijk verwijt levert een en ander, naast hetgeen hiervoor is overwogen, niet op. De overige (sub)klachtonderdelen behoeven geen bespreking omdat deze van te gering gewicht zijn of onvoldoende toegelicht.

5.9

De conclusie uit al het voorgaande luidt dat verweerder op enkele onderdelen niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld en daarmee niet is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Het college zal verweerder de maatregel van waarschuwing opleggen.

6. DE BESLISSING

Het college waarschuwt verweerder.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. Th.C.M. Willemse, voorzitter, en G.W.A. Diehl en

P. Jongerius, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. A.M.M. van den Eijnden, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 23 mei 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.