ECLI:NL:TGZRZWO:2014:59 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 024/2014

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2014:59
Datum uitspraak: 12-05-2014
Datum publicatie: 12-05-2014
Zaaknummer(s): 024/2014
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
  • Niet-ontvankelijk
  • Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen internist betreffende zorgvuldigheid onderzoek. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 12 mei 2014 naar aanleiding van de op 15 oktober 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven ingekomen en aan het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgezonden klacht van

A, wonende te B,

k l a a g s t e r

-tegen-

C, internist, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. M.A. Sala, verbonden aan ARAG SE te Roermond,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het huisartsendossier van klaagster.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

2. FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1989, kwam op 24 december 2012 voor het eerst bij verweerder op het spreekuur.

Klaagster was door haar huisarts naar verweerder verwezen met buikklachten en ongerustheid die tot dan toe niet verklaarbaar waren, met het verzoek evaluatie van de klachten en eventueel aanvullend onderzoek te doen. Verder schreef de huisarts in de verwijsbrief dat klaagster velerlei cognities had met betrekking tot infecties en dat hij met klaagster had besproken dat hij haar nu verwees voor een final test en dat zij geen verwijzing meer zou krijgen als, na grondig onderzoek, geen afwijkingen zouden worden gevonden.

Verweerder heeft met klaagster het verzoek van de huisarts en de reden van verwijzing besproken. Vervolgens heeft verweerder de anamnese afgenomen. Hierin is aan de orde geweest dat klaagster in verband met haar klachten bij een paranormale genezer was geweest en bij een gynaecoloog die twee kuren voor herpes had voorgeschreven. Verder is aan de orde geweest dat klaagster medicatie tegen depressiviteit gebruikte op voorschrift van een psychiater en dat er sprake is of was geweest van pesten. Klaagster was fors adipeus. Verweerder heeft lichamelijk onderzoek uitgevoerd waarbij geen bijzonderheden aan het licht kwamen. Verweerder heeft klaagster volgens het dossier in algemene zin geïnformeerd over spastische darm, chronische vermoeidheid, slaapapneu en orthostatische hypotensie. Als werkdiagnose ging verweerder uit van functionele klachten. Hij liet aanvullend onderzoek doen naar parasieten in de ontlasting, een H2-ademtest en een gastroscopie.

De gastroscopie werd op 18 januari 2013 gedaan. Op 25 februari 2013 heeft verweerder met klaagster de uitslag van de onderzoeken besproken. Alle tot dan toe verrichte onderzoeken toonden geen afwijkingen met uitzondering van een aspecifieke ontsteking. De conclusie was dat sprake was van dyspepsie. Echter het onderzoek naar parasieten in de ontlasting was nog niet gedaan. Verweerder heeft klaagster de mogelijkheid gegeven dit onderzoek alsnog te laten uitvoeren. Hij heeft aangegeven dat zij de uitslag van dat onderzoek dan via de huisarts zou ontvangen. Verder heeft verweerder met klaagster de mogelijkheid voor verwijzing naar de OSAS (Obstructief Slaap Apneu Syndroom) –polikliniek besproken in verband met haar overgewicht en snurken. De verdere behandeling zou via de huisarts van klaagster lopen. Op 8 maart 2013 heeft verweerder verslag van zijn bevindingen gedaan in een brief aan de huisarts van klaagster.

Op 22 maart 2013 heeft verweerder de uitslag van het onderzoek van de ontlasting van klaagster telefonisch aan de huisarts meegedeeld. Bij dit onderzoek was tot verrassing van verweerder op helicobacter pylori getest. Verweerder had deze test namelijk niet aangevraagd maar klaagster had dit zelf aangekruist. De uitslag ervan was positief. Verweerder heeft bij de huisarts aangegeven dat, aangezien helicobacter pylori in de biopten die genomen waren bij de gastroscopie niet was aangetroffen, hij een eradicatiebehandeling niet noodzakelijk achtte. Bij aanhouden van de klachten, zo gaf verweerder aan, zou de huisarts eventueel toch een eradicatiebehandeling kunnen voorschrijven.

Verweerder heeft klaagster op 9 oktober 2013 telefonisch via de assistente voor het bespreken van de uitslag van het maagonderzoek naar de huisarts verwezen.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

klaagster verwijt verweerde -zakelijk weergegeven-:

- dat hij de klachten van klaagster gedurende de hele behandeling niet of onvoldoende serieus heeft genomen;

- dat hij tijdens het eerste consult onvoldoende tijd voor klaagster heeft genomen;

- dat hij heeft geweigerd de door klaagster gewenste onderzoeken te verrichten;

- dat hij de aangevraagde onderzoeken uitsluitend op verzoek van klaagster heeft laten verrichten;

- dat hij heeft geweigerd klaagster te onderzoeken op de aanwezigheid van de helicobacter pylorie;

- dat hij heeft geweigerd klaagster te behandelen tegen helicobacter pylori;

- dat hij de huisarts van klaagster zou hebben opgedragen klaagster niet te behandelen tegen helicobacter pylori;

- dat hij geen verder onderzoek zou hebben gedaan of willen doen naar de mogelijke slaapapneuklachten van klaagster;

- dat hij klaagster niet zou hebben meegedeeld dat de behandeling bij hem was beëindigd en dat klaagster zich voor verdere behandeling tot haar huisarts diende te wenden;

- dat de behandeling tegen helicobacter pylori en het onderzoek naar de slaapapneu van klaagster uitsluitend op het initiatief van de huisarts van klaagster zou hebben plaatsgevonden;

- dat hij richting andere patiënten dan klaagster klachtwaardig gehandeld zou hebben.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij met betrekking tot de behandeling van klaagster zeer zorgvuldig is geweest in zijn afwegingen en in het overleg en de contacten met klaagster. Verweerder is van mening dat de klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder heeft klaagster voor het eerst gezien op zijn spreekuur op 24 december 2012. Verweerder heeft, zoals hierboven weergegeven en dat wordt gesteund door het door verweerder overgelegde dossier, de anamnese afgenomen lichamelijk onderzoek gedaan en aanvullend onderzoek laten doen. Niet is weersproken dat het consult in plaats van de daarvoor uitgetrokken 30 minuten, 45 minuten heeft geduurd. Het college acht de werkwijze van verweerder zorgvuldig.

Het verwijt spitst zich daarbij toe op de diagnostiek en behandeling van de helicobacter pylori infectie. Bij de gastroscopie die op 18 januari 2013 is uitgevoerd zijn biopten genomen. De uitslag van die biopten vermeldt : “(...) geringe chronische niet specifieke ontsteking. Geen argumenten voor HP.(…)”

Het onderzoek aan de ontlasting dat daarna nog is gedaan heeft wel een helicobacter pylori antigeen aangetoond. Met verweerder is het college van oordeel dat behandeling daarvan op dat moment niet noodzakelijk was omdat de bacterie bij de gastroscopie niet was aangetoond. Terecht heeft verweerder tijdens het telefonisch contact op 22 maart 2013 met de huisarts van klaagster besproken dat bij klachten eventueel wel medicatie voorgeschreven kon worden.

5.3

Wat betreft de slaapapneuklachten heeft verweerder, zo blijkt uit het dossier (van verweerder) een brief aan de huisarts van klaagster geschreven waarin de mogelijkheid van doorverwijzing naar de OSAS-polikliniek wordt genoemd. Het college acht dat een juiste gang van zaken.

5.4

Indien en voor zover klaagster beoogt te klagen over de behandeling door verweerder van andere patiënten dan zijzelf is klaagster daarin, als niet rechtstreeks belanghebbende, niet-ontvankelijk.

5.5

Gelet op het voorgaande is de conclusie dat de klacht kennelijk ongegrond is danwel is klaagster niet-ontvankelijk in haar laatste klachtonderdeel en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college verklaart klaagster niet-ontvankelijk en wijst de klacht voor het overige af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, M.D. Klein-Leugemors en J.M. Komen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.