ECLI:NL:TGZRZWO:2014:5 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 181/2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2014:5 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-01-2014 |
Datum publicatie: | 10-01-2014 |
Zaaknummer(s): | 181/2012 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen radiotherapeut. Het college is van oordeel dat op goede gronden tot spoedbestraling is overgegaan. Toenemende klachten van patiënte niet te wijten aan bestraling maar aan groei tumor. Klacht ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 10 januari 2014 naar aanleiding van de op 9 augustus 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , radiotherapeut, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, werkzaam de Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek;
- de dupliek;
Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 15 november 2013, alwaar zijn verschenen klager en verweerster, de laatste bijgestaan door haar gemachtigde. Ter zitting zijn eveneens behandeld de klachten van klager tegen twee collega’s van verweerster. In deze zaken bekend onder de nummers 170/2012 en 171/2012 zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken, waaronder het medisch dossier, en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is de zoon van E, geboren op 1 augustus 1938 en overleden op 12 mei 2011, verder 'patiënte' te noemen.
In 2003 werd bij patiënte een slecht gedifferentieerd adenocarcinoom van het endometrium, stadium 1C vastgesteld. Patiënte is daarvoor geopereerd en vervolgens bestraald. Gedurende vijf jaar na deze ingreep is patiënte onder controle geweest bij de gynaecoloog en de radiotherapeut.
In vervolg op radiologisch onderzoek in verband met longklachten, heeft patiënte in juni 2008 in F te G een operatie ondergaan, waarbij de linkerbovenkwab werd verwijderd. De diagnose luidde een cT1NOMX, niet kleincellig longcarcinoom. Het betrof achteraf bezien geen primair longcarcinoom maar een metastase van het endometriumcarcinoom.
In februari 2010 werd na onderzoek een hematogeen gemetastaseerd endometriumcarcinoom gediagnosticeerd in de linker bekkenkam. Als beleid werd palliatieve lokale radiotherapie voorgesteld. Patiënte wenste aanvankelijk geen behandeling.
Op 30 juli 2010 bezocht patiënte wederom de radiotherapeut-oncoloog (niet zijnde verweerster) vanwege progressieve pijnklachten. In overleg met patiënte werd alsnog besloten tot palliatieve bestraling. Op 10 augustus 2010 werd begonnen met de bestraling die voortijdig op 24 augustus 2010 werd beëindigd vanwege veel klachten bij patiënte. Blijkens de brief van de behandelaar van 8 september 2010 was er telefonisch contact geweest met de zoon van klager die aangaf dat patiënte niet langer meer behandeld wilde worden en ook geen contact meer wenste.
Een MRI, gemaakt op 14 april 2011, toonde een uitzaaiing in de tiende borstwervel met verdringing van het ruggenmerg. De neuroloog stelde voor om deze uitzaaiing met spoed te behandelen om een volledige dwarslaesie te voorkomen.
Op 18 april 2011 is er telefonisch overleg geweest tussen de huisarts en een collega van verweerster. Daarbij is besproken dat patiënte die dag in het ziekenhuis kon worden bestraald. Omdat patiënte eerder had aangegeven niet meer behandeld te willen worden door deze collega, heeft deze ervoor gezorgd dat patiënte gezien werd door verweerster.
Verweerster had niet eerder bemoeienis met patiënte gehad.
Op 18 april 2011 was er telefonisch contact tussen verweerster en klager. Klager gaf aan dat de kinderen de behandeling te zwaar vonden voor patiënte. Verweerster heeft de spoedindicatie met klager besproken en heeft patiënte en haar familie uitgenodigd voor een gesprek die middag om alles door te spreken. Verweerster heeft patiënte die middag onderzocht en heeft het doel van de behandeling uitgelegd, ook heeft zij in het dossier genoteerd wat de bijwerkingen van de behandeling waren, te weten een tijdelijke toename van de pijn en een tijdelijke toename van de neurologische klachten. Zij heeft voorts medicatie tegen misselijkheid, verstopping en pijn voorgeschreven en heeft patiënte geadviseerd om de dexamethason wel te gebruiken.
Verweerster heeft hiervan in het dossier genoteerd:
18-4-11 RvK dwarslaesie
Aangemeld 14-4’11 pte wilde nog geen behandeling
MRI myelumcompressie Th 10
Meta Th 9-10-11
11.00 tel zoon: spoedindicatie besproken ( willen eigenlijk niet)
15.45 A/ pijn li uitsralend vanuit thWK
sens↓ ( li dermatoom Th 10)
kracht benen↓
mictie↓
def obstipatie
klachten progressief
O/ sens↓dermatoom TH 10
Kracht linkerbeen 3/5
Re been 4/5
B/ spoed RT Th 8-12
1x8.0 gy
Doel: palliatie bijwerkingen -pijn↑neurologie↑
R/morfine: oxynorm tabl 10mg
Dtd no vijftig
Zn 4-6 dd 1-2
R/ Zofran 8 mg 1 tabl voor RT
1 tabl na RT
R/ importal Sachet 1dd1-2
R/paracetamol 3dd 1000mg
-stop ibuprofen
-Dexamethason wel gebruiken ( pte zelf gestopt)
Na het gesprek heeft verweerster besloten om de behandeling volgens de landelijke richtlijn, het protocol van het ziekenhuis en conform het voorstel van haar collega voor te schrijven. Patiënte en klager gingen hiermee akkoord.
Op 28 april en op 4 mei 2011 was er telefonisch contact tussen verweerster en de familie van patiënte. In de status heeft verweerster genoteerd:
28-4-11 tel dochter
Denken dat pijn + progressie neurologie + forse achteruitgang komt van de RT
Uitleg + ophogen dexamethason 2dd6mg
4-5-11 tel controle
Gaat niet goed
Pijn↑, conditie↓↓neurologie↑
Def obstipatie
Morfinepomp via huisarts
B/ -dexa afbouwschema gemaild zie print mail
- HA bellen over laxantia
4/5/11 brief
Patiënte is op 12 mei 2011 overleden.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij onjuiste en onvolledige informatie omtrent de zeer hoge dosis bestraling heeft verstrekt. Zij heeft niet verteld dat het ook een desastreuze uitwerking kon hebben, zoals zich bij patiënte heeft voorgedaan. Op basis van deze informatie en enorme aandringen dat het allemaal heel snel moest heeft patiënte besloten het maar te doen. Als van tevoren bekend was geweest dat het ook deze desastreuze uitwerking kon hebben zou de beslissing heel anders zijn geweest.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij het heel vervelend vindt dat klager en de familie de behandeling als negatief heeft ervaren. Zij is echter van oordeel dat zij gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
Zij is van mening dat zij juiste en volledige informatie heeft gegeven gedurende het gesprek d.d. 18 april 2011 en in de telefonische contacten daarna. De voorgestelde behandeling was conform de Nederlandse richtlijnen en conform de huidige wetenschappelijke inzichten.
Voor zover nodig zal hierna verder op het verweer worden ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college is van oordeel dat verweerster op goede gronden tot haar behandelingsvoorstel heeft kunnen komen. Er was blijkens de gemaakte MRI een aanmerkelijke kans op een volledige dwarslaesie die door bestraling mogelijk kon worden voorkomen. Omdat in het telefoongesprek op 18 april 2011 door de familie werd aangegeven dat de behandeling te zwaar voor patiënte zou zijn, heeft verweerster patiënte en haar familie diezelfde middag uitgenodigd om alles door te spreken. Ter zitting heeft verweerster aangegeven dat in dit gesprek eerst de eerdere negatieve ervaringen van patiënte op de afdeling (in 2010) besproken zijn. Vervolgens heeft verweerster patiënte onderzocht en heeft zij het doel van de behandeling uitgelegd. Zij heeft zowel in de stukken als ter zitting uitgelegd dat door de behandeling zou worden geprobeerd een (volledige) dwarslaesie en daarmee verdergaande verlamming te voorkomen en mogelijk de bestaande verlammingsverschijnselen te verminderen. Een dwarslaesie kan veel problemen opleveren ook al was de levensverwachting kort en een bestraling zou zin kunnen hebben om meer kwaliteit van leven te bereiken. Zij heeft de bijwerkingen ook besproken en heeft dit ook in het dossier genoteerd. Patiënte heeft vervolgens met de behandeling ingestemd. De eenmalige, hoge dosering was de standaarddosis volgens de geldende richtlijn.
Het college is gelet op het bovenstaande van oordeel dat niet geoordeeld kan worden dat verweerster onjuiste en onvolledige informatie over de bestraling heeft gegeven. Klager stelt voorts dat er sprake is geweest van erg aandringen van de zijde van verweerster en dat het allemaal snel moest. Gelet op de spoedindicatie en de dreigende dwarslaesie was er inderdaad niet veel tijd en mocht daarom juist van verweerster verwacht worden snel te handelen. Dat klagers dit kennelijk als druk hebben ervaren kan het college zich voorstellen maar dit maakt niet dat de handelwijze van verweerster daarmee onjuist is geweest.
De stelling van klager dat de bestraling een desastreuze uitwerking heeft gehad kan het college niet volgen. Gelet op de toenemende klachten van patiënte na de bestraling moet geconcludeerd worden dat deze helaas niet het gewenste effect heeft gehad. Derhalve is de groei van de tumor in de wervelkolom daardoor niet afgeremd. Niet de bestraling maar de voortgaande groei van de tumor heeft helaas geleid tot de desastreuze klachten.
5.3
De klacht dient gelet op het voorgaande ongegrond te worden verklaard.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mr. D.M. Schuiling, lid-jurist, en dr. A. Huisman, prof. dr. J.S. Laméris en dr. P.J.M. van Gurp, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.