ECLI:NL:TGZRZWO:2014:44 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 248/2012
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2014:44 |
---|---|
Datum uitspraak: | 14-04-2014 |
Datum publicatie: | 14-04-2014 |
Zaaknummer(s): | 248/2012 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Meerdere klachten tegen neuroloog. Het college dient in een dergelijke situatie te komen tot een voor de beoordeling bruikbare samenvatting van de klachten. De verwijten hebben kort gezegd betrekking op de diagnose, doorverwijzingen, het weigeren van nader onderzoek en medicatie, het niet lezen van het orthopedisch dossier, niet ingaan op de gegevens van een collega-neuroloog en het niet serieus nemen van klaagster. Van dit alles is niet gebleken. Klachten kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 14 april 2014 naar aanleiding van de op 31 oktober 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A, wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
C, neuroloog, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek;
- het proces-verbaal van het op 26 november 2013 gehouden mondeling vooronderzoek.
2. FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster werd voor het eerst door verweerster gezien op 30 juni 2011. Zij was daarvoor al door andere neurologen gezien en blijkens een brief van een collega-neuroloog van 30 juni 2011 aan de huisarts was de conclusie ischialgie links, waarbij op de MRI-LWK en HNP L5-S1 werd gezien. Verder staat in die brief vermeld dat een peroneusentrapment links is uitgesloten, dat er een chronisch pijnsyndroom is en een onbegrepen sensibiliteitsstoornis in de linker gelaatshelft.
Naar aanleiding van de klachten van verminderd gevoel in de linker lichaamshelft heeft verweerster nog een MRI-scan van de hersenen laten verrichten. Deze liet geen veranderingen zien ten opzichte van de de MRI-hersenen die in december 2010 was gemaakt.
Op 7 juli 2011, 14 juli 2011 en 4 augustus 2011 werd klaagster opnieuw gezien door verweerster. Uit de brief van verweerster aan de huisarts van 27 oktober 2011 blijkt dat uitgebreid de anamnese is afgenomen en aanvullende onderzoeken zijn gedaan, maar dat verweerster een en ander niet goed kan verklaren. Het klachtenpatroon van klaagster was zo wisselend en inconsequent dat verweerster er geen duidelijke neurologische pathologie aan kon verbinden.
Op 15 augustus 2011 werd klaagster weer gezien door een collega van verweerster. Zij werd voor een second opinion, met vraagstelling of er sprake is van Multiple Sclerose (MS), verwezen naar een ziekenhuis in E. Ook daar werden, blijkens de brieven van de neuroloog, geen aanwijzingen gevonden voor MS.
Vervolgens is klaagster door de huisarts verwezen naar een academisch ziekenhuis voor nog een second opinion. In de brief van 28 december 2011 stelt de neuroloog van dat ziekenhuis dat er sprake is van een multifocaal klachtenpatroon zonder dat er aanwijzingen zijn voor een onderliggende demyeleniserende aandoening. Tevens vermeldt hij dat hij heeft benadrukt dat een en ander in essentie prognostisch een stuk gunstiger is dan een bevestigde diagnose MS en heeft hij klaagster gewezen op de mogelijkheid van een consult op de polikliniek voor onbegrepen klachten. Een en ander viel blijkens de brief niet in goede aarde bij patiƫnte en zij verliet ontevreden de spreekkamer.
Op 5 januari 2012 kwam klaagster weer bij verweerster op het spreekuur. Zij had opnieuw heel veel klachten. Blijkens de brief van verweerster van 10 januari 2012 aan de huisarts was er onder meer sprake van sensibilteitsstoornis bij het ontwaken en doofheid in de linker lichaamshelft maar ook aan de rechterzijde van het lichaam. Tevens had klaagster de laatste twee jaar weer progressieve hoofdpijn met soms hallucinaties. Ook waren er bij klaagster rugklachten met blaaspijnen, ze zou een epileptische aanval hebben gehad waarbij ze even buiten zichzelf getreden was, waarna ze overal pijn had.
Verweerster heeft uitgebreid neurologisch onderzoek verricht, waarbij klaagster ineenkromp toen verweerster over haar rug drukte en uitriep dat verweerster haar half mishandelde. Verweerster kon ook toen op basis van de anamnese en het onderzoek geen neurologische lijn ontdekken voor een neurologisch substraat. Verweerster wilde klaagster na enige weken herbeoordelen. Deze herbeoordeling vond plaats op 26 januari 2012. In de brief aan de huisarts staat vermeld dat klaagster een intermitterend aanspanningspatroon aan de benen heeft maar dat volgens verweerster toch sprake lijkt te zijn van een goede motoriek met name proximaal. Verweerster kon geen evident neurologisch substraat vinden voor de klachten en heeft klaagster meegedeeld dat er geen aanwijzingen waren voor MS.
Klaagster verzocht om een verwijzing naar F voor een second opinion. Omdat klaagster al eerder was verwezen naar E en G zag verweerster hier niet de meerwaarde van in. Zij heeft klaagster terugverwezen naar de huisarts.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerster- zakelijk weergegeven- het volgende:
-het stellen van een verkeerde diagnose;
-het niet doorverwijzen;
-het niet lezen van het orthopedisch dossier;
-het niet ingaan op gegevens van collega H;
-het weigeren van onderzoek, het weigeren van medicatie en bloedprikken;
-het niet serieus nemen van klaagster.
Tijdens het mondelinge vooronderzoek heeft klaagster nog een stuk overgelegd.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat haar geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Voor zover nodig zal hierna verder op het verweer worden ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Klaagster heeft meerdere klachten ingediend tegen verweerster. Verweerster heeft hier vijf klachten uit gedestilleerd. Klaagster heeft bij het mondelinge vooronderzoek aangegeven zich daarin te kunnen vinden maar heeft tevens nog een stuk overgelegd waar nog weer klachten in beschreven worden. In een dergelijke situatie dient het college te komen tot een voor de beoordeling van de klacht bruikbare samenvatting van de geuite bezwaren. De verwijten die klaagster verweerster maakt hebben, kort gezegd en zakelijk weergegeven, betrekking op: de diagnose, de doorverwijzingen, het weigeren van nader onderzoek en medicatie, het niet lezen van het orthopedisch dossier, niet ingaan op de gegevens van een collega-neuroloog en het niet serieus nemen van klaagster. Over deze klachten zal het college een oordeel geven.
5.3
Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met het onder 5.1 weergegeven toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klachten als kennelijk ongegrond moeten worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerster in haar verweerschrift en in de conclusie van dupliek heeft doen aanvoeren met betrekking tot de klachten en de gegrondheid daarvan - hetgeen gesteund wordt door de bij het verweerschrift overgelegde producties en het medisch dossier - en neemt die overwegingen over.
Zo blijkt uit het medisch dossier dat verweerster bij de verschillenden consulten de anamnese heeft afgenomen en lichamelijk onderzoek en aanvullende onderzoeken heeft verricht. Op basis hiervan kon verweerster naar het oordeel van het college tot de conclusie komen dat er geen duidelijke neurologische pathologie kon worden gevonden. Klaagster is door een collega van verweerster verwezen naar het ziekenhuis in E met de vraag of er sprake was van MS. Ook daar werden geen aanwijzingen gevonden voor MS. Daarna is klaagster door haar huisarts nog verwezen naar een academische ziekenhuis. Ook de neuroloog daar concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor een onderliggende demyeliniserende aandoening. De klacht dat verweerster een onjuiste diagnose heeft gesteld en onvoldoende onderzoek heeft gedaan kan dan ook niet slagen. Evenmin is gebleken dat verweerster niet is ingegaan op de gegevens van haar collega-neuroloog. Uit haar verslaglegging blijkt juist het tegendeel.
Tijdens het consult op 26 januari 2012 heeft klaagster aan verweerster gevraagd om te kijken naar het dossier van de orthopeed. Verweerster heeft aangegeven dat zij op dat moment geen brief van de orthopeed in het dossier kon vinden en dat deze brief waarschijnlijk nog niet gemaakt was. Verweerster heeft later overleg gehad met de orthopeed. Zij heeft hiervan ook een aantekening in het dossier gemaakt. De stelling van klaagster dat verweerster het orthopedisch dossier niet wilde lezen kan dan ook niet slagen. Bij dit consult heeft klager tevens gevraagd om een verwijzing naar F.
Met verweerster is het college van oordeel dat gelet op de twee eerdere recente verwijzingen en de resultaten daarvan er geen reden was om klaagster nogmaals te verwijzen. Ook dit klachtonderdeel faalt daarom. Uit het proces-verbaal van vooronderzoek blijkt dat bij klaagster het gevoel bestaat dat de artsen, onder wie verweerster, haar niet serieus nemen en haar niet willen helpen. Het college is evenwel van oordeel dat deze stelling van klaagster geen steun vindt in het medisch dossier.
5.3
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. R.H. Boerman en
J.M. Komen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 april 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.