ECLI:NL:TGZRZWO:2014:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 095/2013

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2014:32
Datum uitspraak: 14-03-2014
Datum publicatie: 14-03-2014
Zaaknummer(s): 095/2013
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: klacht tegen neurochirurg. Klager verwijt verweerder dat hij hem aan zijn lot heeft overgelaten toen de operatie in zijn kliniek niet mogelijk bleek. Klacht ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 14 maart 2014 naar aanleiding van de op 7 maart 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , neurochirurg, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. S. Slabbers, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek;

- de dupliek;

- het medisch dossier;

- de pleitnota van klager van 28 januari 2014.

Partijen hebben afgezien van de hun geboden mogelijkheid om te worden gehoord in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 28 januari 2014, alwaar verweerder in persoon is verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Klager is met bericht van verhindering niet verschenen.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier en het verhandelde ter zitting, dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren 17 maart 1954, is via bemiddeling van de ziektekostenverzekeraar door de huisarts verwezen naar de neuroloog E, werkzaam bij F in D, in verband met langdurig intermitterend eenzijdig uitstralende radiculaire pijn, recent veranderd in forse hoekstand lumbaal en beiderzijds uitstralende pijnklachten.

De neuroloog E zag klager op donderdag 19 januari 2012 op zijn spreekuur. Hij meldde over dit contact het volgende aan de huisarts van klager bij schrijven van diezelfde datum, voor zover thans van belang:

Anamnese:

Patient heeft al jaren rugklachten. Gaat op en af.

3 week geleden onder de douche weke benen lage rugpijn. Daarna bij staan en lopen stekende pijn in achterzijde van de benen. Bij torsie dove linker voet, in bed soms doof re bovenbeen.

VZ:

LWK: flexie stijf.

Motoriek: voethefferszwakte li gr 4

reflex: APR -/-. KPR +/+, VZR: beiderzijds flexie

sens: subjectief dove billen.

MRI: Stenose discogeen L4L5

Beleid: Operatieve therapie, bij spinale stenose.”

E heeft klager vervolgens doorverwezen naar verweerder, die werkzaam is bij dezelfde kliniek. Verweerder zag klager dezelfde dag.

Verweerder heeft de anamnese afgenomen, de MRI bekeken en de bevindingen van E gezien. Op grond daarvan heeft verweerder aan klager een operatie voorgesteld.

Klager heeft daarvoor een toestemmingsformulier ondertekend. De operatie kon op 24 januari 2012 plaatsvinden.

Klager is vervolgens door de anesthesioloog gezien. Tijdens dit gesprek is aan de orde geweest dat klager een latexallergie heeft. Naar aanleiding van dit contact is de volgende notitie opgesteld:

“19-1 1400 G gaat eerst overleggen ivm latexallergie (Quinche Oedeem) In LI

tot nader orde onder anesthesioloog.

19-1 1730 G heeft A Ingelicht dat de operatie hier niet kan plaatsvinden. Heeft C

een mail gestuurd en C zal A bellen en dan wordt dossier afgesloten.”

Verweerder heeft klager op maandag 23 januari 2012 na een verzoek daartoe te hebben gekregen gebeld en heeft ook contact opgenomen met de huisarts van klager.

Op 24 januari 2012 heeft de huisarts van klager in zijn journaal opgenomen:

“S operatie in F afgeblazen wegens latex allergie/ neurochirurg adviseerde wel ok op redelijk korte termijn gezien driekwart kanaalstenose

P verw H”

Uit de medische informatie zoals door verweerder overgelegd blijkt het navolgende, voor zover thans van belang:

“26-01-2012 C

Kan vanwege latexallergie met mogelijk ernstige consequenties hier niet geopereerd worden. Patiënt en huisarts zijn geïnformeerd, andere instelling is voorgesteld.

19-01-2012 C

Al jaren last van de rug, plotseling vergerd drie weken geleden. Nu vooral links last, daar een dove voet. Zie verder gegevens coll. E.

VZ: g.b.

MRI: zeer forse HNP L4/5 rechts, ook wat stenose.

Conclusie: grote HNP L4/5. Ik heb patient operatie voorgesteld en uitgelegd.”

Klager is door zijn huisarts verwezen naar I, neurochirurg in het H te J, waar hij op 6 februari 2012 werd gezien en op de wachtlijst werd geplaatst. Op 12 maart 2012 is bij klager een herniotomie-microdiscectomie op niveau L4-L5 verricht.

Verweerder heeft op 9 februari 2012 een brief verzonden naar aanleiding van een schrijven van klager van 30 januari 2012.

Op 10 september 2012 is de door klager ingediende klacht bij de klachtencommissie tijdens een zitting mondeling behandeld. Verweerder was daarbij niet aanwezig. Op 8 oktober 2012 heeft de klachtencommissie L uitspraak gedaan in een door klager ingediende klacht tegen verweerder. Op 29 oktober 2012 is een brief verzonden met een reactie op de uitspraak van de klachtencommissie die mede ondertekend is door verweerder.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder klager aan zijn lot heeft overgelaten nadat 19 januari 2012 werd besloten dat klager niet geopereerd kon worden bij F vanwege klagers latexallergie. Klager verwijt verweerder dat verweerder niet spontaan contact met klager heeft opgenomen en dat verweerder, in het contact dat door klager geïnitieerd werd, geïrriteerd en bot heeft gereageerd. Daarnaast verwijt hij verweerder dat deze klager ten onrechte terugverwees naar de huisarts terwijl hij doorverwezen had moeten worden naar een specialist. Tenslotte verwijt klager verweerder dat deze niets van zich heeft laten horen in de formele behandeling bij de klachtencommissie L en geen persoonlijke reactie heeft gegeven op klagers klacht bij de klachtencommissie.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Kern van de klacht is het handelen van verweerder nadat de anesthesist had besloten dat klager niet in de kliniek geopereerd kon worden vanwege zijn latexallergie.

Verweerder heeft klager op donderdag 19 januari 2012 gezien en op grond van de anamnese, de bevindingen van E en de MRI besloten dat er een indicatie was om klager te opereren. Diezelfde dag kon klager pre-operatief worden gezien door de anesthesist. De anesthesist heeft klager echter meegedeeld dat hij vanwege zijn ernstige latexallergie niet in F geopereerd kon worden. De anesthesioloog heeft aan klager aangegeven dat verweerder nog contact op zou nemen met klager en verweerder om 17.30 uur een e-mailbericht gestuurd. Verweerder werkte op vrijdag 20 en maandag 23 januari 2012 niet in de kliniek in D. Klager heeft maandagochtend contact opgenomen met F omdat hij nog niets van verweerder had gehoord. Verweerder zou pas donderdag 26 januari 2012 weer in de kliniek aanwezig zijn. Een baliemedewerker van de kliniek in D heeft verweerder daarop een e-mail gestuurd waarna verweerder klager direct heeft gebeld. Het college is van oordeel dat de gang van zaken niet de schoonheidsprijs verdient en kan zich indenken dat klager door deze gang van zaken onaangenaam was getroffen maar een tuchtrechtelijk verwijt valt verweerder hierover niet te maken. Verweerder heeft klager immers binnen enkele uren nadat klager aan de bel had getrokken teruggebeld.

5.3

Het college is met verweerder van oordeel dat er op grond van de bevindingen inderdaad een operatie-indicatie was maar geen spoedindicatie. Dat zou anders geweest zijn als bijvoorbeeld sprake was van een cauda-syndroom. Uiteraard is begrijpelijk dat het voor klager, vanwege zijn klachten die hem beperkten in zijn dagelijks leven, gewenst was snel te worden geopereerd. In gevallen als deze is een operatie binnen een aantal weken medisch gezien verantwoord en heel gebruikelijk. Dat binnen de setting van de kliniek een operatie op kortere termijn kon worden aangeboden doet hieraan niet af. Helaas kon echter de operatie vanwege de allergie van klager niet in de kliniek plaatsvinden.

5.4

Verweerder heeft klager terecht terugverwezen naar de huisarts. Nu de huisarts als regievoerder in de zorg wordt beschouwd, lag terugverwijzing naar de huisarts in de rede. Daarbij heeft verweerder zowel in de richting van klager als in de richting van de huisarts de naam van een collega neurochirurg genoemd. Verweerder heeft daarbij terecht aangegeven dat hij de wachtlijst van deze collega en zijn mogelijkheden om klager - al dan niet - op korte termijn te behandelen niet kende. Klager is door zijn huisarts inderdaad naar de door verweerder genoemde neurochirurg doorverwezen.

Klager heeft in verband met het beëindigen van de behandelingsovereenkomst door verweerder nog gewezen op de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam van 24 juli 2012. De in die uitspraak beschreven zaak verschilt wezenlijk van de onderhavige. Verweerder heeft in de onderhavige zaak namelijk wel aan de huisarts aangegeven wat voor behandeling zou moeten volgen en een mogelijk opvolgend behandelaar genoemd.

Het oordeel van het college zou op dit punt anders zijn geweest als er wel een spoedindicatie was geweest om te opereren. Dan had het op de weg van verweerder gelegen zich ervoor in te spannen dat die operatie zo spoedig mogelijk plaats zou vinden.

De raadsvrouwe van verweerder heeft de vraag opgeworpen of er na de intake door verweerder nog sprake was van een behandelingsovereenkomst tussen klager en verweerder. Zij stelt dat die overeenkomst van rechtswege dan wel wegens een gewichtige reden was beëindigd.

Wat daar ook van zij, de zorgplicht ingevolge een behandelingsovereenkomst strekt zich uit tot de zorg voor de continuïteit van de benodigde hulpverlening. Met de verwijzing naar de huisarts heeft verweerder daaraan, zoals hierboven uiteengezet, voldaan. Verweerder heeft derhalve niet gehandeld in strijd met de richtlijn “niet aangaan of beëindiging van de geneeskundige overeenkomst” van de KNMG.

De conclusie van het voorgaande is dat hoewel een eerdere reactie van verweerder in de richting van klager na de uitkomsten van het pre-operatief onderzoek mogelijk was geweest, verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de zorg die hij jegens klager vanuit tuchtrechtelijk oogpunt behoorde te betrachten.

5.5

Hoe de communicatie tussen klager en verweerder tijdens het telefoongesprek op 23 januari 2012 is verlopen, valt niet vast te stellen.

Klager heeft kunnen lezen dat verweerder ofwel ontkent dat hij het (zo) heeft gezegd zoals klager stelt, ofwel een andere kleur of interpretatie geeft aan hetgeen hij aan klager heeft gezegd dan klager daaruit heeft opgemaakt. Nu alleen klager en verweerder aan dit gesprek hebben deelgenomen, is niet vast te stellen hoe die gesprekken precies zijn verlopen. Dat brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit berust er niet op dat aan het woord van klager minder waarde wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op het uitgangspunt dat het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan.

5.6

Klagers verwijt omtrent de opstelling van verweerder in de procedure bij de klachtencommissie L leidt evenmin tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt.

Op verzoek van klager is de mondelinge behandeling van de klacht uitgesteld van 3 juli 2012 naar 10 september 2012. Verweerder had zich vrijgesteld van verplichtingen op 3 juli 2012 zodat hij kon verschijnen tijdens de mondelinge behandeling van de klacht.

Op 4 september heeft directeur K van F een e-mailbericht gezonden aan de klachtencommissie. Daarin is aangegeven dat verweerder helaas niet in de gelegenheid was om aanwezig te zijn bij de zitting van 10 september 2012. Dat is voor de klachtencommissie geen reden geweest om de mondelinge behandeling uit te stellen, hetgeen niet aan verweerder kan worden tegengeworpen. Dat de klachtencommissie klager niet van de verhindering van verweerder op de hoogte heeft gebracht kan evenmin aan verweerder worden verweten.

Na de uitspraak van de klachtencommissie van 8 oktober 2012 is op 29 oktober 2012, drie weken na de uitspraak, een reactie geschreven door de directeur van F en verweerder. In deze brief is een toelichting gegeven op de afwezigheid van verweerder bij de mondelinge behandeling en aangegeven dat dit niet weinig respectvol naar klager en de klachtencommissie was bedoeld. In de brief staan twee aanpassingen in de procedure beschreven, gericht op de contacten tussen een klager en de betrokken arts in een klachtenprocedure en gericht op het voorkomen van het verloren gaan van kostbare tijd voor terugkoppeling in de behandeling.

Met de brief van 29 oktober 2012 heeft verweerder gereageerd op de uitspraak van de klachtencommissie en zijn afwezigheid tijdens de mondelinge behandeling voldoende beargumenteerd.

5.6

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is en als volgt dient te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. M. Willemse, lid-jurist, dr. R.B. van Leeuwen, dr. P.P.G. van Benthem en M.E.H.M. Fortuin, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.