ECLI:NL:TGZRZWO:2014:30 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 122/2014
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2014:30 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-03-2014 |
Datum publicatie: | 10-03-2014 |
Zaaknummer(s): | 122/2014 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychotherapeut kennelijk ongegrond. De frequentie van de gesprekken en de tijdspanne tussen de gesprekken was gebruikelijk in een systeemtherapie gericht op echtpaarrelatie. Over de inhoud van de gesprekken kan het college niet oordelen nu dit niet met voldoende mate van zekerheid vastgesteld kan worden. Dat klaagster doel van de therapie niet bereikt is kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 10 maart naar aanleiding van de op 2 april 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A, wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
C, psychotherapeut, werkzaam te B,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek.
Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.
2. FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster, geboren 7 juni 1955, en haar ex-echtgenoot zijn door hun huisarts op
19 februari 2009 aangemeld bij D in verband met relatieproblematiek.
Verweerder is werkzaam bij D als psychotherapeut en systeemtherapeut.
Klaagster en haar ex-echtgenoot hebben in mei 2009 een behandelingsovereenkomst ondertekend bij D.
Als ‘behandeldoel’ is in het verslag van het intakegesprek opgenomen:
“Duidelijk wordt welke mogelijkheden de relatie biedt en hoe de partners deze mogelijkheden kunnen benutten. De rollen en posities van de partners in de relatie worden duidelijk.”
In de behandelingsovereenkomst gedateerd 12 mei 2009 is - voor zover thans van belang - het navolgende opgenomen:
“Hulpvraag
Meneer wenst dat er een normale wijze van omgaan gaat ontstaan tussen hem en zijn vrouw. Sinds zij zich bewust werd van incest door haar vader (augustus 2008) is er steeds meer afstand ontstaan. Zij kunnen niet meer op een normale wijze met elkaar spreken. Zij doet hooghartig en gaat contact uit de weg.
Mevrouw geeft aan dat zij op een gelijkwaardige wijze contact wil met haar man. Zij ziet de relatie als ongelijkwaardig. Zij twijfelt eraan of haar man in staat zal zijn haar als gelijkwaardige te zien. Haar proces van afhankelijkheid van haar man naar onafhankelijkheid is ongeveer 2,5 jaar geleden begonnen na een opmerking van haar dochter. Nadat zij zich bewust werd van incest door haar vader is haar proces in een stroomversnelling gekomen.
Mevrouw geeft aan wanhopig te zijn, zij wil zich nog wel voor de relatie inzetten. Meneer zegt van zijn vrouw te houden en hoopt op verbetering.
Conclusie en diagnostische overwegingen
(…)
Mevrouw heeft een uitgebreide voorgeschiedenis in de psychische en psychiatrische hulpverlening en heeft thans een hulpverleningscontact in verband met het feit dat zij in augustus 2008 naar buiten kwam met het feit dat haar vader haar op jonge leeftijd zou hebben misbruikt. Meneer geeft aan dat sindsdien de afstand tussen hem en zijn vrouw is vergroot. Zij kunnen nauwelijks meer normaal met elkaar praten. Er is geen sprake van lichamelijke intimiteit. Mevrouw geeft aan dat zij sinds ongeveer 2,5 jaar meer afstand tot haar man is gaan nemen. Zij werd zich bewust van het feit dat zij zich zeer afhankelijk van hem opstelde. Zij wilde zich meer ontwikkelen tot zelfstandigheid. Zij is van mening dat hij nooit iets van zichzelf heeft prijsgegeven. Dit is voor haar een reden om thans afstand tot hem te houden.
Beiden willen werken aan het verbeteren van de relatie. Mevrouw wil meer gelijkwaardig worden ten opzichte van haar man. Meneer wil graag dat de relatie zich hersteld en zij weer met elkaar kunnen communiceren. Mevrouw is er nog niet van overtuigd of haar man in staat zal zijn om een andere positie van haar te accepteren binnen de relatie. Meneer zegt dat hij daarnaar steeds heeft gestreefd.
In overleg met de behandelaar van mevrouw zullen wij het echtpaar een contact aanbieden. Dit zal erop gericht zijn om de partners in staat te stellen een relatievorm te zoeken waarin beiden zich kunnen vinden.”
De frequentie van de gesprekken werd vastgesteld op eenmaal per 2 á 4 weken. De geschatte behandelduur zou 5 gesprekken zijn, waarna wederom overleg met de individueel therapeut van klaagster zou plaatsvinden.
Naar aanleiding van het met klaagster en haar ex-echtgenoot gevoerde intakegesprek hebben vijf gesprekken plaatsgevonden met verweerder en zijn collega E, verpleegkundige op 2 juli, 26 augustus, 16 september, 7 oktober en 4 november 2009.
Nadien hebben in december 2009 en maart 2010 nog een tweetal gesprekken plaatsgevonden in het bijzijn van de kinderen van klaagster en haar ex-echtgenoot.
In de door klaagster overgelegde behandelingsevaluatie is - voor zover thans van belang - opgenomen ten aanzien van het resultaat van de behandeling:
“Het is duidelijk geworden dat voortzetting van de relatie op dit moment niet gewenst is door mevrouw. Over de posities en de rollen in het huwelijk is het gegaan, daarin verschillen beide partners van inzicht.”
Tegen E is eveneens een klacht ingediend, bekend onder nummer 123/2013, waarin bij beslissing van gelijke datum uitspraak zal worden gedaan.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij geen oog heeft gehad voor hetgeen klaagster over de relatieproblematiek aan hem heeft verteld. Verweerder heeft in tegenstelling tot de hulpvraag van klaagster aangegeven dat klaagster naar haar ex-echtgenoot zou moeten luisteren en seksueel contact moest toestaan. Klaagster heeft het idee dat door de opstelling van verweerder de verhouding tussen klaagster en haar ex-echtgenoot meer op scherp is gezet hetgeen heeft geresulteerd in een onhoudbare thuissituatie die klaagster is ontvlucht. Indien verweerder klaagster had begrepen en ondersteund in klaagsters gevoel ten aanzien van seksueel contact was wellicht een andere weg mogelijk geweest. De door verweerder gegeven therapie was niet in evenwicht en in strijd met objectief en zorgvuldig handelen dat van een beroepsgenoot mag worden verwacht. Klaagster beklaagt zich in repliek ook over de frequentie van de gesprekken en de tijdsduur tussen de gesprekken.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij en E klaagster en haar ex-echtgenoot vijf gesprekken hebben aangeboden om te onderzoeken welke mogelijkheden de relatie bood en waarbij hij en E zich richtten op de rollen en posities van beide partners. Feit is dat er zoveel verschillen tussen de partners bleven bestaan dat het toewerken naar een meer gelijkwaardige relatie tussen beiden niet tot de mogelijkheden behoorde. Verweerder herkent zich niet in de opmerking van klaagster dat door verweerder zou zijn aangegeven dat klaagster naar haar man moest luisteren en seksueel contact zou moeten toestaan. De vijf gesprekken die hebben plaatsgevonden zijn in overleg met klaagster en haar ex-echtgenoot gepland, waarbij op verzoek van klaagster en haar ex-echtgenoot de eerste afspraak vóór de zomervakantie van verweerder en E, is vastgesteld.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
In de onderhavige zaak zijn klaagster en haar ex-echtgenoot door hun huisarts destijds aangemeld bij D. Nadat een intakegesprek heeft plaatsgevonden, waarvan verslag is opgemaakt, is een behandelovereenkomst door klaagster en haar ex-echtgenoot ondertekend en hebben een vijftal gesprekken plaatsgevonden met verweerder en E.
5.3
Met betrekking tot de frequentie van die gesprekken en de tijdspanne die gelegen was tussen de gesprekken oordeelt het college dat deze frequentie gebruikelijk is in een systeemtherapie gericht op echtpaarrelatie. De gesprekken zijn bovendien in overleg met klaagster en haar ex-echtgenoot gepland en hebben, behoudens eenmalig tijdens de zomervakantie, plaatsgevonden conform de frequentie zoals afgesproken, eenmaal per 2 á 4 weken. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.4
Omtrent de inhoud van de door klaagster en haar ex-echtgenoot met verweerder en E gevoerde gesprekken overweegt het college als volgt.
Klaagster heeft kunnen lezen dat verweerder ofwel ontkent dat hij het (zo) heeft gezegd zoals klaagster stelt, ofwel een andere kleur of interpretatie geeft aan hetgeen hij aan klaagster heeft gezegd dan klaagster daaruit heeft opgemaakt. Nu alleen klaagster, haar ex-echtgenoot en verweerder en E aan die gesprekken hebben deelgenomen en daarvan geen gespreksverslagen zijn overgelegd, is niet vast te stellen hoe die gesprekken precies zijn verlopen. In de behandelovereenkomst noch in het verslag van het intakegesprek is vermeld dat gestreefd dient te worden naar herstel van het seksuele contact tussen partners.
Het voorgaande brengt mee dat niet kan worden vastgesteld of verweerder, zoals klaagster stelt, onvoldoende oog heeft gehad voor de zienswijze van klaagster en de door klaagster genoemde bewoordingen heeft gebruikt. Derhalve kan daaromtrent niet worden vastgesteld of verweerder klachtwaardig heeft gehandeld. Dit berust er niet op dat aan het woord van klaagster minder waarde wordt gehecht dan aan dat van verweerder, maar op het uitgangspunt dat het handelen dat door een klager ter toetsing aan het college wordt voorgelegd eerst met voldoende mate van zekerheid moet kunnen worden vastgesteld, alvorens kan worden beoordeeld of dit al dan niet tuchtrechtelijk door de beugel kan.
5.5
Gelet op de ernst van de problematiek is gekozen voor het werken met een mannelijke en een vrouwelijke behandelaar. Daarbij bestond de hoop dat zowel klaagster als haar ex-echtgenoot zich gesteund en gehoord konden voelen. Daarnaast heeft overleg plaatsgevonden met de individuele hulpverlener van klaagster en is besproken dat verweerder en E zich op de echtpaarrelatie zouden richten.
Er is sprake geweest van onderzoekende gesprekken waarbij de visie van de partners op de voortgang van de relatie zeer verschillend bleef. Daarmee is het doel dat klaagster voor ogen had, het creëren van een gelijkwaardige relatie tussen haar en haar echtgenoot, niet bereikt.
Dat klaagsters doel niet is bereikt kan niet leiden tot het oordeel dat sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder.
Het college is van oordeel dat niet gebleken is dat de door verweerder gegeven therapie niet in evenwicht was noch dat deze in strijd was met objectief en zorgvuldig handelen dat van een BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar mag worden verwacht.
5.6
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. J.P.C. Jaspers en
J.H.A. van de Vijfeijke, leden-psychotherapeuten, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.