ECLI:NL:TGZRZWO:2014:28 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 217/2013
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2014:28 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-03-2014 |
Datum publicatie: | 10-03-2014 |
Zaaknummer(s): | 217/2013 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde betreffende de behandeling en bejegening van een patiënte, geboren in 1947 , die opgenomen is op een geronto-psychiatrische afdeling van een verpleeghuis . Klacht kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 10 maart 2014 naar aanleiding van de op 3 augustus 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A, wonende te B,
k l a a g s t e r
-tegen-
C, specialist ouderengeneeskunde, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. drs. Y.M. Nijhuis,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek;
- de dupliek.
Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.
2. FEITEN
Op grond van de stukken, waaronder het als bijlage bij het verweerschrift overgelegde medisch dossier, dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster, geboren op 25 september 1947, is op 30 maart 2010 vrijwillig opgenomen op de afdeling D van verpleeghuis E te F (verder het verpleeghuis). Verweerder is als specialist ouderengeneeskunde verbonden aan het verpleeghuis.
Bij de opname van klaagster is de vermoedelijke diagnose een schizoaffectieve stoornis/psychiatrische stoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO).
Bij klaagster zijn diverse stoornissen gediagnosticeerd zoals een psychotische stoornis NAO/schizoaffectieve stoornis van het bipolaire type, een somatoforme stoornis en bij klaagster zijn trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis vastgesteld.
Deze problematiek brengt echter niet mee dat klaagster wilsonbekwaam wordt geacht.
Het contact met klaagster verloopt van meet af aan zeer moeizaam, mede door de hierboven beschreven psychiatrische/psychische problematiek. Verweerder heeft, bij het overnemen van de behandeling van klaagster, de door haar gebruikte medicatie kritisch bekeken en overbodige medicatie, bijvoorbeeld de Lorazepam en fentanyl, niet langer voorgeschreven. Klaagster nam verweerder dit niet in dank af.
Klaagster heeft steeds aangegeven dat zij terug wil naar het verzorgingshuis in G of een somatisch verpleeghuis in H. Bovendien reageerde zij afwijzend en soms agressief naar verpleging en behandelende arts. Daarbij belde zij regelmatig 112 zonder dat daarvoor een reden was.
Verweerder onderzocht klaagster regelmatig vanwege haar lichamelijke klachten. Een lichamelijke oorzaak voor die klachten heeft verweerder niet gevonden.
Verder heeft verweerder wekelijks zogenaamde ventilatiegesprekken gevoerd met klaagster. In deze gesprekken kreeg klaagster de gelegenheid haar hart te luchten en/of zorgen en vragen te uiten/stellen.
Op 17 februari 2012 is verweerder bij klaagster geroepen omdat zij pijn had in haar nek.
Verweerder noteerde naar aanleiding van dit consult in het medisch dossier:
“Gesprekje: klaagt over de nek. in alle richtingen soepel armen voor het hoofd heen te heffen. geen spierspanning. klaagt daarna over alle thema’s die eerder besproken zijn. nogmaals aangegeven dat ik haar niet tegen hou als zij weg wil; zij wil naar somatische afdeling in H.”
Bij het volgende bezoek van verweerder aan klaagster, een gepland ventilatiegesprek, op 24 februari 2012 betichtte klaagster verweerder van mishandeling. Zij noemde verweerder een beul en wilde hem niet spreken. Zij had een brief op de deur geplakt met onder meer de tekst:
“VERBODEN voor de beul C! die mij 17 februari ernstig mishandeld heeft ! (…)”
Een week later werd verweerder weer in consult geroepen bij klaagster omdat zij pijn had in haar voet. Zij liet zich toen wel door verweerder onderzoeken.
Op 16 maart noteerde verweerder in het dossier:
“Observatie patiënte op het terrein: loopt rond zonder hulp tegen berg op. Zit in auto naast zoon vrolijk te zwaaien. Obs V en V patiënte loopt rondje “K”. Is in gesprek niet van het onderwerp reuma/Kahler te houden en haar onvrede over mijn functioneren.
Patiënte uit angst naar mij toe; heeft een klachtenstroom die onveranderd is ten opzichte van voorgaande weken. Patiënte beticht mij van mishandeling; satanisme en twijfelt of ik wel gekwalificeerd ben. Patiënte gevraagd of zij door wil gaan met wekelijkse gesprekken. Zij ziet geen voordeel voor haar en wacht liever op collega I. Patiënte gezegd dat ik bij spoedindicatie zal komen.”
Op 27 april 2012 noteerde verweerder in het medisch dossier:
“Overweging: patiënte kan geen relaties aan. Bij wekelijkse spui moment loopt voordien de spanning enorm op. Nu er enkele weken geen gesprekken zijn geweest is er meer rust bij patiënte. Is een wekelijks gesprek niet erger dan op afspraak?”
Per 11 juni 2012 is de behandeling van klaagster overgenomen door de nieuwe arts van de afdeling, de specialist ouderengeneeskunde I.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij haar op 17 februari 2012, tijdens een consult op haar kamer, zeer ernstig heeft mishandeld. Bovendien verwijt ze verweerder dat hij haar gedurende de hele zorgverlening aan haar onbeschoft heeft bejegend.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij gedurende de hele behandeling van klaagster steeds met de beste bedoelingen en met de beste zorg voor haar heeft gehandeld. Om die reden heeft hij ook de voor klaagster overbodige medicatie niet langer voorgeschreven. Dat dit door klaagster als onplezierig is ervaren kan verweerder begrijpen. Hij kan als arts echter niet anders dan uitsluitend medicatie voorschrijven die klaagster nodig heeft. Overbodige medicatie kan immers de gezondheid schaden. Verder heeft verweerder klaagster altijd correct bejegend.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Verweerder heeft in zijn verweerschrift de feiten uitgebreid weergegeven. Deze beschrijving wordt volledig ondersteund door het door verweerder als bijlage bij het verweerschrift overgelegde medisch dossier van klaagster.
Uit het dossier blijkt verder duidelijk dat verweerder veel aandacht aan patiënte en haar familie schonk. Ook schrijft verweerder in het dossier dat zijn beleid erop gericht was patiënte niet te schaden. Terecht heeft verweerder in dat kader onnodige medicatie niet langer voorgeschreven.
Dat verweerder klaagster heeft mishandeld en/of onbeschoft heeft bejegend kan het college dan ook zeker niet aannemen. Specifiek met betrekking tot het consult van 17 februari 2012 heeft verweerder nog een verklaring van mevrouw J overgelegd. Hierin verklaart zij:
“Mevr. A heeft nekklachten aangegeven aan de begeleiding en wilde graag gezien worden door een arts.
Tijdens het consult van de arts aan mevr. op 17-02-2012 ben ik met dr. C meegegaan naar de kamer van mevr.
Gedurende dit onderzoek ben ik daarbij aanwezig geweest.
Hierbij heb ik geen opmerkelijke of afwijkende behandeling waargenomen.
De arts heeft het onderzoek na behoren verricht afgaande op de klacht die mevr. aangaf.”
De conclusie is dan ook dat verweerder heeft gehandeld zoals van hem als huisarts ten opzichte van klaagster mocht worden verwacht.
5.3
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, M.D. Klein Leugemors en R.O. Rischen, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.