ECLI:NL:TGZRZWO:2014:148 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 291/2013
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2014:148 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-11-2014 |
Datum publicatie: | 26-11-2014 |
Zaaknummer(s): | 291/2013 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundige over behandeling van moeder van klagers in woonzorgcentrum. Klacht kennelijk ongegrond. Verweerster was leidinggevende en heeft niet zelf zorg verleend. Niet gebleken dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 26 november 2014 naar aanleiding van de op 19 november 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A en B, wonende te C,
k l a g e r s
-tegen-
D, verpleegkundige, werkzaam te C,
bijgestaan door mr. Y.B. Boendermaker, advocaat te Almere,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek;
- de dupliek;
- het zorgdossier over de periode 22 oktober 2012 tot 16 mei 2013;
- het proces-verbaal van het op 28 oktober 2014 gehouden mondeling vooronderzoek.
2. FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klagers zijn de dochter en zoon van wijlen E, geboren in 1926 overleden in 2013, verder patiënte te noemen. De klacht heeft betrekking op de behandeling van patiënte.
Patiënte werd op 22 oktober 2012 (tijdelijk) opgenomen in een Woonzorgcentrum.
Op 3 december 2012 is het verblijf permanent geworden. Verweerster was daar werkzaam als leidinggevende van de verzorgenden. In die hoedanigheid heeft zij op verzoek gesprekken gevoerd met patiënte en met klaagster. Als leidinggevende heeft zij niet zelf zorg verleend aan patiënte.
Klaagster was niet tevreden over de gang van zaken in het Woonzorgcentrum en heeft een klacht ingediend bij de klachtencommissie. De klachtencommissie heeft bij uitspraak van 30 september 2013 een deel van de klachten ongegrond en een deel gegrond verklaard.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT
Klagers verwijten verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij verantwoordelijk is voor de slechte dan wel geen zorg die aan patiënte tijdens haar verblijf in het woonzorgcentrum is gegeven, waardoor zij uiteindelijk is komen te overlijden. Klagers verwijten verweerster dat zij als verantwoordelijke alert had moeten zijn op:
- Blaasontsteking resulterend in Gravitz;
- Huidkanker;
- Blaasvorming op beide benen, resulterend in pusvorming in de blaren. Er was geen wondverpleegkundige;
- Gewichtsverlies van 50 kilo;
- Verkeerd en te veel bestellen van medicatie;
- Verkeerd c.q. niet afhandelen van een schadeclaim van kapotte brilglazen;
- Het niet alert reageren op klachten van klaagster;
- Het saboteren van een verhuizing op 13 mei 2013;
- Het opsluiten van patiënte zodat familie niet op de kamer kon komen;
- Bij vreselijke kou en uitvallen van de verwarming patiënte gewoon op de kamer voor een open raam laten zitten;
- Het innen van een absurd hoge bijdrage voor het hoge zorgniveau van patiënte zonder een cent daarvan daadwerkelijk te besteden.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat haar handelen als leidinggevende niet de individuele patiënt betreft maar de organisatie van de zorg en de randvoorwaarden waaronder de zorg wordt verleend. Haar handelen dient derhalve terughoudend te worden getoetst. Voorkomen moet worden dat de BIG-geregistreerde tuchtrechtelijk aansprakelijk wordt gesteld voor keuzes in het kader van de bedrijfsvoering, waarbij verweerster in beginsel beleidsvrijheid heeft om de zorg en de bijbehorende randvoorwaarden in te vullen. Klagers hebben geen concrete (aanvullende) feiten gesteld waaruit kan blijken dat verweerster in haar hoedanigheid van leidinggevende niet heeft gezorgd voor de randvoorwaarden dan wel dat zij deze heeft genegeerd.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
De klachtonderdelen zijn gebaseerd op de stelling van klagers bij aanvullend klaagschrift dat verweerster “verantwoordelijk” is voor de lopende zaken in het woonzorgcentrum. Zonder nadere onderbouwing leidt het enkele dragen van verantwoordelijkheid nog niet tot tuchtrechtelijke verwijtbaarheid.
Daar waar klaagster klachten had, heeft verweerster deze met klagers besproken en zijn deze waar mogelijk opgelost. Uit het dossier blijkt dat verweerster hierover per e-mail en ook persoonlijk contact heeft gehad met klagers. Dat klagers stellen niet tevreden te zijn over deze contacten maakt niet dat verweerster hierin onjuist zou hebben gehandeld.
Evenmin is gebleken dat verweerster op 13 mei 2013 tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Uit de stukken blijkt dat patiënte in het woonzorgcentrum wilde blijven wonen en verweerster heeft in overleg met anderen deze wens willen respecteren. Het college is dan ook van oordeel dat niet gesteld kan worden dat verweerster een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5.3
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, B. Nijhuis-Prigge en A.H. de Vries, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 26 november 2014 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.