ECLI:NL:TGZRZWO:2014:127 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 260/2013

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2014:127
Datum uitspraak: 06-10-2014
Datum publicatie: 06-10-2014
Zaaknummer(s): 260/2013
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige. Verweerder was betrokken bij de beoordeling van klager in de crisisdienst. Klager verwijt verweerder met name het stellen van een onjuiste diagnose. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 6 oktober 2014 naar aanleiding van de op 9 oktober 2013 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A, wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C, verpleegkundige, werkzaam te D,

bijgestaan door mr. S.J.W. Schreurs, als jurist verbonden aan E te F,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift;

- de repliek.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

Klager heeft tegen negen andere beroepsbeoefenaren klachten ingediend. Deze klachten zijn bekend onder de nummers 259, 261, 342 en 343/2013 en 14, 15, 16, 17 en 18/2014. Het college heeft in alle zaken op dezelfde dag uitspraak gedaan met uitzondering van 261 en 342/2013. In die zaken wordt later uitspraak gedaan.

2. FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het dossier van klager) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager geboren in 1978, deed een promotieonderzoek in de fysische chemie in Engeland, is daar gedecompenseerd en is in oktober 2006 naar zijn ouderlijk huis in G gekomen.

Verweerder, die verbonden is aan de instelling voor geestelijke gezondheidszorg E te D is geregistreerd als psychotherapeut en als verpleegkundige. In de onderhavige casus heeft verweerder samen met een psychiater een crisisbeoordeling gedaan. Dergelijke beoordelingen doet de psychiater in de regel samen met een verpleegkundige. Daarom is het handelen van verweerder in die hoedanigheid getoetst.

Verweerder heeft op verzoek van de huisarts van klager, klager op 26 oktober 2006 als voorwacht samen met de achterwacht/psychiater van de crisisdienst van E te D beoordeeld.

Verweerder heeft in het dossier genoteerd:

“Tref cliënt volgens afspraak, in bijzijn van vader, bij bureaucontact op verwijzing van de huisarts, aan. Cliënt maakt bij kennismaking een enigszins gespannen indruk. Enige tijd na start van het gesprek vraagt cliënt om de komst van vader, die aanvankelijk niet aan het gesprek deelneemt en in de wachtkamer is achtergebleven.

Cliënt is heden vanuit Liverpool naar zijn ouderlijk huis geloodst. Hij verblijft sinds 1 ½ jaar in Engeland in verband met het daar verrichten van promotieonderzoek (fysische chemie). In april van dit jaar werd een verliefdheid niet beantwoord met in die periode daarna het ontwikkelen van paranoïde gedachten, die nu uitmonden in paranoïde psychose met wanen, visuele en haptische hallicunaties, waarbij de realiteitstoetsing nog partieel in tact is. Cliënt heeft de beleving dat iemand hem iets wil aandoen.

Bij het zichzelf in de spiegel aanschouwen heeft cliënt zich als een baby waargenomen, hetgeen cliënt zelf duidt als een hallucinatoire beleving en derhalve als een ik-vreemd ervaren

Cliënt heeft het idee dat er hormonen zijn ingespoten en het beleven dat hij van geslacht verandert, waarbij het waarnemen van verandering van geslachtsdelen. Cliënt wil zich in het ziekenhuis hierop laten onderzoeken. Cliënt heeft betrekkingsideeen, geeft betekenis aan tv-uitzendingen, die expliciet voor hem bedoeld zijn en een boodschap in zich dragen. Cliënt ervaart het als vreemd bij het niet kennen van seksueel contact, toch SOA te hebben. Cliënt had eerder een periode van alleen, eenzaam zijn. Cliënt zou wel vriendschappen hebben, vooral bij sport, het wielrennen. Cliënt moet tijdens het contact bij moeder checken of het wel waar is dat deze met de crisisdienst telefonisch contact heeft gehad.

Cliënt is zijn gevoel kwijt, benoemt affect als vlak. Hij is verontrust en somber gestemd met verder een niet bestaan van vitale kenmerken. Cliënt heeft een afscheidsbrief aan familie en vrienden geschreven omdat hij daartoe gedreven werd zonder suïcidale intenties.

Cliënt controleert eten vanuit angst dat hij vergiftigd wordt. Heeft het beleven geruïneerd te worden.”

Op basis van dit contact is als voorlopige diagnose/werkdiagnose gesteld een paranoïde psychose.

Er waren geen gevaarscriteria die een opname rechtvaardigden.

De achterwacht-psychiater heeft klager als medicatie Risperdal en Akineton voorgeschreven.

Een vervolgcontact werd voor de volgende dag afgesproken. Dit contact vond niet plaats met verweerder maar met een psychiater.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-:

- Onjuiste diagnose;

- Onterecht voorschrijven van medicatie;

- Onjuiste medicatie;

- Onjuiste verslaglegging;

- Lichamelijk en geestelijk letsel (Tijdelijk > 1 jaar)

- Het doen toenemen van verwarring;

- Werkloosheid en inkomstenderving;

- Het verstrekken van onjuiste informatie;

- Gebrek aan kennis over de invloed van chemicaliën op het menselijk lichaam of het gebruiken van medicatie om mensen makkelijk beïnvloedbaar te maken.

Klager is van oordeel dat als gevolg van de diagnose en de medicatie zijn hersencapaciteit significant is afgenomen en dat hij zijn promotietraject als wetenschappelijk onderzoeker niet meer kon uitvoeren, terwijl hij aan een goed onderzoek bezig was. Ook is hij vele jaren in de war gebleven door de medicatie en is hij nu nog steeds zoekend naar werk omdat hij zijn promotietraject niet optimaal heeft afgerond.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder is van mening op gronden genoemd in zijn verweerschrift dat de klacht ongegrond moet worden verklaard. Verweerder heeft in zijn functie van voorwacht en als verpleegkundige gehandeld binnen de grenzen van de eigen professionele beroepsverantwoordelijkheid en naar de standaard van goed hulpverlenerschap. Voor zover nodig wordt hierna meer specifiek op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Bij de beoordeling van de klacht is het college uitgegaan van de onder rubriek 2 van deze uitspraak als vaststaand aangenomen feiten, die berusten op de stukken, waarvan met name het dossier van klager.

Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift heeft doen aanvoeren met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan - hetgeen gesteund wordt door de bij de stukken overgelegde producties - en neemt die overwegingen over.

5.3

Daaraan voegt het college het volgende toe.

Het enige contact dat verweerder met klager heeft gehad was het contact op 26 oktober 2006 toen verweerder klager heeft gezien op verwijzing van de huisarts van klager in de crisisdienst ter beoordeling van de toestand van klager.

Verweerder heeft van zijn bevindingen verslag gedaan zoals hierboven weergegeven. Het college heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat dit verslag niet juist zou zijn.

Het college is, op basis van dit verslag van oordeel dat de door verweerder, in overleg met de psychiater, gestelde voorlopige diagnose/werkdiagnose op goede gronden is gesteld.

Verweerder heeft als verpleegkundige de medicatie niet aan klager voorgeschreven. Daarvan kan verweerder daarom in ieder geval geen verwijt worden gemaakt.

5.4

De overige klachtonderdelen heeft klager verder niet of onvoldoende nader onderbouwd. Deze dienen daarom bij gebrek aan feitelijke grondslag als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

5.5

Gelet op het voorgaande is de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, A.H. de Vries en E. van Egmond, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2014 door

mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.