ECLI:NL:TGZRSGR:2014:62 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-204
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2014:62 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-06-2014 |
Datum publicatie: | 10-06-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013-204 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen gezondheidszorgpsycholoog inzake pro justitia onderzoek deels gegrond. Rolverdeling tussen gz-psycholoog en assisterende psycholoog. Niet gegrond de klacht dat klager niet door de gz-psycholoog is onderzocht; wel gegrond dat de rolverdeling onvoldoende duidelijk gespecificeerd is weergegeven in rapport. Inzagerecht. Waarschuwing. |
Datum uitspraak: 10 juni 2014
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
verblijvende in PI B te C,
klager,
tegen:
D, gezondheidszorgpsycholoog,
werkzaam te E,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de psycholoog.
1. Het verloop van het geding
Namens klager heeft mr. Y.H.G. van der Hut, advocaat te Den Haag, een klaagschrift (met bijlagen) ingediend, dat op 12 september 2013 bij het College is binnengekomen. Namens de psycholoog heeft mr. A.W. Hielkema, verbonden aan de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht, verweer gevoerd. Daarna is gerepliceerd, aanvullend gerepliceerd en gedupliceerd. Vervolgens ontving het College de brieven van 18 februari en 13 maart 2014 van mr. Van der Hut en de brief van 1 april 2014 van mr. Hielkema. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 15 april 2014. Klager is verschenen en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht. Hij werd bijgestaan door mr. Van der Hut. De psycholoog is met voorafgaand bericht niet verschenen; zij heeft tijdens de zitting vragen beantwoord door middel van een conferentietelefoon. Voorts heeft mr. Hielkema namens haar het woord gevoerd.
2. De feiten
2.1 In opdracht van de Officier van Justitie heeft de psycholoog, die sinds juli 2011 is geregistreerd als gerechtelijk deskundige, een pro justitia onderzoek ingesteld naar klager, die ten tijde van het onderzoek werd verdacht van misdrijven en in een penitentiaire inrichting verbleef. Zij heeft bij het onderzoek F, psycholoog, in opleiding tot gerechtelijk deskundige (hierna: F), ingeschakeld met het oog op het uitbrengen van een psychologisch rapport. In het benoemingsbesluit van 14 september 2011 van de Officier van Justitie staat dat de psycholoog door F kan worden geassisteerd.
2.2 Daarnaast heeft een psychiater in opdracht van de Officier van Justitie onderzoek naar klager gedaan in het kader van een uit te brengen psychiatrisch rapport.
2.3 De psycholoog heeft op 14 maart 2012 schriftelijk gerapporteerd. Sindsdien was het rapport ook beschikbaar voor de advocaat van klager in de strafprocedure. Het advies luidde oplegging van een TBS-maatregel met dwangverpleging.
2.4 In het rapport, dat bestaat uit 24 bladzijden, staat onder meer:
- dat bij het eerste bezoek, op 28 september 2011, is gesproken over het al dan niet meewerken van klager aan het onderzoek, waarover na een volgend bezoek van
F op 6 oktober 2011 uitsluitsel kwam;
- dat het onderzoek heeft plaatsgehad op 19 oktober 2011 (13.30 – 15.30 uur), 26
oktober 2011 (9.45 – 11.30 uur) 9 november 2011 (9.30 – 11.30 uur), 16 november 2011 (8.45 – 11.30 uur) en 28 december 2011 (9.30 – 11.30 uur); alsmede dat het rapport op 8 maart 2012 met klager is besproken;
- dat F bij het onderzoek betrokken is geweest, dat hij deels het intelligentieonderzoek en het testpsychologisch onderzoek heeft verricht, bij de onderzoekscontacten aanwezig is geweest en de gespreksverslagen heeft uitgewerkt;
- dat er overleg heeft plaatsgevonden met de andere rapporteur, de psychiater
G.
2.5 Onder “Bespreking met de betrokkene” (op 8 maart 2012) staat dat door de geëmotioneerde toestand van klager naar de indruk van de psycholoog niet alles van de bespreking goed tot hem doordringt en dat aan hem is gezegd dat hij op een later moment, wanneer hij de rapportage met zijn advocaat heeft besproken, zo nodig om nadere toelichting kan vragen.
3. De klacht
De klacht houdt kort gezegd in dat de rapportage van de psycholoog niet voldoet aan de eisen die daaraan uit het oogpunt van zorgvuldigheid, professionaliteit en deskundigheid in redelijkheid gesteld mogen worden. De klacht wordt onderverdeeld in de volgende klachtonderdelen:
A. Uit het rapport wordt een aantal punten van de samenwerking tussen de psycholoog en de heer F niet duidelijk.
B. De psycholoog heeft diagnostische overwegingen en conclusies doen overkomen als die van haarzelf, terwijl zij klager zelf niet heeft onderzocht.
C. Een overwegend deel van de tijd is besteed aan het invullen van de vele testen en derhalve maar weinig tijd aan daadwerkelijke gesprekken met klager, waardoor de
diagnostische conclusies een basis in solide gedragsonderzoek (naast enkel testuitslagen) ontberen.
D. Uit het rapport blijkt niet wanneer, hoe vaak en op welke wijze overleg heeft plaatsgehad met de mederapporteur G, psychiater.
E. De psycholoog heeft de dossiergegevens (het rapport) niet ter inzage verstrekt althans het conceptrapport niet aan klager aangeboden ter inzage en correctie.
F. Een aantal zwaarwegende (diagnostische) overwegingen en conclusies in het rapport is begrijpelijk noch inzichtelijk (gemaakt).
G. Het interventieadvies en de –condities zoals voorgesteld door de psycholoog zijn onvoldoende gemotiveerd, terwijl bovendien geen sprake is geweest van voldoende persoonlijk onderzoek.
4. Het standpunt van de psycholoog
De psycholoog heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen zij als verweer heeft aangevoerd, zal – voor zover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.
5. De beoordeling
Algemeen
5.1 Naar (de destijds geldende) vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege (inmiddels aangescherpt in de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege nr. C2012.100 d.d. 30 januari 2014) moet een rapport als door de psycholoog uitgebracht voldoen aan de volgende criteria:
1. in het rapport wordt op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op welke gronden de conclusies van het rapport steunen;
2. de gronden vinden aantoonbaar steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen vermeld in het rapport;
3. die gronden kunnen de daaruit getrokken conclusies rechtvaardigen;
4. de rapporteur blijft binnen de grenzen van zijn deskundigheidsgebied;
5. de methode van onderzoek teneinde tot de beantwoording van de voorgelegde vraagstelling te komen kan tot het beoogde doel leiden, dan wel de rapporteur heeft daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Daarnaast geldt voor forensische rapportage dat de anamnese een duidelijk beeld moet geven van de onderzochte, dat er een zorgvuldige delictanalyse dient plaats te vinden, dat bij de risicotaxatie de gehanteerde instrumenten worden genoemd met vermelding van de recidivevoorspellende factoren en dat bij – onder meer – een overwogen TBS-advies meer dan eenmaal met betrokkene dient te worden gesproken.
Het College toetst ten volle of het onderzoek door de rapporteur uit het oogpunt van vakkundigheid en zorgvuldigheid de tuchtrechtelijke toets der kritiek kan doorstaan. Ten aanzien van de conclusie van de rapportage wordt beoordeeld of de rapporteur in redelijkheid tot zijn conclusie heeft kunnen komen.
klachtonderdeel A (samenwerking F):
5.2 Het College acht het niet bezwaarlijk dat de psycholoog zich bij de uitvoering van de opdracht heeft laten assisteren door F. Dit geldt temeer nu de Officier van Justitie die mogelijkheid uitdrukkelijk in het benoemingsbesluit heeft vermeld.
5.3 Van de betrokkenheid van F is in het rapport weliswaar uitdrukkelijk gewag gemaakt, zoals hiervoor vermeld bij de vaststaande feiten onder 2.4, maar ter beoordeling staat of de rolverdeling tussen de psycholoog en F voldoende duidelijk in het rapport is weergegeven. Duidelijk is door de ondertekening van het rapport door de psycholoog dat zij zelf verantwoordelijk is voor de volledige inhoud ervan. Dat heeft zij in deze procedure ook bevestigd. Niet was vereist, zoals klager stelt, om in het rapport te vermelden wie het initiatief heeft genomen voor de assistentie. Naar het oordeel van het College had het rapport echter specifieker moeten vermelden wat de rol van F was. De weergave zoals hiervoor vermeld onder 2.4 (tweede en derde ligstreepje) geeft in dit opzicht onvoldoende informatie, reeds omdat daaruit niet blijkt wie welke gesprekken heeft gevoerd en - nu in elk geval bij een aantal contacten met klager alleen F aanwezig was - welke rol de psycholoog daarbij zelf had. Ook is niet duidelijk of de rolverdeling tussen beiden aan klager is uitgelegd. Bij deze beoordeling weegt het College mee dat het rapport uitmondt in het advies tot het opleggen van de zware maatregel TBS met dwangverpleging. Wat de weergave van de rolverdeling bij de uitgevoerde werkzaamheden in het kader van het onderzoek betreft voldoet het rapport dan ook niet aan de daaraan te stellen eisen. In zoverre is klachtonderdeel A gegrond.
klachtonderdeel B (klager niet zelf onderzocht):
5.4 Dat het rapport duidelijker moest zijn ten aanzien van de rolverdeling is al overwogen bij klachtonderdeel A. Het College volgt klager niet in zijn klacht dat de psycholoog klager niet zelf heeft onderzocht en licht dit als volgt toe.
5.5 Volgens klager is de psycholoog afgezien van het eerste korte bezoek op 28 september 2011 en de eindbespreking op 8 maart 2012 zelf niet aanwezig geweest bij de bezoeken aan klager, maar heeft toen alleen F met hem gesproken.
Volgens de psycholoog heeft zij - los van de gesprekken op 28 september 2011 en 8 maart 2012 - tezamen met F klager bezocht op 28 december 2011 ter bespreking van de testonderzoeken. Volgens haar verweer is in dat gesprek dieper ingegaan op onderwerpen waarover nog vragen bestonden en is de tenlastelegging uitvoerig besproken. Het College gaat er gelet op de onderbouwde stelling van de psycholoog en de in het geding gebrachte bevestigende verklaring van F van uit dat zij wel aanwezig is geweest bij het gesprek op 28 december 2011. Aan de omstandigheid dat van die datum geen reisdeclaratie is vermeld op het door klager in het geding gebrachte declaratieformulier komt, anders dan klager heeft betoogd, geen bewijskracht van het tegendeel toe, reeds omdat een reis - zoals namens de psycholoog aangevoerd – om meerdere redenen niet hoeft of kan worden gedeclareerd
(bij voorbeeld indien verschillende onderzoeken op eenzelfde bestemming hebben plaatsgevonden, de onderzoeker heeft meegereisd met een collega, etc.).
5.6 Volgens de psycholoog heeft zij daarnaast als supervisor met F overlegd telkens voorafgaand aan en na afloop van diens bezoeken aan klager, was elke stap in het onderzoek tussen hen besproken en zijn de resultaten van de onderzoeken en de gespreksverslagen na supervisie door haar opgenomen in het rapport, zoals gebruikelijk in een opleidingssituatie. Het College gaat uit van de aldus toegelichte en onderbouwde begeleiding en supervisie door de psycholoog van F als psycholoog in opleiding tot gerechtelijk deskundige en daarnaast van eigen contacten op 28 september 2011, 28 december 2011 en 8 maart 2012. De eigen contacten, waarvan in feite alleen dat op 28 december 2011 echt inhoudelijk was, waren weliswaar minimaal, maar in samenhang beoordeeld kan niet worden vastgesteld dat er onvoldoende contact is geweest tussen psycholoog en klager, in die zin dat de overwegingen en conclusies niet van haar zelf zouden zijn en het rapport niet zou zijn gebaseerd op eigen onderzoek. Dit onderdeel van de klacht wordt dan ook afgewezen. In de hier gegeven verhouding tussen de psycholoog als supervisor en F als psycholoog in opleiding tot gerechtelijk deskundige, met – zoals zojuist beoordeeld - voldoende contact en begeleiding, wordt het oordeel niet anders door de ambtshalve vaststelling door het College dat F – anders dan ter zitting werd verondersteld en namens de psycholoog niet werd ontkend – zelf niet BIG-geregistreerd is. Dat laat onverlet de conclusie uit 5.3 hiervoor, dat de psycholoog, juist gezien haar rol als verantwoordelijke onderzoeker en haar superviserende rol ten aanzien van de contacten van F met klager, alsmede de onderlinge rolverdeling tussen haar en F in het kader van het uitgevoerde onderzoek, beter en preciezer in haar rapport had moeten omschrijven.
klachtonderdeel C (tijd besteed aan daadwerkelijke gesprekken):
5.7 Gelet op de toelichting op de aan de tests bestede tijd en op de gesprekken ter beantwoording van vragen en ter verduidelijking daarvan, en in aanmerking nemend dat op 28 december 2011 de inhoudelijke bespreking van de tenlastelegging en de testresultaten heeft plaatsgevonden, waarbij de psycholoog ook aanwezig was, kan niet worden vastgesteld dat er te weinig tijd is besteed aan daadwerkelijke gesprekken met klager. Dit klachtonderdeel zal worden afgewezen.
klachtonderdeel D (overleg met psychiater):
5.8 In het rapport staat op bladzijde 3 dat er overleg heeft plaatsgevonden met de mederapporterende psychiater, zonder vermelding van een datum. Namens de psycholoog is toegelicht dat dat is gebeurd tijdens de - in het rapport op die bladzijde vervolgens genoemde - TBS-bespreking op 24 januari 2012 bij het NIFP en dat de psychiater aan dat gesprek deelnam via een conference call. Op bladzijde 21 van het rapport is sprake van een overleg op 31 januari 2012. Aldus is niet duidelijk geworden of er één dan wel twee gesprekken hebben plaatsgevonden. Dat is ongewenst, maar op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Er zijn geen aanwijzingen dat de afzonderlijke deskundigen zich door elkaar hebben laten beïnvloeden in die zin dat er geen sprake zou zijn van onafhankelijke onderzoeken van onbevooroordeelde onderzoekers. Daarentegen heeft de psycholoog in haar rapport de verschillen tussen de psychologische en psychiatrische rapportages juist uitdrukkelijk vermeld en hebben die verschillen, zo blijkt uit die weergave, geen aanleiding gegeven om het rapport aan te passen. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
klachtonderdeel E (inzage- en correctierecht):
5.9 Zowel de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst, die op dit punt ook op de relatie tussen klager en de psycholoog van toepassing is, als de Beroepscode voor
psychologen 2007 bevat bepalingen omtrent het recht op inzage. Volgens artikel III.3.2.16 van de Beroepscode biedt de psycholoog als hij rapporteert aan een derde, wat hier het geval is, de cliënt de gelegenheid tot inzage in het rapport voordat het wordt uitgebracht. Op
8 maart 2012 is het rapport besproken tussen de klager, de psycholoog en F. Volgens de psycholoog heeft klager toen de door haar aangeboden inzage in het rapport geweigerd en de voorkeur uitgesproken voor een mondelinge weergave. Volgens klager is hem geen inzage aangeboden. Het rapport vermeldt het aanbod tot inzage niet. Het vermeldt wel dat er sprake was van een geëmotioneerde toestand en dat de psycholoog klager heeft aangeboden hem later een toelichting te geven, na bespreking van het rapport met zijn advocaat. Dat aanbod valt te waarderen, maar het is niet aannemelijk geworden dat klager toen, dus voordat het rapport op 14 maart 2012 zou worden uitgebracht, in de gelegenheid is geweest inzage te nemen. Gezien ook de omvang van het rapport (24 bladzijden) en het verstrekkende advies van een TBS-maatregel met dwangverpleging had het in de rede gelegen dat klager het conceptrapport zelf had kunnen doornemen om in bijzijn van de onderzoekers/rapporteurs inhoudelijk te kunnen reageren. Dat dit niet is gebeurd heeft de psycholoog verklaard onder verwijzing naar onder meer veiligheidsaspecten en naar het gebruik dat de onderzochte het rapport slechts via de advocaat ter inzage krijgt. Een en ander neemt echter niet weg dat de gang van zaken in dit geval in strijd was met hetgeen in de beroepsgroep van psychologen, zoals ook blijkt uit de hiervoor genoemde bepaling uit de Beroepscode, als norm wordt beschouwd. Daar komt bij dat het rapport werd uitgebracht op dezelfde datum waarop het ter beschikking van de advocaat is gekomen, zodat ook van voorafgaande inzage via de advocaat geen sprake had kunnen zijn. Door deze gang van zaken is er ook geen plaats geweest voor toepassing van het correctierecht en/of het recht om bezwaren of opmerkingen te maken, welke rechten ook in de Beroepscode zijn opgenomen. Om vorenstaande redenen is dit klachtonderdeel gegrond.
klachtonderdeel F (inzichtelijkheid overwegingen en conclusies):
5.10 Klager heeft twee voorbeelden genoemd waarbij volgens hem de inzichtelijkheid van overwegingen en conclusies ontbreekt. Het College oordeelt dat de psycholoog gelet op de beschreven uitslagen van de onderzoeken in redelijkheid tot de door haar getrokken conclusies heeft kunnen komen ten aanzien van de “weinig doorleefde schuld- of
schaamtegevoelens naar het slachtoffer”, “gebrek aan berouw” en verder zoals geciteerd in het klachtschrift, ondanks de door klager genoemde – ook in het rapport weergegeven –
uitingen, die blijk kunnen geven van belangstelling voor het slachtoffer en ondanks zijn wens om niet te worden geconfronteerd met foto’s van het slachtoffer. De psycholoog mocht deze conclusies baseren op onder meer de bespreking van de tenlastelegging in samenhang met de verrichte onderzoeken, zoals zij heeft uiteengezet. Dat uit het PCL-R onderzoek bepaalde persoonlijkheidskenmerken blijken die volgens klager haaks staan, althans lijken te staan, op andere facetten van de persoonlijkheid van klager en op bepaalde gedragingen (bijvoorbeeld enerzijds lage zelfwaarde en anderzijds opgeblazen gevoel van eigenwaarde) brengt niet mee dat deze uitslagen – in de context van het verdere onderzoek – niet konden worden meegewogen bij het trekken van de conclusies.
Klachtonderdeel G (motivering interventieadvies en –condities; onvoldoende persoonlijk onderzoek):
5.11 De klacht dat onvoldoende persoonlijk onderzoek is gedaan is beoordeeld bij klachtonderdeel B. Zoals klager stelt wordt in het rapport melding gemaakt van “een (overigens vrij essentieel) accentverschil” tussen bepaalde bevindingen bij de Persoonlijkheidsstoornis Niet Anders Omschreven in het psychologisch onderzoek enerzijds en in het psychiatrisch onderzoek anderzijds en meldt het rapport voorts dat de psychiater de kans op recidive minder groot acht dan de psycholoog. Hoewel uitleg omtrent het verschil zorgvuldiger zou zijn geweest, althans een mededeling waarom deze ontbreekt, is er op dit punt geen sprake van tuchtrechtelijke verwijtbaarheid. De conclusies van de psycholoog zelf kunnen in redelijkheid uit haar bevindingen worden getrokken. Het psychiatrisch rapport staat niet ter beoordeling. Beide disciplines dienden zelfstandig te adviseren.
5.12 De aard en ernst van de gegrond verklaarde klachtonderdelen leiden tot het opleggen van hierna te noemen maatregel.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
legt de psycholoog de maatregel van WAARSCHUWING op.
Deze beslissing is gegeven door: mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, lid-jurist, drs. P. Citroen, drs. E.S.J. Roorda-de Man en drs. J. Feenstra, leden-gezondheidszorgpsychologen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2014.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.