ECLI:NL:TGZRSGR:2014:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-229

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2014:56
Datum uitspraak: 27-05-2014
Datum publicatie: 27-05-2014
Zaaknummer(s): 2013-229
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Arts heeft voldoende oog gehad voor de psychische problemen van de moeder van klagers en zich niet alleen gericht op haar fysieke klachten. Geen bezwaar tegen keuze voor oxycodon als pijnstiller bij rugpijn, gezien de eerdere ervaringen van patiënte met andere middelen. Dosering conform Farmacotherapeutische Richtlijn Pijnbestrijding (NHG). Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 27 mei 2014

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A, wonende te B,

C, wonende te D, en

E, wonende te F,

klagers,

tegen:

G, huisarts,

wonende te H,

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 30 september 2013. De arts heeft verweer gevoerd tegen de klacht, waarbij hij onder meer het medisch dossier van het afgelopen jaar heeft overgelegd. Daarna is gerepliceerd. Namens de arts heeft mr. drs. M.C. Hoogendam, als advocaat verbonden aan ARAG Rechtsbijstand te Leusden gedupliceerd. Vervolgens ontving het College nog de brief van 31 januari 2014 van A, hierna te noemen: klager. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 1 april 2014. Klager en de arts zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. M.H.M. Mook, advocaat bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden.

2. De feiten

2.1 Klagers zijn de kinderen van I, geboren in 1950 en overleden in 2013, hierna te noemen: patiënte. Patiënte had een uitgebreide ziektegeschiedenis, met zowel fysieke als psychische klachten. Zij had langdurige pijnklachten, onder andere aan rug, benen en nek, had slaapproblemen en was bekend met hypertensie en suikerziekte. Zij was verslaafd aan medicijnen. Er zijn in het verleden ziekenhuisopnames geweest na teveel ingenomen medicijnen.

2.2 Sinds 2009 was de arts haar huisarts. Patiënte heeft hem voor het laatst op 4 september 2013 geconsulteerd wegens rugpijn, nadat zij in de nacht daarvoor ook de huisartsenpost had geraadpleegd vanwege pijnklachten. De arts heeft patiënte op 4 september 2013 aangeraden wegens haar maagklachten te stoppen met diclofenac en heeft 60 tabletten van 10 mg oxycodon (morfine) voorgeschreven voor een periode van vier weken, met de instructie: “2 x daags 1 tablet zo nodig”. Van de voorgeschreven 60 tabletten, voor vier weken, zijn er 30, voor twee weken, op 6 september 2013 door de apotheek bij patiënte thuis bezorgd.

2.3 Op [………] 2013 is patiënte dood gevonden in haar huis. Een lege strip van 10 tabletten oxycodon werd bij haar aangetroffen. De overige 20 tabletten zaten nog in het doosje. De gemeentelijke lijkschouwer heeft verklaard: “Overtuigd van natuurlijk overlijden. Niet waarschijnlijk dat 100mg oxycodon verband houdt met overlijden”.

3. De klacht

De klacht is dat de arts patiënte, terwijl zij medicijnverslaafd was, te veel en te sterke medicijnen heeft voorgeschreven. Als gevolg daarvan kon zij een grote hoeveelheid van het sterke medicijn oxycodon innemen. Klagers achten het overlijden van hun moeder onder deze omstandigheden zeer verdacht. Zij stellen dat de problemen van hun moeder met haar knie na de knie-operatie geen reden meer waren voor het voorschrijven van de pijnstillers, maar dat er psychische problemen waren.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft verweer gevoerd. Op zijn verweer zal hierna voor zover voor de beoordeling van belang worden ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Het is het College duidelijk geworden dat de arts voldoende oog heeft gehad voor de psychische problemen van patiënte en zich niet alleen heeft gericht op haar fysieke klachten. Aannemelijk is dat hij, zoals hij onweersproken heeft verteld, als landgenoot en in hun gemeenschappelijke moedertaal, het J, veel met haar heeft gesproken over haar persoonlijke problemen en haar heeft verwezen naar een psychiater die ook in het J met haar kon spreken.

5.2 Het College acht het niet bezwaarlijk dat de arts op 4 september 2013 aan patiënte de pijnstiller oxycodon heeft voorgeschreven toen zij zich tot hem wendde met rugpijn. Van de eerder voorgeschreven diclofenac had patiënte weinig effect ondervonden, maar wel bijwerkingen (onder andere maagklachten en darmklachten, ondanks maagbescherming met protonpompremmer). Vanwege haar maagzweer/maagbloeding in het verleden was het geen optie geweest om door te gaan met diclofenac en andere NSAID’s of cox2-remmers. Bij tramadol en paracetamol, ook paracetamol met codeïne, had patiënte geen baat gehad. In het verleden had morfine wel geholpen.

5.3 De dosering was conform de Farmacotherapeutische Richtlijn Pijnbestrijding (NHG). De aflevering van een hoeveelheid voor twee weken stuit niet op bedenkingen; de arts behoefde geen afwijkende instructie te geven aan de apotheek. Nu het zo is aangetekend in het dossier en de arts met patiënte sprak in hun gemeenschappelijke moedertaal, staat voldoende vast dat patiënte ook juist geïnformeerd was over de dosering: “zo nodig 2 keer daags 1 tablet” en die instructie goed heeft begrepen. Als patiënte vervolgens een grotere hoeveelheid tabletten in één keer heeft ingenomen, is dat in de gegeven omstandigheden de arts niet te verwijten. Daarom zal de klacht worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door: mr. L.J. Sarlemijn, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, M. Bakker, dr. N.G. Hartwig en dr. G.J. Dogterom, leden-artsen, bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2014.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.