ECLI:NL:TGZRSGR:2014:53 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-163
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2014:53 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-05-2014 |
Datum publicatie: | 13-05-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013-163 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de arts dat deze hem onder druk heeft gezet om ontslag te nemen en klager hersteld heeft verklaard. Het college oordeelt dat de arts ten onrechte factoren die op andere terreinen dan het medische vlak liggen een doorslaggevende rol heeft laten spelen in zijn besluitvorming, terwijl bedrijfsartsen op dat punt juist zeer terughoudend behoren te zijn. Medische aspecten heeft de arts ten onrechte niet in zijn afweging betrokken. De arts is voorts in strijd met de geldende regelgeving en gangbare praktijk via een telefonisch consult tot een hersteldverklaring gekomen. Berisping. |
Datum uitspraak: 13 mei 2014
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, arts,
wonende te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 19 april 2013. De arts heeft op de klacht gereageerd, waarna repliek en dupliek hebben plaatsgevonden. Nadien heeft klager nog brieven overgelegd van 16 september, 28 oktober en van 22 november 2013. Bij brief van brief van 5 november 2013 heeft klager het medisch dossier overgelegd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 18 maart 2014. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De arts is verschenen en heeft zijn standpunt mondeling toegelicht.
2. De feiten
2.1 Klager, geboren in 1954, was sinds 2000 werkzaam als personenchauffeur voor het E te F en laatstelijk gedetacheerd als chauffeur van de H te G.
2.2 Klager heeft zich op 12 maart 2012 ziek gemeld wegens klachten van psychische aard. Klager is in de maanden daarop volgend begeleid door een bedrijfsarts. Deze bedrijfsarts heeft een probleemanalyse en een plan van aanpak gemaakt. Klager is onder behandeling gesteld van een psychiater en een psycholoog. Deze psychiater heeft in zijn behandelplan d.d. 11 april 2012 als diagnose vermeld dat bij verzoeker sprake was van een depressieve stoornis en van forse onverwerkte traumata uit het verleden. De psychiater heeft onder andere oxazepam, temazepam en sertraline voorgeschreven, alsmede psychotherapie voor de duur van een half jaar. De psychiater beoogde het ingezette behandelbeleid rond 11 november 2012 te evalueren.
2.3 De bedrijfsarts achtte klager voorlopig niet geschikt voor zijn eigen functie van personenchauffeur vanwege het gebruik van medicatie. In het medisch dossier noteert de bedrijfsarts als advies/beleid bij het maandelijks spreekuurcontact op 15 mei 2012 ‘depressief, geen wezenlijke verbetering t.o.v. eerdere contacten, ongewijzigd volledig arbeidsongeschikt’, en op 19 juni 2012 ‘niet inzetbaar’ en op 31 juli 2012 ‘duidelijke vooruitgang, gezien wekelijkse EMDR niet inzetbaar’. In de brief van 3 augustus 2012 schrijft de bedrijfsarts aan de werkgever van klager dat verbetering van de gezondheidstoestand van klager merkbaar is maar dat werkhervatting op dat moment niet mogelijk is en hij evenmin op dat moment een prognose kan geven over gedeeltelijk of volledig herstel.
2.4 Vanaf begin september tot eind december 2012 is de arts op tijdelijke basis één dag per week werkzaam geweest als bedrijfsarts voor het I te J in opdracht van arbodienst I. Hij trad vanaf september 2012 tot eind november 2012 op als bedrijfsarts van klager. De arts is in het BIG-register als arts ingeschreven.
2.5 Op 17 september 2012 heeft de arts klager op het spreekuur gezien en daarover als volgt genoteerd in het medisch dossier:
Anamnese: De EMDR loopt nog, met psychiater en psycholoog. De therapie is heftiger dan hij destijds verwacht had, maar het gaat wel de goede kant op. Het plan is eind dit jaar afgerond te hebben. Er is goed contact met lg K, (die erop rekent dat hij per 1 december, als de overeengekomen regeling ingaat, hersteld verklaard kan worden).
Beleid/Advies: Er is merkbare vooruitgang, maar nu nog onvoldoende om al van inzetbaarheid te kunnen spreken.
2.6 Op 24 oktober 2012 heeft de arts klager wederom op het spreekuur gezien en daarover het volgende vermeld in het medisch dossier:
Anamnese: Meneer vraag zich af of het wel verantwoord is om te verwachten dat hij tegen 1 december hersteld zal zijn. Ik leg uit dat het sluiten van het convenant het noodzakelijk maakt om een datum te noemen. De inhoud van het convenant is de waarborg voor het veiligstellen van zijn lopende medische behandeling. Het hersteld verklaren per 1 dec is een louter administratieve maatregel om hem per 1 december onbelast afscheid te laten nemen. Per 2 december gelden de regels van zijn nieuwe werkgever. Het door de huidige werkgever uit de ZW schrijven is in het geheel geen vreemde of onverantwoorde maatregel, maar een logische in het kader van de overeenkomst.
Beleid/Advies: Nut en wenselijkheid van de hersteldverklaring in het kader van de beoogde overeenkomst, toegelicht. Laatste spreekuur, eind november, kan telefonisch.
2.7 Op 28 november 2012 heeft de arts klager in het telefonisch contact hersteldverklaard en daarover heeft hij in het medisch dossier het volgende genoteerd:
Anamnese: Er is de afgelopen weken niets veranderd in zijn conditie of omstandigheden. Hij is accoord met (c.q. legt zich neer bij) het arbeidsgeschikt verklaren per datum overgang, zijde 1 december.
Beleid/Advies: Er is de afgelopen weken geen verandering geweest in de conditie of omstandigheden. Er is, tegen de achtergrond van de gemaakte afspraken over het vervolg, geen medisch bezwaar tegen het als arbeidsgeschikt beoordeeld verlaten van de Dienst per 1 december 2012. Geen vervolgafspraak gepland.
3. De klacht
De klachtonderdelen van klager laten zich als volgt samenvatten. Klager verwijt de arts dat hij:
a. medische informatie over klager aan de werkgever van klager heeft verstrekt, en
b. klager onder druk heeft gezet om ontslag te nemen en klager met ingang van 1 december 2012 hersteld heeft verklaard.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen grotendeels betwist. Voor zover voor de beoordeling van belang zal hierna worden ingegaan op hetgeen de arts als verweer heeft aangevoerd.
5. De beoordeling
medische informatie over klager aan de werkgever van klager heeft verstrekt
5.1 Aangaande het eerste klachtonderdeel inhoudende dat de arts medische informatie over klager aan de werkgever van klager heeft verstrekt, is het College van oordeel dat daarvan niet is gebleken. Dit leidt ertoe dat dit klachtonderdeel ongegrond dient te worden verklaard.
klager onder druk heeft gezet om ontslag te nemen en klager hersteld heeft verklaard
5.2 Over het tweede klachtonderdeel overweegt het College als volgt. Zowel uit hetgeen de arts ter zitting heeft verklaard als uit de door hem overgelegde stukken blijkt dat de arts in de veronderstelling verkeerde dat sprake was van een overeenkomst op basis waarvan klager per 1 december 2012 zou overgaan naar een andere werkgever en dat het daarvoor wenselijk was dat klager per die datum hersteld zou zijn verklaard. Dat er sprake is geweest van een dergelijke overeenkomst, is niet gebleken. Klager heeft dit immers nadrukkelijk betwist, terwijl de arts hier geen concrete informatie tegenover heeft kunnen stellen. Deze informatie is evenmin in het arbeidskundige/medische dossier van klager aangetroffen.
Wat hier ook van zij, de kerntaak van een bedrijfsarts ligt op het medisch vlak: Een bedrijfsarts heeft in het kader van verzuimbegeleiding als taak de arbeids(on)geschiktheid voor eígen werk binnen de wettelijke kaders te beoordelen en daartoe werkhervattingadviezen te geven. Dit was het beoordelingskader voor de arts.
5.3 Vast is komen te staan -zo blijkt uit het medisch dossier- dat de arts klager op 28 november 2012 hersteld heeft verklaard. De arts heeft hiertoe besloten op basis van via de werkgever verkregen informatie over de vermeende overeenkomst die overgang van klager naar een andere werkgever zou regelen, maar de arts heeft zijn besluit op geen enkele wijze medisch onderbouwd. De arts heeft -aldus blijkt uit zijn verklaring ter zitting- alvorens tot hersteldverklaring te besluiten noch inzage gehad in het (volledige) medisch dossier van klager, noch informatie ingewonnen bij de behandelaars van klager, zoals de behandelend psychiater. De arts heeft ten onrechte factoren die op andere terreinen dan het medische vlak liggen, te weten rechtspositionele factoren -nota bene zonder over deugdelijke informatie daaromtrent te beschikken-, een doorslaggevende rol laten spelen in zijn besluitvorming, terwijl
bedrijfsartsen op dat punt juist zeer terughoudend behoren te zijn. Zij horen zich niet buiten hun (medische) vakgebied te begeven.
Dat klager ten tijde van de hersteldverklaring nog psychotherapeutische behandelingen onderging en medicatie gebruikte die onverenigbaar was met klagers werk als beroepschauffeur heeft de arts ten onrechte niet, althans niet kenbaar, in zijn afweging betrokken. Dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar, temeer nu gelet op de aard van klagers werk voorzichtigheid en zorgvuldigheid juist geboden waren,
5.4 Daarbij komt dat het in strijd is met de geldende regelgeving (verwezen zij naar de NVAB richtlijn Handelen van de bedrijfsarts bij werkenden met PSYCHISCHE PROBLEMEN) en de gangbare praktijk om via een telefonisch consult tot een hersteldverklaring te komen. Dit geldt eens te meer nu bij klager sprake was van een ingrijpende psychiatrische/psychotherapeutische behandeling en klager zich in een hersteldverklaring -zo valt uit het (medisch) dossier af te leiden- niet zomaar kon vinden.
Het verweer van de arts dat klager hem erop had moeten wijzen dat van enige overeenkomst en/of overgang naar een andere werkgever geen sprake was, treft geen doel. Het is de bedrijfsarts die op basis van eigen onderzoek al dan niet aangevuld met door hem opgevraagde gegevens van andere behandelaars zélf tot een oordeel dient te komen over de medische geschiktheid van een werknemer voor diens eigen werk.
5.5 Tenslotte merkt het College het volgende op met betrekking tot de omstandigheden waaronder de arts geacht werd zijn werkzaamheden uit te voeren. Volgens de verklaringen van de arts ter zitting als ook volgens de stukken, waren de omstandigheden waaronder hij diende te werken verre van ideaal. Zo kon de arts naar zijn zeggen voorafgaande en tijdens de contacten met klager het medisch dossier van klager niet inzien, noch daarover beschikken. Bovendien was er geen sprake van supervisie van de arts, terwijl de arts zelf niet beschikte over de (formele) kwalificatie van bedrijfsarts.
Wat hier van zij, deze gestelde werkomstandigheden ontslaan de arts niet van zijn verantwoordelijkheid om fatsoenlijk om te springen met de belangen van klager en tenminste de minimale beroepsnormen in acht te nemen. Hierin is de arts tekortgeschoten. De arts had zich in ieder geval moeten onthouden van standpunten, die hij medisch niet kon onderbouwen en die voor klager verstrekkende gevolgen hebben gehad. Het College heeft bovendien noch in de houding van de arts ter zitting noch in de stukken aanwijzingen gevonden dat de arts zélf zich voldoende bewust was van zijn eigen beperkte kwalificaties op dit gebied.
5.6 Samenvattend is het College van oordeel dat de handelwijze van de arts op essentiële punten getuigt van onvoldoende kennis en inzicht in de professionele taken en verantwoordelijkheden van een bedrijfsarts in het kader van de verzuimbegeleiding en re-integratie.
De arts is buiten het beoordelingskader getreden van de door hem te beoordelen vraag naar de arbeids(on)geschiktheid van klager voor diens eigen werk en hij heeft nagelaten voldoende informatie over de medische situatie van klager te vergaren, alvorens tot hersteldverklaring te besluiten. Bovendien heeft hij onvoldoende acht geslagen op de bij klager bestaande twijfels ten aanzien van dit besluit dat hij vervolgens na telefonisch consult heeft genomen. Daarnaast heeft de arts niet laten zien dat hij voldoende inzicht had in de (mogelijke) gevolgen van de hersteldverklaring. Ditzelfde geldt voor zijn eigen beperkingen in de hoedanigheid van bedrijfsarts. Al met al heeft de arts klager niet de zorg heeft geboden die hij had dienen te bieden. Alles bij elkaar beoordeelt het College het verwijt aan de arts dusdanig ernstig dat het met een maatregel van berisping wil aangeven dat het zo niet kan.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
Legt de arts de maatregel van BERISPING op.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,
mr. E.B. Schaafsma-van Campen, lid-jurist, M. Keus, dr. J.P. van der Sluijs,
dr. R.F. Kropman, leden-artsen, bijgestaan door mr. S.R.M.I. Roos-Bollen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 mei 2014.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.