ECLI:NL:TGZRSGR:2014:45 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-179
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2014:45 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-04-2014 |
Datum publicatie: | 15-04-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013-179 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Het klachtonderdeel dat klaagster vooraf onvoldoende is geïnformeerd over (de risico’s van) de bovenooglidcorrectie faalt nu zij een informatieformulier heeft ontvangen waarmee zij is geïnformeerd over de ingreep en de mogelijke risico’s, waaronder het risico van een sluitingsdefect. Dat klaagster nog steeds oogklachten heeft is zeer uitzonderlijk en bovendien niet te objectiveren. Het college kan ook niet vaststellen dat de arts een fout heeft gemaakt. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 15 april 2014
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, plastisch chirurg,
wonende te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift met bijlagen is ontvangen op 6 augustus 2013. Namens de arts heeft mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingediend, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Tenslotte heeft het College op 31 december 2013 een brief van klaagster ontvangen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 18 februari 2014. Klaagster is verschenen, evenals mr De Jong voornoemd namens de arts. Zij hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster heeft ter zitting notities overgelegd.
2. De feiten
2.1 Op 17 mei 2011 heeft de arts bij klaagster op medische indicatie aan beide ogen een bovenooglidcorrectie uitgevoerd onder plaatselijke verdoving. Voorafgaand aan de operatie is klaagster tenminste twee keer gezien door de arts en heeft klaagster een informatieformulier ontvangen. Op 2 mei 2011 heeft klaagster een toestemmingsverklaring met betrekking tot de ooglidcorrectie ondertekend.
2.2 Sinds de ingreep kan klaagster naar haar zeggen haar ogen ’s-nachts niet meer helemaal sluiten. Klaagster ervaart droge, geïrriteerde en pijnlijke ogen, ondanks de diverse maatregelen die zij treft zoals het ’s-nachts dragen van een haarband over haar ogen en het gebruik van oogdruppels en zalf.
2.3 Klaagster heeft in verband met haar oogklachten op 7 maart 2012 een oogarts bezocht. Deze oogarts heeft de huisarts van klaagster bij brief van 15 augustus 2013 bericht dat er bij klaagster een klein spleetje open bleef bij het sluiten van de oogleden.
2.4 Op 17 juni 2013 heeft klaagster een andere oogarts bezocht. Deze oogarts heeft de huisarts van klaagster bij brief van 4 juli 2013 onder meer het volgende bericht:
“ (..) Er is een 1 mm ooglid-sluitingsdefect links. (..) De tarsale conjunctiva laat focaal kalkconcrementen zien zowel in de boven- als onderoogleden, suggestief voor chronische ontsteking op basis van droogte.
Een Schirmer II test uitgevoerd op 17 juni j.l. laat redelijke waarden zien. OD 7 en OS 15 mm na vijf minuten.
Concluderend is er een conjunctivitis sicca beeld secundair aan meibomian gland dysfunction, dit beeld is mogelijk symptomatisch geworden na bovengenoemde bovenooglidcorrectie. (..)”
2.5 Klaagster heeft een klacht ingediend bij de klachtencommissie van de instelling waar de ooglidcorrectie is uitgevoerd en heeft de arts aansprakelijk gesteld. De klachtencommissie heeft de klacht ongegrond verklaard.
3. De klacht
De klacht van klaagster houdt zakelijk weergegeven in dat:
1. de arts klaagster vooraf niet naar behoren heeft geïnformeerd over de ingreep;
2. de arts (wellicht) teveel weefsel heeft weggenomen, dan wel de oogspieren teveel heeft ingekort, waardoor klaagster haar ogen niet meer volledig kan sluiten. Hierdoor ervaart klaagster droge en pijnlijke ogen, hetgeen van grote invloed is op haar dagelijks leven. Een hersteloperatie is door twee oogartsen afgeraden in verband met de kans op littekenvorming.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op haar verweer zal – voor zover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Vast staat dat zich na de ooglidcorrectie bij klaagster een complicatie heeft voorgedaan, bestaande uit een sluitingsdefect van 1 mm aan het linkerooglid, welk defect in ieder geval op 17 juni 2013 nog bestond.
5.2 Voorafgaand aan de ooglidcorrectie heeft klaagster een informatieformulier ontvangen waarmee zij is geïnformeerd over de ingreep en de mogelijke risico’s, waaronder het risico van een sluitingsdefect. In het formulier is immers vermeld (op p. 3, eerste alinea): “In enkele gevallen komt het voor dat de huid na de behandeling strakker trekt dan wenselijk is, waardoor het oog niet goed sluit”. Gelet op de inhoud van het formulier, faalt het klachtonderdeel dat klaagster vooraf onvoldoende is geïnformeerd over (de risico’s van) de ingreep. De omstandigheid dat klaagster thans nog steeds oogklachten heeft, is zeer uitzonderlijk en bovendien niet te objectiveren, zoals hierna verder zal worden toegelicht. De arts kan dan ook niet worden verweten dat zij hiervoor niet tevoren heeft gewaarschuwd.
5.3 Uit het klaagschrift en uit de behandeling ter zitting blijkt dat klaagster nog steeds veel oogklachten ervaart sinds de ingreep. De arts heeft aangegeven dit zeer te betreuren maar kan de ernst van de oogklachten niet verklaren door het bij klaagster vastgestelde sluitingsdefect. Klaagster is inmiddels door twee oogartsen gezien. Op grond van de informatie van deze oogartsen kan het College de oogklachten - die zonder meer erg belastend zijn voor klaagster – evenmin objectief relateren aan de ingreep of het sluitingsdefect. De door klaagster geraadpleegde tweede oogarts heeft onder meer onderzoek gedaan naar de droogte van het hoornvlies (zie onder 2.4). Daarbij zijn geen afwijkingen geconstateerd die de forse klachten van klaagster kunnen verklaren.
5.4 Het College kan evenmin vaststellen dat de arts een fout heeft gemaakt bij het uitvoeren van de ooglidcorrectie. Het ontstaan van een sluitingsdefect, zoals opgetreden bij klaagster, is een weinig voorkomende complicatie die op zichzelf nog niet duidt op tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de arts. Uit de verslagen van de door klaagster geraadpleegde twee oogartsen kan evenmin worden afgeleid dat de arts een fout heeft gemaakt. Meer in het bijzonder kan niet worden vastgesteld dat de arts tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld bij het weghalen van weefsel rondom het oog. Bij deze stand van zaken dient de klacht te worden verworpen.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. M.E. Honée, lid-jurist, dr. B. van Ek, dr. F.E. Ros en dr. mr. P.H.M.T. Olde Kalter, leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
15 april 2014.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.