ECLI:NL:TGZRSGR:2014:44 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-110
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2014:44 |
---|---|
Datum uitspraak: | 15-04-2014 |
Datum publicatie: | 15-04-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013-110 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Het College oordeelt dat de arts een verdedigbaar beleid heeft gevoerd door systematisch onderzoek te (laten) doen om tot een diagnose te komen voor de complexe klachten van patiënte. Dat de arts niet de juiste diagnose heeft gesteld kan hem in het licht van de omstandigheden van het geval niet tuchtrechtelijk worden verweten. Het verwijt dat de arts een verkeerde therapie heeft ingesteld wordt niet aanvaard. Ook de andere klachtonderdelen worden ongegrond bevonden. Klacht afgewezen. |
Datum uitspraak: 15 april 2014
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, huisarts,
werkzaam te B
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift met bijlage is ontvangen op 16 mei 2013. Namens de arts heeft mr. E.P.
Haverkate, werkzaam bij de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht, een verweerschrift ingediend, waarna is gerepliceerd en gedupliceerd. Op verzoek van het College heeft klager bij brief van 10 september 2013 het medisch dossier van zijn (overleden) moeder, D toegezonden. Tenslotte heeft het College nog een brief van klager ontvangen op 12 december 2013.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 18 februari 2014. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. L. Beij, advocaat en werkzaam bij de Stichting VvAA rechtsbijstand te Utrecht.
2. De feiten
1. Klagers moeder, D, (hierna patiënte), verkeerde vanaf december 2011 in een steeds slechter wordende gezondheidstoestand. Haar spierkracht verminderde en zij had toenemend last van benauwdheid.
2. Op 18 januari 2012 heeft de arts in het patiëntendossier aangetekend:
S was kortademig en heeft de coversyl van 8 naar 4 mgr gebracht
01/7 en nu minder kortademig
Op 2 mei 2012 is in het patiëntendossier aangetekend:
S. al weken benauwd weer mogelijk tgv de coversyl en see b.p.: stop
coversyl start aliskiren en rev. 3/52
Op 22 mei 2012 is in het patiëntendossier aangetekend:
S benauwdheid iets verminderd na stoppen Coversyl
En op 11 juni 2012 is in het patiëntendossier aangetekend:
S Er is een toename van de kortademigheid: for bloods en rev. 2/7
3. Daarna heeft de arts patiënte op 13 juni 2012 in 1ste instantie verwezen naar de cardioloog. Bij brief van 26 juli 2012 berichtte cardioloog E (F) aan de arts:
Bespreking:
Zowel op het ECG als de echo lijkt patiënte een stil doorgemaakt
inferoposterior myocardinfarct te hebben gehad. Dit zou een goede
verklaring kunnen zijn voor de verminderde inspanningstolerantie van
patiente. Aan de ander kant zijn er geen aanwijzingen voor ernstige
decompensatio cordis daarbij (NTproBNP spiegel serieel normaal). Er
is geen noodzaak tot invasieve diagnostiek. Aan de medicatie werd ASA
1 dd 80 mg en Metoprolol retard 1 dd 2 5 mg toegevoegd ter preventie.
Bovenstaande resultaten werden uitgebreid met patiënte en echtgenoot
besproken. Poliklinische controle over 3 maanden.
4. Omdat geen verbetering in de benauwdheid en de conditie van patiënte optrad heeft de arts patiënte verwezen naar de specialist oudergeneeskundige. Bij brief van 14 september 2012 berichtte de specialist oudergeneeskundige G (H) aan de arts:
Samenvatting:
83 jarige vrouw met sinds 9 maanden forse achteruitgang in conditie en mobiliteit bij aangetoond stil myocardinfarct, er is sprake van dyspnoe d’effort. ‘s Nachts zijn er regelmatig angineuze klachten. Bij onderzoek: een slechte conditie bij coxartrose, instabiliteit knieën, kyfoscoliose. Geen tekenen van manifest hartfalen. Het huis is onvoldoende aangepast.
Behandelplan: poliklinisch geriatrische revalidatie ter verbetering van conditie en mobiliteit, tevens huisbezoek door de ergotherapeut voor hulpmiddelen en aanpassingen in huis.
Bij komend poliklinisch bezoek aan E angina pectoris bespreken en de noodzaak c.q. van verdere diagnostiek zoals een angiogram.
5. Omdat geen verbetering optrad heeft de arts op basis van de uitslag van de spirometrie van 24 oktober 2012 patiënte op 8 november 2012 naar de allergoloog doorverwezen.
Op 16 januari 2013 berichtte allergoloog I, werkzaam in het F de arts het volgende:
Bespreking: geen aanwijzingen voor een inhalatieallergie als oorzaak
voor de klachten van patiënte. Mijn advies is patiënte te verwijzen naar de longarts voor verdere diagnostiek en behandeling.
6. Op 24 december 2012 heeft de arts desgevraagd bij patiënte een visite afgelegd in verband met benauwdheidsklachten.
7. Op 24 januari 2013 is patiënte voor onderzoek bij de longarts geweest.
Op 1 februari 2013 berichtte longarts J (F) aan de arts:
Conclusie:
Dyspnoe en moeheidsklachten bij slaapproblemen en mogelijk
niet allergische astma op basis van klinisch beeld en restrictieve
longfunctie bij kyfose, scoliose en hernia diafragmatica.
8. Omdat uit de brief van 1 februari 2013 van de longarts geen duidelijke diagnose en/of behandeling bleek, heeft de arts patiënte nogmaals naar de cardioloog doorverwezen.
Op 11 maart 2013 berichtte cardioloog E (F) aan de arts:
De vermoeidheidklachten en dyspnoe van patiëNte lijkt multifactorieel
bepaald te zijn zoals fraai beschreven is in de laatste brief van de
longarts. Op dit moment geen duidelijk hartfalen of decompensatio
cordis. Belangrijke angineuze bezwaren lijkt patiënte niet te hebben.
Zij geeft aan zeer regelmatig de Acetylsalicylzuur en de Metoprolol
over te slaan.
9. Op 22 maart 2013 is door de ouderengeneeskundige de diagnose ‘neurologische progressieve spierziekte’ aangenomen c.q. gesteld, nadat klager daarover zijn vermoeden had geuit.
10. Bij brief van 25 maart 2013 heeft klager namens patiënte de arts laten weten dat patiënte naar een andere huisarts wilde overstappen. In dezelfde brief is de arts tevens verzocht het dossier naar de opvolgend huisarts te sturen. Toen verzending uitbleef heeft klagers echtgenote het dossier zelf opgehaald in de praktijk van de arts.
11. Op 9 april 2013 is patiënte overleden.
3. De klacht
De klachtonderdelen houden zakelijk weergegeven in, dat de arts:
1. geen goede nota heeft genomen van (het ziekteproces van) patiënte, waardoor hij tot een verkeerde diagnose is gekomen. De therapie die daarop volgde had een averechtse uitwerking;
2. door de wijze van benadering veel tijd verloren heeft laten gaan, waardoor patiënte zich niet heeft kunnen instellen op de progressieve aard en de noodlottige prognose van de ziekte;
3. zich niet bereid heeft getoond zich in te zetten voor de doodzieke en ernstig benauwde patiënte, om een eerdere afspraak te krijgen op de wachtlijst van de longarts. Hij gaf aan dat patiënte dit zelf middels de zorgverzekeraar diende te regelen;
4. ondanks een schriftelijk verzoek daartoe, de medische gegevens van patiënte niet heeft overgedragen aan de opvolgend huisarts van patiënte;
5. het privacyargument hanteert om de medische gegevens niet per post te sturen, maar deze gegevens klaarblijkelijk wel meegeeft aan iemand die hij helemaal niet kent (in casu klagers partner).
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen betwist. Op hetgeen hij als verweer heeft aangevoerd, zal – voor zover voor de beoordeling van belang – hierna worden ingegaan.
5. De beoordeling
Beoordeling ten aanzien van de klachtonderdelen 1 en 2
5.1 Het College is van oordeel, dat de arts een verdedigbaar beleid heeft gevoerd door systematisch onderzoek te (laten) doen om te komen tot een diagnose voor de complexe klachten van patiënte. Dit is de arts - en vier medisch specialisten – helaas niet gelukt, waardoor inderdaad veel kostbare tijd verloren is gegaan waarin patiënte zich had kunnen instellen op de uiteindelijke diagnose en zich had kunnen voorbereiden op het naderende einde. De vermoedelijke diagnose is uiteindelijk - op aanwijzen van klager - pas op 22 maart 2013 (tweeënhalve week vóór het overlijden van patiënte) door de specialist ouderengeneeskundige aangenomen c.q. gesteld. In die periode werd de arts door klager al niet meer betrokken bij de zorg voor patiënte.
Het verwijt dat de arts een verkeerde therapie (‘poliklinisch geriatrische revalidatie’) heeft ingesteld kan niet worden aanvaard. Deze therapie was immers ingesteld door de specialist ouderengeneeskunde.
Concluderend kan worden gesteld, dat de arts inderdaad niet de juiste diagnose heeft gesteld, doch met inachtneming van het voorgaande, wordt hem dit niet tuchtrechtelijk verweten. Dit klachtonderdeel dient dan ook te worden afgewezen.
Beoordeling ten aanzien van klachtonderdeel 3
5.2 De arts heeft patiënte op 24 december 2012 een verwijsbrief voor de longarts verstrekt, bij wie patiënte op 24 januari 2013 terecht kon. Nu uit de brief van 1 februari 2013 van de longarts aan de arts niet is gebleken van urgentie of van te laat insturen van patiënte, is de beslissing van de arts, om niet mee te werken aan een eerdere plaats op de wachtlijst, dan ook niet tuchtrechtelijke verwijtbaar. Daarmee dient dit klachtonderdeel te worden afgewezen. Achteraf gezien was de ernstige ziekte waaraan patiënte leed meer dan voldoende reden geweest om haar elk onnodig lijden te besparen, doch daar was op 24 december 2012 nog geen duidelijkheid over. Er werd nog steeds gedacht aan een niet-allergisch astma.
Beoordeling ten aanzien van de klachtonderdelen 4 en 5
5.3 Klager had de arts bij brief van 25 maart 2013 verzocht het dossier over te dragen aan de opvolgend huisarts en daarbij het adres genoemd. Naar achteraf is gebleken heeft de assistente van de arts de opdracht tot overdracht van het dossier niet juist afgehandeld en heeft klagers partner het dossier op de praktijk afgehaald zonder dat zij zich daarbij heeft hoeven legitimeren. Een en ander verdient geen schoonheidsprijs, doch is niet zodanig ernstig dat dit een tuchtrechtelijke maatregel rechtvaardigt. Daarmee wordt dit klachtonderdeel afgewezen.
5.4 Hoewel de klacht in al zijn onderdelen ongegrond is, hecht het College er aan om een enkele opmerking te maken over de houding van de arts ten opzichte van patiënte c.q. klager. Weliswaar staat vast dat de arts, zoals te doen gebruikelijk, diverse specialisten heeft doen raadplegen, die geen van allen op hun vakgebied deugdelijke verklaringen hebben gevonden voor de almaar toenemende klachten van patiënte, maar daar staat tegenover dat de arts vooral in de periode eind december 2012/begin januari 2013 toen hem door de familie werd gevraagd om de afspraak bij de longarts te bespoedigen, zich weinig betrokken heeft opgesteld. Gesteld noch gebleken is immers dat de arts zich deugdelijk heeft vergewist waarom deze voorrangsbehandeling werd gevraagd. Dit is van belang omdat het ging om een patiënte op hoge leeftijd met benauwdheidsklachten. Dit had beter gekund, maar is, zoals uit het voorgaande voortvloeit, (net) onvoldoende om een tuchtrechtelijke maatregel op te baseren. Hierbij heeft het College mede betrokken dat patiënte en haar familie de arts in deze laatste maanden verder ook nauwelijks hebben geraadpleegd.
Ook had de communicatie met patiënte beter gekund, juist toen de oorzaak van de ernstige klachten maar steeds niet werd gevonden en later toen uiteindelijk wel de vermoedelijke diagnose werd gesteld. Al met al leermomenten voor de arts, waar het College thans geen tuchtrechtelijke consequenties aan verbindt.
5.5 Ter zitting heeft de advocaat van de arts aangegeven dat de arts de overdracht van dossiers inmiddels anders en goed heeft geregeld. Daarnaast heeft de advocaat aangegeven dat de arts inziet dat zijn wijze van communiceren verbetering behoeft en dat hij dat ter harte neemt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter,
mr. M.E. Honée, lid-jurist, dr. B. van Ek, dr. F.E. Ros, dr. mr. P.H.M.T. Olde Kalter,
leden-artsen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris en uitgesproken ter openbare
terechtzitting van 15 april 2014.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.