ECLI:NL:TGZRSGR:2014:40 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-036
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2014:40 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-04-2014 |
Datum publicatie: | 08-04-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013-036 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt de arts dat zij in 2009 en 2012 op onzorgvuldige wijze en na onvoldoende onderzoek tot het advies en de beslissing is gekomen dat klager detentiegeschikt was. De arts heeft voldoende onderzoek gedaan. In haar advies heeft zij suggesties gedaan voor de plaats waar en de omstandigheden waaronder klager gedetineerd zou moeten worden, daarbij ingaand op de bijzondere medische toestand van klager. De arts heeft aangeboden om bij insluiting van klager de relevante gegevens van haar onderzoek ter beschikking van de inrichting te stellen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen is niet gebleken. Klacht ongegrond. |
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
tegen:
C, arts,
wonende te D,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het namens klager door E, advocaat te B, opgestelde klaagschrift (met bijlagen) is ontvangen op 13 februari 2013. Namens de arts heeft mr. E.P. Haverkate, werkzaam bij Stichting VvAA te Utrecht, onder overlegging van producties, bij verweerschrift tegen de klacht verweer gevoerd. Partijen hebben vervolgens onder overlegging van producties achtereenvolgens gerepliceerd en gedupliceerd, waarna klager nog eens onder overlegging van producties zijn standpunt heeft gegeven. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
Het college heeft de klacht op 11 februari 2014 in raadkamer behandeld.
2. De feiten
De arts is als medisch adviseur werkzaam bij de Dienst Bestuursondersteuning, Afd.
Gezondheidszorg en adviseert in die hoedanigheid onder meer over detentiegeschiktheid.
Klager heeft wegens het plegen van een strafbaar feit van 7 april 2008 tot 21 mei 2008 in de F te G in voorarrest gezeten. De voorlopige hechtenis is op 21 mei 2008 geschorst, nadat een psychiater van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en psychologie had uitgesproken dat hij klager verminderd detentiegeschikt vond wegens een zogeheten complement-8-deficiëntie waaraan klager lijdt. Deze psychiater was van oordeel dat door klagers immuundeficiëntie de kans op een infectie, zoals een hersenvliesontsteking, aanzienlijk groter is in een penitentiaire inrichting waar veel mannen dicht op elkaar gepakt zitten.
De arts is daarna door bemiddeling van het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) aangewezen als deskundige voor een onderzoek naar de detentiegeschiktheid van klager, waartoe de rechtbank G bij beschikking van 14 juli 2009 opdracht had gegeven.
In de onderzoeksopdracht staat, voor zover hier van belang:
“ 2. Uit de stukken blijkt dat verdachte bekend is met onder meer:
- Complementfactor-8-homo-deficiëntie met verhoogd risico tot bacteriële meningokokkenziekten
- Status na drie hersenvliesontstekingen waardoor een organisch psychosyndroom is ontstaan
- Longaandoening COPD
- Insuline afhankelijke diabetes
- ADHD
Bij brief van 12 november 2009 heeft de arts de rechtbank bericht, dat zij op grond van de verkregen medische gegevens over klager geen bezwaar tegen detentie zag. Zij had daarvoor informatie over klager verkregen van de huisarts, de internist, de longarts en de psychiater.
Op verzoek van de rechtbank heeft zij de summiere berichtgeving van 12 november 2009 bij brief van 3 december 2009 voorzien van een nadere toelichting.
Op 12 januari 2012 nam klager contact op met de arts, omdat hij bericht had ontvangen dat hij zich gereed moest houden voor detentie en omdat hij zich gezien zijn ernstig verslechterde fysieke toestand niet in staat achtte de detentie te ondergaan. De arts heeft daarna op eigen initiatief het onderzoek naar de detentiegeschiktheid heropend. Bij brief van 24 januari 2012 aan de gemachtigde van klager heeft de arts de suggestie gedaan dat, mocht klager toch detentiegeschikt worden verklaard, onder meer plaatsing op een EZV (dat is een kleine afdeling waarbinnen extra zorg en aandacht voor kwetsbare gedetineerden) of plaatsing op een eenpersoons cel kon worden overwogen.
Uiteindelijk heeft de arts in haar brief van 25 september 2012 aan het Centraal Justitieel
Incasso Bureau meegedeeld dat zij klager detentiegeschikt acht. Bij e-mailbericht van
21 november 2012 aan de inrichting, waar klager zich op 6 december 2012 zou melden, is zij op de bijzondere medische toestand van klager ingegaan. In het advies besluit zij met het verzoek tijdig te worden geïnformeerd over het tijdstip van insluiting, opdat zij de relevante gegevens van haar onderzoek aan de inrichting kan toezenden.
3. De klacht
Klager verwijt de arts, zakelijk weergegeven,
- dat zij het onderzoek van 2009 niet heeft uitgevoerd conform de opdracht van de rechtbank;
- dat zij in de brief van 12 november 2009 klager zonder enig voorbehoud detentiegeschikt heeft geacht, terwijl zij de ook volgens haar zelf medisch noodzakelijke maatregelen – zoals een verblijf in een EZV dat zij in 2012 wel noemde – niet heeft vermeld;
- dat zij in 2012 heeft nagelaten te onderzoeken en te vermelden waar de detentie en welke maatregelen bij de detentie nodig waren;
- dat zij noch in de brief van 12 november 2009 noch (in tegenstelling tot haar toezegging bij brief van 24 augustus 2012) in haar brief van 12 november 2012 advies heeft gegeven om tijdig adequate medische hulp te verlenen als er sprake zou zijn van een hersenvliesontsteking.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Zij had informatie gevraagd van verschillende behandelend artsen en kon op grond van de verkregen informatie een goed onderbouwd en verantwoord advies uitbrengen. Zij heeft gehandeld conform gemaakte afspraken om in zaken als in deze een summiere berichtgeving te hanteren. De brief van 12 november 2009 is achteraf beschouwd te summier geweest, maar zij heeft dit bij brief van 3 december 2009 recht gezet. Zij heeft met toestemming van klager een aantal behandelende specialisten geraadpleegd en vervolgens in haar brief van 21 november 2012 opnieuw geadviseerd dat zij klager detentiegeschikt achtte. De arts verwijst naar uitgebreide correspondentie tussen haar en (de gemachtigde van) klager, die in het geding is gebracht.
5. De beoordeling
De klachtonderdelen zoals hiervoor weergegeven worden gezamenlijk behandeld, nu zij alle betrekking hebben op en samen te vatten zijn tot het verwijt van klager dat de arts in 2009 en in 2012 op onzorgvuldige wijze en na onvoldoende onderzoek tot het advies en de – in de ogen van klager foutieve - beslissing is gekomen dat klager detentiegeschikt was.
Dit verwijt is ongegrond. Allereerst moet bedacht worden dat het advies zelf omtrent detentiegeschiktheid niet ter discussie staat. Verder moet uit de hiervoor weergegeven feiten worden afgeleid dat de arts zich zowel in 2009 als in 2012 naar behoren heeft laten informeren over de aard van de immuundeficiëntie van klager en daaraan verbonden risico’s. Weliswaar heeft zij eind 2009, kennelijk in de lijn van bestaande afspraken, de rechtbank te summier geadviseerd, maar zij heeft dit verzuim vervolgens hersteld en de rechtbank alsnog naar behoren geadviseerd. Uit niets blijkt dat haar advisering niet aansloot bij de opdracht van de rechtbank.
Het is overigens ook niet aannemelijk dat klager door deze advisering op enigerlei wijze benadeeld is. Hij was immers reeds geruime tijd daarvoor op vrije voeten gesteld en zijn vrijheid heeft voortgeduurd tot in 2012, toen hij zich weer bij de arts meldde. Zij heeft toen opnieuw onderzoek gedaan en heeft deskundigen geraadpleegd. Naar het oordeel van het college is zij zorgvuldig te werk gegaan en heeft zij de nodige tijd en aandacht voor (de gemachtigde van) klager genomen. Zij heeft uiteindelijk opnieuw in ongunstige zin voor klager geadviseerd. Wel heeft zij suggesties gedaan voor de plaats waar en de omstandigheden waaronder klager gedetineerd zou moeten worden. Daarbij is zij op de bijzondere medische toestand van klager ingegaan. Zij heeft aangeboden om bij insluiting van klager de relevante gegevens van haar onderzoek ter beschikking van de inrichting te stellen. Al met al heeft de arts de noodzakelijke zorg besteed, waarbij nog bedacht moet worden dat zij niet de behandelaar van klager was en haar zorg voor klager niet verder strekte dan te komen tot een zorgvuldige advisering omtrent de vraag of klager detentiegeschikt was. De conclusie is dat niet gebleken is dat in dat opzicht zij tuchtrechtelijk tekort geschoten is tegenover klager.
Gezien het vorenstaande komt het college tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer op 11 februari 2014 door:
mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, lid-jurist, M. Bakker,
dr. J.W. van ’t Wout en prof. dr. M.W. Hengeveld, leden-artsen, bijgestaan door
mr. C.G. Versteeg, secretaris.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.