ECLI:NL:TGZRSGR:2014:15 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-046
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2014:15 |
---|---|
Datum uitspraak: | 04-02-2014 |
Datum publicatie: | 04-02-2014 |
Zaaknummer(s): | 2013-046 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de gynaecoloog dat hij niet heeft meegedeeld dat zij leed aan het polycysteus ovarium syndroom wat ertoe heeft geleid dat klaagster zowel fysiek als psychisch te lijden heeft gehad. Enkele jaren later bleek zij omvangrijke cystes op haar eierstokken te hebben, die veel pijnklachten, gewichtstoename en vruchtbaarheidsproblemen hebben veroorzaakt. Het college gaat er onder de gegeven omstandigheden van uit dat de arts de diagnose PCOS heeft besproken met klaagster en stelt vast dat de arts de enige juiste behandeling is gestart om de symptomen van PCOS te bestrijden. Er bestaat geen verband tussen de twee aandoeningen. Klacht ongegrond. |
Datum uitspraak: 4 februari 2014
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, gynaecoloog,
wonende te B,
de persoon over wie geklaagd wordt,
hierna te noemen de arts.
1. Het verloop van het geding
Het klaagschrift is ontvangen op 25 februari 2013. De arts heeft tegen de klacht verweer gevoerd, waarna partijen hebben gerepliceerd, respectievelijk gedupliceerd. Voorts is op 14 november 2013 een brief met bijlagen van de gemachtigde van de arts ontvangen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 10 december 2013. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De arts werd bijgestaan door mr. D.V. van Unen, advocaat te Rotterdam, die pleitnotities heeft overgelegd.
2. De feiten
2.1 Klaagster, heeft zich in april 2003 met klachten van een zeer onregelmatige en uitblijvende menstruatie tot haar huisarts gewend. De huisarts heeft klaagster verwezen naar de afdeling Gynaecologie van het D, thans het E, te B.
2.2 De arts was in 2003 als arts-assistent in opleiding werkzaam op de afdeling Gynaecologie van het E. De arts heeft in die hoedanigheid klaagster op 15 mei 2003 onderzocht en een echografie van de onderbuik gemaakt. In zijn brief aan de huisarts daarover staat het volgende: “Voorgeschiedenis en Anamnese: Amenorrhoe sinds 1 ½ jaar. Voorheen een irregulaire cyclus. (…) Onderzoek: Zeer adipeuze vrouw. Gewicht 110 kg. Lengte 1.76 m. (…) Bij gynaecologisch onderzoek geen afwijkingen. Transvaginale echografie: normaal grote uterus. Regelmatig gevormd cavum. Endometrium 10 mm. Rechter ovarium PCO aspect. Linker ovarium niet a vue. Conclusie: 21-jarige nulli gravida met cyclusstoornissen, mogelijk op basis van PCO syndroom. Endocrinologische screening werd ingezet. Een afspraak voor poliklinische controle werd gemaakt.” . In de handgeschreven aantekeningen van de arts van een volgend bezoek op 24 juli 2003 is - zakelijk weergeven - genoteerd dat hij klaagster heeft geadviseerd haar gewicht te reduceren en het voorstel heeft gedaan de situatie te evalueren op een termijn van een jaar: “Besproken: # gewichts reductie eerst met Reductil # tzt Diane -35 Re evaluatie à 1 jr. Advies: contact met huisarts voor begeleiding met Reductil programma (…)”.
2.3 In 2004 is klaagster opnieuw door haar huisarts naar het E verwezen. De reden was gelegen in het overgewicht van klaagster en een verhoogd insulinegehalte. Klaagster is door een internist van het ziekenhuis beoordeeld. In zijn brief aan de huisarts schreef hij het volgende: “Anamnese: Patiënte heeft geen eigen vraagstelling. Ze vertelt tot het 3de jaar mager te zijn geweest, daarna is het gewicht steeds meer toegenomen tot thans 130 kg. Menarche was op 11-jarige leeftijd, gevolgd door een irregulaire cyclus en thans amenorroe. Gynaecologisch onderzoek zou een polycysteus ovarium hebben vastgesteld. (…) Conclusie: Jeugdige patiënt met morbide obesitas en polycysteuze ovarium syndroom. (…)De verhoogde insuline uitslag zou inderdaad bij een polycysteuze ovarium syndroom in combinatie met overgewicht en beginnende type 2 diabetes mellitus kunnen passen.” In de brief is tevens het advies van gewichtsreductie opgenomen.
2.4 Klaagsters klachten zijn nadien niet verminderd en bereikten in de loop van 2008 een hoogtepunt door een toename van pijnklachten. Ook was sprake van een flinke gewichtstoename ondanks pogingen om het gewicht te verminderen. Klaagster zag als (enige) oplossing het laten aanbrengen van een maagband, waarvoor zij onder meer een internist en chirurg van het E bezocht. De desbetreffende chirurg heeft onderzocht of er belemmeringen waren de maagband aan te brengen. Bij dit onderzoek bleek van een forse abdominale zwelling, waarvoor klaagster een echoscopie en een MRI-onderzoek onderging. Dit onderzoek bracht een zeer grote cyste in de buik aan het licht. Dit werd als volgt in het medisch dossier beschreven: “Echo: Grote centrale multiloculaire cysteuze afwijking met wandvegetaties, waarna aanvullende diagnostiek plaatsvond. MRI: beeld wat in eerste instantie past bij een drietal dermoïdcysten waarvan de grootste een diameter heeft van 30 x 20 cm.”. Na overleg met klaagster is afgesproken de cysten door middel van een laparotomie te verwijderen. Indien mogelijk zou later alsnog een maagband kunnen worden geplaatst.
2.4 De laparotomie is op 17 maart 2009 uitgevoerd. De grootste cyste op de rechter eierstok werd verwijderd evenals de eierstok zelf. De twee kleinere cysten op de linker eierstok werden eveneens verwijderd. De linker eierstok kon grotendeels worden gespaard. Klaagster is op 21 maart 2009 in goede conditie uit het ziekenhuis ontslagen.
2.5 Klaagster is nadien nog op de afdeling Gynaecologie gezien in verband met controle en de kinderwens van klaagster. Klaagster is tevens door de chirurg gezien in verband met een littekenbreuk. Vooralsnog heeft klaagster geen maagband laten plaatsen.
3. De klacht
Klaagster verwijt de arts dat hij haar in 2003 niet heeft meegedeeld dat zij leed aan het polycysteus ovarium syndroom. Het gevolg daarvan is dat klaagster zowel fysiek als psychisch te lijden heeft gehad. In 2009 bleek zij immers omvangrijke cystes op haar eierstokken te hebben die veel pijnklachten, gewichtstoename en vruchtbaarheidsproblemen hebben veroorzaakt.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Voorop wordt gesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat de arts klaagster op 15 mei 2003 heeft onderzocht in verband met een uitblijvende menstruatie en dat hij haar klachten in verband heeft gebracht met een polycysteus ovarium syndroom (PCOS). Dit syndroom houdt in dat onder invloed van een verstoorde hormoonhuishouding de rijping van de eiblaasjes (follikels) wordt belemmerd; de follikels beginnen wel te groeien, maar deze groei stagneert op enig moment. Het gevolg is dat zij o p de eierstok achter blijven. Het syndroom wordt daarom ook wel ‘polyfolliculeus ovarium’ genoemd.
5.2 Wel in geschil is of de arts klaagster de diagnose PCOS heeft meegedeeld, wat de arts stelt en klaagster ontkent. Van belang in dat licht is ten eerste de brief van de arts aan de huisarts van 15 mei 2003, waarin onomwonden melding wordt gemaakt van de diagnose PCOS. Dit is een onderbouwing ten gunste van de stelling van de arts. Tevens is een aanwijzing ten gunste van de stelling van de arts gelegen in zijn handgeschreven aantekeningen waaruit blijkt dat hij klaagster een advies heeft gegeven - gewichtsreductie en behandeling met Reductil - dat passend en geëigend is voor symptoombestrijding in verband met PCOS. Een aanwijzing ten gunste van de stelling van de arts is ook de brief van 2004 van de internist waarin onder het kopje ‘anamnese’ opnieuw de diagnose PCOS wordt genoemd. Het College gaat er in dit geval dan ook van uit dat de arts de diagnose met klaagster heeft besproken, althans zich in woorden van die strekking jegens klaagster heeft uitgelaten.
5.3 Dit neemt niet weg dat het College begrip heeft voor het feit dat bij klaagster, toen zij in 2009 werd geconfronteerd met de omvangrijke cystes op haar eierstokken, het vermoeden is gerezen dat de arts in 2003 geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Het College heeft eveneens begrip voor het bij klaagster ontstane vermoeden dat bij een gerichte behandeling van PCOS het ontstaan van de cystes (en de daaraan voorafgaande pijnklachten) was uitgebleven. In dat verband moet echter worden benadrukt dat de dermoïdcysten die zich in de loop van de tijd op de eierstokken van klaagster hebben gevormd van een andere aard zijn dan de voor PCOS zo kenmerkende follikels. Zoals hiervoor beschreven, zijn de follikels kleine (enkele millimeters grote) niet volgroeide eiblaasjes, terwijl een dermoïdcyste een bijzonder grote omvang kan bereiken en verschillende structuren kan bevatten. Een verband tussen de twee aandoeningen is er niet.
5.4 Daar komt bij dat de arts de enige juiste behandeling heeft gestart om de symptomen van PCOS te bestrijden. De arts heeft immers met klaagster besproken dat een gewichtsreductie noodzakelijk was. Het doel van de gewichtsreductie is het normaliseren van de menstruatiecyclus. Bij een actieve kinderwens kan voorts een hormoonbehandeling worden gestart. Een andere behandeling is er niet. Zelfs al zou dus de arts klaagster niet hebben meegedeeld dat zij aan PCOS leed, dan nog kan niet gezegd worden dat het beleid van de arts en het beloop van de klachten van klaagster anders waren geweest.
5.5 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht ongegrond is. De arts kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. dr. R.P. Wijne, lid-jurist, dr. J.W. de Leeuw, M. Bakker en dr. J.P. van der Sluijs, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2014.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.