ECLI:NL:TGZRSGR:2014:14 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2013-025

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2014:14
Datum uitspraak: 04-02-2014
Datum publicatie: 04-02-2014
Zaaknummer(s): 2013-025
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Anders dan klaagster leidt het College uit de adviezen van de bedrijfsarts niet af dat hij in belangrijke mate, en al helemaal niet uitsluitend het belang van de werkgever van klaagster diende, onzorgvuldig heeft geadviseerd en vooringenomen was. Wel had de werkwijze van de arts vlotter en concreter gekund, maar dit maakt niet dat de arts zich zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat hij in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet BIG heeft gehandeld. Klacht ongegrond.

Datum uitspraak: 4 februari 2014

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, bedrijfsarts,

wonende te D

de persoon over wie geklaagd wordt,

hierna te noemen de arts.

1. Het verloop van het geding

Het klaagschrift is ontvangen op 29 januari 2013. De arts heeft tegen de klacht verweer gevoerd, waarna partijen hebben gerepliceerd, respectievelijk gedupliceerd. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord. De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van 10 december 2013. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klaagster, die zelf niet verschenen was, werd vertegenwoordigd door haar partner E. De arts werd bijgestaan door mr. S.J. Berkhoff-Muntinga, verbonden aan VvAA Rechtsbijstand te Utrecht. E en Berkhoff-Muntinga voornoemd hebben aantekeningen overgelegd.

2. De feiten

2.1 Klaagster, is als mondhygiëniste in dienst van het F te G. Zij heeft tien jaar ervaring met oncologiepatiënten op de H locatie. Na een oogzenuwontsteking werd bij klaagster in augustus 2010 de diagnose Multiple Sclerose (MS) gesteld. In verband met de aan deze ziekte inherente klachten meldde klaagster zich op 26 augustus 2010 ziek en kwam zij onder behandeling van een neuroloog van het F

2.2 De arts was van november 2009 tot december 2012 als bedrijfsarts verbonden aan de Interne Arbodienst van het F. In die hoedanigheid zag hij klaagster voor het eerst op zijn spreekuur op 6 april 2011. Klaagster was op dat moment volledig arbeidsongeschikt. Ook bij de volgende beoordelingen in 2011 en het eerste kwartaal van 2012 was klaagster volledig arbeidsongeschikt.

2.3 Begin 2012 is klaagster gestart met een revalidatieprogramma bij het I te J. Dit programma had een positieve invloed op haar gezondheid. Om die reden besprak klaagster met haar neuroloog op 11 april 2012 een eventuele werkhervatting. De neuroloog had hiertegen geen bezwaar. In het verslag van de neuroloog wordt dit als volgt door hem verwoord: “Gezien de bevindingen bij anamnese en neurologisch onderzoek heb ik er geen enkel bezwaar tegen dat patiënte haar werk weer gaat hervatten.”.

2.4 Op 21 mei 2012 - een jaar en negen maanden na de eerste ziektedag - volgde een nieuw verzuimspreekuur, dat in verband stond met de WIA-keuring en de huidige medische situatie. In datzelfde gesprek heeft klaagster het verslag met het standpunt van de neuroloog aan de arts overhandigd. Naar aanleiding van zijn bevindingen was de arts van mening dat de WIA-keuring (weliswaar) moest worden doorgezet, maar ook dat re-integratie moest worden gestart, waarvoor de arts zou afstemmen met de revalidatiearts van klaagster. In het verslag aan de werkgever staat het volgende geschreven: “1. Gelet op het feit dat momenteel wel sprake is van verbeterde medische beperkingen maar ook de duurzaamheid van herstel nog ongewis is, adviseert de bedrijfsarts om de wia keuring wel door te zetten op dit moment. 2. Aangezien betrokkene momenteel wordt begeleid door een revalidatiearts, zal daarmee worden afgestemd (…) voor het opstellen van een inhoudelijk reintegratieadvies voor de komende periode (…). 3. Qua prognose van herstel is het momenteel nog niet geheel duidelijk of gestreefd kan worden naar een volwaardige reintegratie in de huidige functie en werkplek, maar in aanvang is dat wel de richting van de huidige opbouwadviezen (…). 4. Wel zal door het uwv in de herbeoordeling van de belastbaarheid van betrokkene in het kader van de WIA (ambertoets), beoordeeld dienen te worden op wisselende belastbaarheid en duurzaamheid van het herstel gelet op het zeer wisselende en ernstige ziektebeloop in de afgelopen periode. (…) Ik ga er van uit dat u samen nadere afspraken betreffende re-integratie in het werk maakt.”.

2.5 De arts heeft op 30 mei 2012 ten behoeve van de WIA-aanvraag de formulieren ‘Bijstelling probleem analyse’ en ‘Medische informatie WIA’ ingevuld. Op het eerste formulier schreef de arts: “Gelet op de recente medische (ernstige) complicaties van de ziekte van betrokkene, is zij door de medisch specialist verwezen naar een klinisch revalidatietraject. De gegevens bij de specialist die deze revalidatie leidt, zullen worden opgevraagd, (…). Daarmee is het einddoel en het eindoordeel van de belastbaarheid van betrokkene in arbeid momenteel nog niet goed in te schatten. (…) wel een succesvolle mate van reintegratie te verwachten in de komende maanden (…). (…) is tot op heden nog geen definitief advies over eerste of tweede spoor reintegratie gegeven (…)”. Op het tweede formulier schreef de arts: “(…) Gelet op de sterke mate van verbetering (…), is (…) de verwachting van belastbaarheid voor eigen werk gunstig, echter het stappenplan voor reintegratie wordt nog met de revalidatiearts afgestemd (…) De verwachting is op de huidige klinische toestand dat terugkeer in eigen werk nog goede kans van slagen heeft in ongeveer het aantal uren van het huidige dienstverband (…)”. De werkgever van klaagster heeft vervolgens de stukken inzake de WIA-aanvraag aan het UWV verzonden.

2.6 Op 5 juli 2012 werd klaagster gekeurd door de keuringsarts van het UWV. De keuringsarts was van mening dat klaagster haar werkzaamheden kon hervatten. Diezelfde dag heeft klaagster daarom per mail een re-integratievoorstel gedaan aan haar werkgever. Dit voorstel kwam neer op werkhervatting in de H kliniek. De werkgever gaf aan eerst een advies te willen van de arts, omdat zijn voorkeur uitging naar een werkhervatting op de K.

2.7 Een volgend spreekuur bij de arts vond plaats op 1 augustus 2012. De arts vernam op dat moment van een dreigend conflict tussen klaagster en haar werkgever met betrekking tot de locatie van re-integratie. De arts heeft vervolgens informatie opgevraagd bij de revalidatiearts. Voorts schreef hij op 3 augustus 2013 een conceptadvies aan de werkgever. Het concept heeft hij klaagster per mail toegezonden. Het definitieve advies is op 9 augustus 2012 verzonden. Hierin staat het volgende: “1. Hoewel het UWV inmiddels (…) een uitspraak (…) heeft gedaan aangaande de arbeidsgeschiktheid (…) vindt de bedrijfsarts nog steeds dat het noodzakelijk is dat betrokkene (…) een geleidelijk en gestructureerd opbouwtraject doormaakt. (…) 2. Nu er een concreet contactpersoon bij de revalidatie aanwezig is, heeft de bedrijfsarts (…) afgesproken dat met de behandelaars zal worden afgestemd aangaande de korte termijn opbouwadviezen en belastbaarheid maar vooral ook de lange termijn adviezen aangaande de werkinvulling en benodigde aanpassingen op de werkplek (…). Tevens zal ook met de behandelaars afgestemd worden aangaande het behandelschema en het inpassen van de reintegratieuren (…). 3. Vooruitlopend hierop adviseert de bedrijfsarts wel om niet langer te wachten met het starten van de reintegratie zodat (…) betrokkene start voor maximaal 2 uur/dag op in aanvang afgebakende niet piekbelastende taken uit haar eigen functie in overleg met de leidinggevende. Aangezien er ook een discussie is ontstaan rondom de locatie waar betrokken te werk wordt gesteld (…), heeft de bedrijfsarts het voorstel om aangaande dit punt te wachten op de lange termijn adviezen van de revalidatie (…)” .

2.8 Klaagster ontving ondertussen op 7 augustus 2012 het rapport van het UWV. Hierin werd gesteld dat de werkgever van klaagster niet voldeed aan de re-integratieverplichtingen, wat moest leiden tot een opschorting van de WIA-aanvraag. Het rapport resulteerde in een brief van de werkgever terzake werkhervatting op de K met ingang van vrijdag 17 augustus 2012. Omdat klaagster echter op de vrijdagen revalidatietherapie volgde, diende zich vervolgens een conflict aan over de dag waarop klaagster haar werk zou uitoefenen.

2.9 In reactie op dit conflict vond op 17 oktober 2012 een gesprek plaats met de fysiotherapeut en de ergotherapeut van het revalidatiecentrum, de werkgever van klaagster, klaagster zelf, haar partner en de arts. Het gesprek is genotuleerd. In de notulen wordt, zakelijk weergegeven, het conflict betreffende de dag van re-integratie behandeld. Klaagster gaf te kennen graag op donderdag met de oncologiepatiënten te willen werken zoals zij gewend was. De arts gaf aan dat het verstandig was om op donderdag te werken, maar ook dat dit medisch gezien niet noodzakelijk was. Afgesproken is dat de arts een advies aan de werkgever zou schrijven. De notulen zijn na de bespreking aan de arts verstuurd. Omdat de arts een nuancering betreffende de werkdag en de locatie van werkhervatting wilde aanbrengen heeft hij een mail aan de revalidatiearts geschreven die per abuis niet is verzonden.

2.10 De arts heeft zijn advies niet direct na de bespreking van 17 oktober 2012 geschreven, maar pas na een hernieuwd verzoek van de werkgever op 21 november 2012. In het advies staat het volgende: “1. Hoewel de bedrijfsarts het eens is met de revalidatiebehandelaars dat in zijn algemeenheid de reintegratie zoveel mogelijk op de oude werkplek in bekende werkzaamheden dient te worden ingezet, is het niet zo dat het bij A perse om medische redenen alleen op haar tot nu toe gewone werkdag haalbaar is. 2. (…) 3. Verder zijn de werkzaamheden en taken door langdurige afwezigheid (…) niet meer zonder meer hetzelfde gebleven en moet in het belang van kwaliteit van zorg aan kwetsbare patientgroepen rekening worden gehouden met de mogelijkheid van achtervang van collega’s, dat is alleen haalbaar op de voorgestelde centrumlocatie. 4. (…)”.

2.11 Op 28 november 2012 volgde een nieuw spreekuur dat mede plaatsvond in het bijzijn van een vakbondsfunctionaris van het F. Naar aanleiding van het op dit spreekuur besprokene meende de arts zijn advies te moeten bijstellen. In het verslag aan de werkgever staat het volgende: “Heden zijn in het spreekuur nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht (…) waardoor de bedrijfsarts zich genoodzaakt voelt om het eerder gestuurde advies van 21-11-12 terug te trekken (…). Omdat in het spreekuur van heden ook nieuwe knelpunten in medische zin alsmede rondom de nog lopende revalidatiebehandeling naar voren zijn gekomen, heeft de bedrijfsarts heden met betrokkene afgesproken dat eerst nadere afstemming met de behandelaars zal plaatsvinden over de actuele medische informatie en behandelplan, en dat tot die tijd nog wordt geadviseerd om de reintegratie niet te laten starten. Ook is afgesproken dat de behandelaars nogmaals om advies wordt gevraagd om de medische voorwaarden voor de reintegratie (…).”.

2.12 Kort na het advies eindigde het dienstverband van de arts bij het F en is de zaak van klaagster aan een andere bedrijfsarts overgedragen. Klaagster werkt momenteel (sinds vier maanden) 7 uur per week op de K met kankerpatiënten.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts - kort samengevat - dat hij:

- zich bij zijn advisering omtrent werkhervatting niet onafhankelijk van het belang van de werkgever bij beëindiging van haar dienstverband heeft gedragen;

- zich onzorgvuldig heeft gedragen;

- vooringenomen is.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ter toetsing staat of de arts bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Deze professionele standaard wordt onder meer ingevuld door de van overeenkomstige toepassing zijnde bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (Boek 7, titel 7, afdeling 5, BW), de Arbowetgeving (d e taken in het kader van de verzuimbegeleiding vinden hun basis in artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet) en de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde (NVAB), waaronder de richtlijn Taken en verantwoordelijkheden bedrijfsarts bij verzuimbegeleiding en re-integratie (KNMG, 2009) en het Professioneel Statuut van de Bedrijfsarts (NVAB 2003). In de kern komt een en ander erop neer dat de bedrijfsarts de zieke werknemer zorgvuldig, doeltreffend en onafhankelijk dient te begeleiden bij de werkhervatting.

5.2 Klaagster stelt zich op het standpunt dat de arts in die zin is tekortgeschoten en daarom tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Meer in het bijzonder heeft de arts zich naar de mening van klaagster laten leiden door de belangen van de werkgever, hetgeen volgens klaagster met name kan worden afgeleid uit de afwachtende houding (uitstel) van de arts en de inhoud van zijn adviezen aan de werkgever. De adviezen geven blijk van de voorkeur van de arts voor de werkgever (locatie en dag van re-integratie), aldus klaagster.

5.3 Het College kan klaagster in die zin volgen dat de samenloop van omstandigheden - de conflicten met de werkgever, het in beeld komen van de 2-jaarstermijn, de sanctie van het UWV, het advies van de arts over de noodzaak al dan niet op vrijdag te hervatten en zijn op 21 november 2012 uitgesproken voorkeur voor de K - de suggestie kan wekken dat de arts bij de begeleiding van klaagster niet steeds haar belang voor ogen heeft gehad. Anders dan klaagster leidt het College uit de adviezen van de arts echter niet af dat hij in belangrijke mate, en al helemaal niet uitsluitend het belang van de werkgever van klaagster diende, onzorgvuldig heeft geadviseerd en vooringenomen was. De arts heeft immers vanaf 21 mei 2012 aangestuurd op re-integratie van klaagster en heeft daarbij rekening gehouden, en ook moeten houden, met niet alleen de mogelijkheden maar ook de onmogelijkheden van re-integratie op de oude werkplek en oorspronkelijke werkdag. Dat hij, anders dan de neuroloog, een opbouwfase nodig achtte, is in het licht van de ziekte van klaagster voorts goed verdedigbaar. Daar komt bij dat allengs duidelijk werd, althans tot die conclusie mocht de arts komen, dat de ziekte van klaagster een beloop kreeg die het ingewikkeld maakte om voluit voor de re-integratie van klaagster te kiezen.

5.4 Wel had de werkwijze van de arts vlotter en concreter gekund en verdient die niet bepaald de schoonheidsprijs. Zo had het overleg met de revalidatiearts bijvoorbeeld niet in de weg hoeven staan aan het (alvast) opstellen van een opbouwschema. Het maakt echter niet dat de arts zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat hij in strijd met artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld. Om die reden wordt de klacht afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:

wijst de klacht af

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, mr. dr. R.P. Wijne, lid-jurist, dr. J.W. de Leeuw, M. Bakker en dr. J.P. van der Sluijs, leden-artsen, bijgestaan door mr. I.C.M. Spitters-Vermeulen, secretaris en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 februari 2014.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.