ECLI:NL:TGZRSGR:2014:12 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2012-139a
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSGR:2014:12 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-01-2014 |
Datum publicatie: | 28-01-2014 |
Zaaknummer(s): | 2012-139a |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de tandarts dat deze een wortelkanaalbehandeling onjuist heeft uitgevoerd, waardoor een infectie is opgetreden, en klaagster met een verkeerd advies heeft verwezen naar een kaakchirurg binnen zijn praktijk. Het college oordeelt dat de tandarts op gebruikelijke wijze een endodontische behandeling heeft uitgevoerd. Verwijzing van klaagster naar een kaakchirurg ontmoet bij het college geen bedenkingen. Klacht ongegrond. |
Datum uitspraak: 28 januari 2014
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te 's-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht, binnengekomen op 20 juli 2012, van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen:
C, tandarts,
wonende te D,
verweerder,
gemachtigde mr. A.C.I.J. Hiddinga.
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift met bijlagen;
- het verweerschrift met bijlagen;
- de repliek met bijlagen;
- de dupliek;
- de correspondentie betreffende het vooronderzoek;
- de brief van verweerder van 10 januari 2013, met CD-Rom;
- het aanvullend klaagschrift van 25 januari 2013, met toestemming tot het opvragen van medische gegevens bij andere behandelaars;
- de brief van klaagster van 21 februari 2013;
- de brief van klaagster van 25 februari 2013, met bijlage;
- de brief van 15 februari 2013 van E, KNO-arts F, met bijlagen;
- de brief van 27 februari 2013 van G, kaakchirurg H, met bijlagen;
- de brief van 11 maart 2013 van I, kaakchirurg F, met bijlagen;
- de brief van verweerder van 5 april 2013, met bijlagen.
De mondelinge behandeling door het college heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 3 december 2013. Partijen zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. Klager werd vergezeld van haar partner J. Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde mr. A.C.I.J. Hiddinga, verbonden aan DAS Rechtsbijstand.
2. De feiten
2.1 Klaagster was ruim 30 jaar patiënte bij tandarts K, die praktijk hield in L te M. Verweerder was aldaar werkzaam (in loondienst) als tandarts. De praktijk is eigendom van zijn (inmiddels) ex-vrouw, die geen tandarts is.
2.2 Op 15 april 2011 heeft klaagster zich met klachten (zij proefde ontstekingsvocht bij kies 25) tot verweerder gewend. Uit de patiëntenkaart volgt dat er toen een overzichtsfoto (orthopantogram of OPG) is gemaakt en dat er in de 26 een wortelkanaalbehandeling (endodontische behandeling) is gestart. Bij het bezoek op 28 april 2011 heeft verweerder een intra-orale röntgenfoto gemaakt, de wortelkanalen van de 26 gereinigd en de lengte van de wortelkanalen bepaald. Deze wortelkanalen van de 26 werden op 2 mei 2011 opnieuw gereinigd, omdat klaagster nog steeds pijn had. De 26 is daarom toen niet definitief afgesloten. De tandarts heeft toen ook antibiotica voorgeschreven (Amoxicilline). Op 19 mei 2011 zijn de wortelkanalen van de 26 afgesloten met gutta percha en werd een composiet restauratie aangebracht.
2.3 In verband met aanhoudende pijnklachten heeft verweerder klaagster op 26 mei 2011 doorverwezen naar een kaakchirurg, die ook praktijk houdt in dezelfde praktijkruimte (hetzelfde gebouw als waar de tandartsenpraktijk zit); een verwijsbrief is niet in het dossier aanwezig.
2.4 Op 23 juni 2011 is klaagster behandeld door kaakchirurg N. (Tegen N is bij dit college ook een klacht ingediend, bekend onder zaaknummer 2012-139b.) N heeft in die behandeling de 28 verwijderd en aan de 27 en 26 een apexresectie uitgevoerd.
2.5 Op 5 juli 2011 meldde klaagster zich telefonisch bij de praktijk, omdat de genezing langzaam en pijnlijk verliep: er kwam af en toe wondvocht uit het linker neusgat (de eerste twee dagen druppelde er ook bloed uit de neus).
Klaagster is toen met spoed doorverwezen naar een particuliere kliniek voor kaakchirurgie, te weten de H in M en is diezelfde dag (5 juli 2011) gezien door kaakchirurg G, die haar voor verder onderzoek en behandeling heeft doorverwezen naar de afdeling kaakchirurgie van het F. Klaagster is ook verwezen naar de afdeling KNO van het F in verband met persisterende aangezichtspijn. Klaagster heeft nadien vele behandelingen ondergaan (de 26 en 27 zijn verwijderd), medicatie voorgeschreven gekregen en blijvende pijnklachten overgehouden.
2.6 Klaagster heeft op 1 juli 2012 een klacht tegen verweerder ingediend bij de Centrale Klachtencommissie van de NMT. Klaagsters klachten luidden: 1) de wortelkanaalbehandeling is niet lege artis verricht en 2) verweerder acht zich niet verantwoordelijk voor het handelen van kaakchirurg N. Het eerste klachtonderdeel was voor de klachtencommissie niet te beoordelen omdat de twee solofoto’s, die verweerder heeft gemaakt in verband met de door hem uitgevoerde wortelkanaalbehandeling, niet meer te achterhalen zijn. Deze röntgenfoto’s zijn voor een (correcte) beoordeling van de klacht onmisbaar. De klachtencommissie heeft daarom (“noodgedwongen”) de klacht ongegrond verklaard.
3. De klacht
Klaagster verwijt verweerder dat hij na de eerste behandeling de kies (26) vier weken lang heeft “open gehouden”, waarna bij het sluiten van de 26 een acute infectie boven de kies optrad. De diagnose/het advies was om de infectie boven de 26 operatief te laten wegsnijden en tegelijk een apexresectie toe te passen op de 26 en 27 en om de verstandskies (28) te laten verwijderen. Het college begrijpt hieruit dat klaagster meent dat deze diagnose/dit advies onjuist is geweest.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Ter zitting heeft verweerder de werkwijze op de praktijk (L) toegelicht. Hij werkte aldaar als tandarts en indien nodig verwees hij patiënten naar een kaakchirurg. In de praktijk werkte ook kaakchirurg N (een paar dagen per maand), die zelf de behandelingen declareerde en ook overigens voor de door hem gebruikte praktijkruimte (huur) betaalde (aan zijn ex-vrouw). N kon op de praktijk gebruik maken van dezelfde digitale tandheelkundige patiëntenkaart. Op de praktijk was het mogelijk om patiënten “in te boeken” in de agenda van N. Verweerder verwees patiënten ook wel naar andere kaakchirurgen.
5.2 Het college stelt het volgende voorop. De bij klaagster uitgevoerde behandelingen zijn opgenomen in de (digitale) tandheelkundige patiëntenkaart. Het college heeft geen (enkele) aanleiding te veronderstellen dat hetgeen is opgenomen in de patiëntenkaart niet juist zou zijn. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat hetgeen op de kopie van de patiëntenkaart met de hand staat bijgeschreven, door verweerder is gedaan naar aanleiding van de klacht bij de NMT. Dat betekent dat het college ervan uitgaat dat op 15 april 2011 een orthopantomogram is vervaardigd (hetgeen klaagster ook niet betwist; die foto is ook in het dossier aanwezig) en dat op 28 april 2011 nog een röntgenfoto (solo-opname) is gemaakt (hetgeen klaagster wel betwist; die foto is ook niet in het dossier aanwezig). Op 26 mei 2011 is wederom een intra orale röntgenfoto (solo-opname) vervaardigd. Het college heeft echter niet de beschikking over de in de patiëntenkaart genoemde intra orale röntgenfoto’s (solo-opnamen). Ter zitting heeft verweerder nog toegelicht dat hij de solo-opnamen op 26 april 2012 heeft gezonden naar de nieuwe tandarts van klaagster (dit staat ook vermeld op de tandheelkundige patiëntenkaart), maar dat deze de röntgenfoto’s kennelijk heeft weggegooid. De juistheid van deze bewering kan het college niet vaststellen.
5.3 Uit de tandheelkundige patiëntenkaart blijkt dat verweerder op 15 april 2011 gestart is met een endodontische behandeling in de 26. Uit de patiëntenkaart blijkt voorts dat er calciumhydroxide is ingesloten (code E19). Dit is een gebruikelijke wijze van behandeling. De endodontische behandeling in de 26 is voortgezet op 28 april 2011 (er is toen ook een intra orale röntgenfoto gemaakt, waarover het college niet de beschikking heeft) en op 2 mei 2011; bij beide bezoeken is calciumhydroxide ingesloten. Volgens verweerder is na het insluiten van calciumhydroxide de 26 telkenmale met een tijdelijke vulling afgesloten. Het kan zo zijn dat klaagster heeft ervaren dat de kies (26) open was, omdat een tijdelijke vulling kan wegslijten, doch feitelijk is dit niet juist gezien hetgeen is opgenomen in de patiëntenkaart (er is driemaal code E19 (insluiten calciumhydroxide) vastgelegd). Herhaald zij dat de endodontische behandelingen die verweerder op genoemde data heeft uitgevoerd, gebruikelijke behandelingen zijn. Op 19 mei 2011 is de endodontische behandeling in de 26 afgerond.
5.4 Of er een noodzaak bestond tot de endodontische behandeling in de 26 kan het college niet beoordelen.
5.5 Op 26 mei 2011 is klaagster, kennelijk door verweerder, verwezen naar kaakchirurg N. Uit de patiëntenkaart blijkt dat klaagster antibioticum (Doxycycline) is voorgeschreven. Het bevreemdt het college dat er geen schriftelijke verwijzing (meer) voorhanden is waarop door verweerder is aangegeven wat de indicatie van doorverwijzing is geweest. Ter zitting heeft klaagster in duidelijke bewoordingen verteld wat volgens verweerder de kaakchirurg zou moeten doen, namelijk verwijderen verstandskies (de 28, zo begrijpt het college) en apexresectie van de 26 en 27. (Deze behandelingen zijn ook kennelijk door de kaakchirurg uitgevoerd.) Op zich ontmoet de verwijzing van klaagster naar de kaakchirurg (als specialist) bij het college geen bedenkingen, omdat klaagster weer met pijnklachten bij verweerder kwam. Los van de inhoud van de verwijzing (de indicatie en de mogelijke vervolgbehandeling), is het vervolgens aan de kaakchirurg om zich een eigen oordeel te vormen over de noodzaak van de verwijzing en de door hem uit te voeren behandeling(en). Ieder draagt daarvoor zijn eigen tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid. In die zin kan verweerder ook niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk gehouden worden voor het handelen van kaakchirurg N.
Het bevreemdt het college overigens dat de verwijzing door verweerder als “spoed” is gekwalificeerd (ook ter zitting), maar dat klaagster pas op 23 juni 2011 (dat is vier weken later) bij de kaakchirurg in de praktijk terecht kon.
5.6 Het college begrijpt dat het voor klaagster frustrerend is dat bepaalde, hierboven genoemde stukken niet (meer) voorhanden zijn, waardoor een inhoudelijke toets niet ten volle door het college gegeven kan worden. Het college kan hieraan echter niet de gevolgtrekking verbinden dat de klachtonderdelen van klaagster daarom slagen. De conclusie is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is. Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
6. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te ’s-Gravenhage beslist als volgt:
wijst de klacht af.
Deze beslissing is gegeven door: mr. R.A. Dozy, voorzitter, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, lid-jurist, F.S. Kroon, H.W. Luk en M.M.L.F. Smulders, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. G.G.M.L. Huntjens, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2014.
voorzitter secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voorzover de klacht is afgewezen, of voorzover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te
's-Gravenhage, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.