ECLI:NL:TGZRGRO:2014:9 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen F2013/02
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2014:9 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-03-2014 |
Datum publicatie: | 20-03-2014 |
Zaaknummer(s): | F2013/02 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een fysiotherapeut wegen het kraken van een gebroken rug. Klacht ongegrond en afgewezen. |
Rep.nr. F2013/02
11 maart 2014
Def. 039
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 19 september 2013
binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C,
wonende te B,
verweerder,
fysiotherapeut,
BIG reg. nr: -,
gemachtigde: mevrouw mr. S. van Amelsvoort.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van
- het klaagschrift van 18 september 2013, ingekomen op 19 september 2013;
- het verweerschrift van 29 oktober 2013, ingekomen op 30 oktober 2013;
- de repliek van 29 november 2013, ingekomen op 3 december 2013;
- de dupliek van 24 december 2013, ingekomen op 30 december 2013.
De klacht is behandeld ter terechtzitting van 25 februari 2014.
2. Vaststaande feiten
Klaagster heeft op 4 juli 2013 contact opgenomen met de praktijk waarin verweerder werkzaam is. Diezelfde dag heeft verweerder klaagster onderzocht en behandeld. Zij was de dag daarvoor op haar stuitje gevallen, waarna zij ernstige rugklachten had gekregen.
3. De klacht en de beoordeling daarvan
De klacht bestaat uit drie onderdelen.
3.1. Het eerste klachtonderdeel houdt in dat verweerder klaagster heeft gekraakt terwijl zij al een gebroken rug had (gebroken L2). Tijdens de behandeling is de T12 gebroken. Verweerder drukte door ondanks de pijn waarvan klaagster melding maakte, aldus klaagster.
Klaagster heeft echter niet aangevoerd – en dat is ook niet anderszins naar voren gekomen - dat zij verweerder heeft verteld over een eerder onderzoek waarin de breuk (L2) was geconstateerd of van een vermoeden dat zij had dat er iets gebroken was. Dit was er ook niet; dit vond plaats op 28-8 bij SEH. Het College vindt geen voldoende objectieve aanknopingspunten dat die breuk ten tijde van de behandeling bekend was of dat verweerder die had moeten opmerken en daarmee bij de behandeling rekening had moeten houden. Ter terechtzitting heeft klaagster overigens naar voren gebracht dat pas op 28 augustus 2013 bij de SEH foto’s zijn gemaakt en dat toen letsel is geconstateerd. Deze informatie kon verweerder ten tijde van de behandeling derhalve op 4 juli 2013 niet bekend zijn.
Wat de T12 betreft, stelt verweerder dat deze tijdens zijn onderzoek niet kan zijn gebroken, omdat hij de rug van klaagster niet heeft gekraakt, maar slechts haar SI-gewricht heeft gemobiliseerd. Klaagster heeft op haar beurt dit verweer onvoldoende bestreden, zodat het klachtonderdeel faalt.
3.2. Het tweede klachtonderdeel behelst dat verweerder ten onrechte een consult bij de verzekeraar van klaagster in rekening heeft gebracht. Verweerder heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat er inderdaad een onjuiste declaratie is ingezonden, maar een aannemelijke verklaring gegeven hoe dat gekomen is, dat daarbij geen opzet in het spel is geweest en dat de fout in goed overleg met de verzekeraar van klaagster is hersteld. Klaagster stelt daar onvoldoende tegenover. Bij deze stand van zaken treft dit klachtonderdeel evenmin doel.
3.3. In het derde klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij haar medeplichtig heeft gemaakt aan diefstal. Hij zou namelijk het onterecht gedeclareerde en van de verzekeraar inmiddels ontvangen geld op haar rekening hebben gestort in plaats van op die van de verzekeraar. Klaagster is echter onvoldoende ingegaan op het verweer dat deze storting juist geschiedde om klaagster tegemoet te komen en met haar instemming. Wat daarvan verder zij, niet aannemelijk is geworden dat verweerder zich het desbetreffende bedrag wederrechtelijk heeft willen toe-eigenen en klaagster medeplichtig heeft willen maken. Het overleg tussen beiden had, zo begrijpt het College, juist tot strekking buiten twijfel te stellen dat verweerder dit geld niet onder zich wenste te houden. Klaagster heeft bovendien onbesproken gelaten dat deze kwestie naar genoegen van de verzekeraar tot een oplossing is gebracht. Voor dit klachtonderdeel bestaat dus geen grond.
3.4. De klacht faalt in alle onderdelen. Al hetgeen klaagster voor het overige nog naar voren heeft gebracht, kan niet tot een ander oordeel leiden.
4. De beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond en wijst deze af.
Aldus gewezen door:
mr.dr. H.L.C. Hermans, voorzitter,
mevrouw dr. J.C. Bosmans, lid-fysiotherapeut,
de heer J. Sybesma, lid-fysiotherapeut,
bijgestaan door mevrouw mr. N. Brouwer, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2014 door de voorzitter, in tegenwoordigheid van mevrouw mr. J. Visser, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.