ECLI:NL:TGZRGRO:2014:6 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen T2013/04

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2014:6
Datum uitspraak: 04-02-2014
Datum publicatie: 07-02-2014
Zaaknummer(s): T2013/04
Onderwerp: Grensoverschrijdend gedrag
Beslissingen: Gegrond, berisping
Inhoudsindicatie: Buiten professionele grenzen treden door een tandarts en gebrek aan zelfreflectie. Klacht gegrond. Maatregel: berisping.

Rep.nr. T2013/04

4 februari 2014

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen en beslist over de op 17 mei 2013

binnengekomen klacht van:

DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG,

kantoorhoudende te Amsterdam,

klaagster,

vertegenwoordigd door A.A. Warris-Versteegen, Y.E. Tuitert-Van Asten en

mr. I. de Groot,

tegen

A,

tandarts te B,

verweerder,

BIG-registratienummer: -,

advocaat: mr. M.J. Buitenhuis.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 16 mei 2013, ingekomen op 17 mei 2013;

- het verweerschrift van 31 juli 2013;

- het proces-verbaal van het mondeling vooronderzoek van 8 oktober 2013.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 19 november 2013.

Verschenen zijn namens klaagster mw. A.A. Warris-Versteegen en mw. Y.E. Tuitert-Van Asten in hun hoedanigheid van inspecteur voor de gezondheidszorg en mw. mr. I. de Groot, verbonden aan het Bureau Juridische Zaken van de Inspectie. Klaagster zal hierna worden aangeduid als: de Inspectie.

Verweerder is verschenen vergezeld door zijn advocaat mw. mr. M.J. Buitenhuis.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1. Verweerder was van 1 maart 2010 tot 18 juni 2010 als tandarts werkzaam in een tandartsenpraktijk op basis van een overeenkomst van opdracht met als doel deze praktijk over te nemen als de praktijkhoudende tandarts met pensioen zou gaan.

2.2. Op 16 juni 2010 troffen tandartsassistentes in het digitale medisch dossier dat door verweerder werd bijgehouden foto's van een patiënte aan, hierna te noemen: patiënte C, waarop letsel op het gelaat, de armen en benen en op een bil van deze patiënte staan afgebeeld. Verweerder heeft deze foto’s gemaakt. Ze zijn ook op zijn initiatief gemaakt. De patiënte was in het weekend daarvoor gevallen. Ze had enig letsel opgelopen hetgeen verweerder ten behoeve van de verzekering heeft willen vastleggen.

2.3. De overeenkomst van opdracht is daarop op 18 juni 2010 beëindigd.

2.4. De Inspectie heeft op 6 juli 2010 een eerste signaal van een patiënte, hierna te noemen patiënte A, ontvangen over grensoverschrijdend gedrag door verweerder.

2.5. Op 20 september 2010 heeft de Inspectie een officiële melding ontvangen van het bestuur van de instelling waarvan eerdergenoemde tandartsenpraktijk deel uitmaakte. Die melding betrof het ontslag van verweerder wegens vermeend grensoverschrijdend gedrag bij ten minste drie patiënten, hierna te noemen patiënten A, B en D.

2.6. Het Openbaar Ministerie is een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen verweerder. Bij vonnis van de rechtbank Assen d.d. 13 december 2011 is verweerder vrijgesproken van de drie feiten waarvan aangifte was gedaan door patiënten A, B en C.

2.7. De Inspectie heeft een zelfstandig onderzoek ingesteld naar het handelen van verweerder en heeft in dat kader op 2 maart 2011 met hem gesproken. Verweerder heeft bij brief van 3 april 2011 gereageerd op het daarvan opgemaakte conceptverslag.

Hierin staat - onder meer - het volgende:

'Dat mijn handelen, ongeacht mijn goede intenties, bij deze vrouwen (psychische) schade heeft berokkend doet mij pijn en hiervoor wil ik dan ook graag te zijner tijd op passende wijze mij verexcuseren bij diegene die het betreft. Ik kan er niet aan ontkomen om met de kennis van nu te moeten concluderen dat de wijze van omgang met patiënten risico's in zich draagt, die zich in dit geval hebben gerealiseerd. Als beroepsbeoefenaar ontkom ik er niet aan om in de toekomst mij terughoudender op te stellen zodat het hiervoor bedoelde risico zoveel mogelijk, zo niet geheel, wordt uitgesloten.'

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.

1. Verweerder heeft ten opzichte van patiënten de grenzen van de professionele relatie geschonden door een stelselmatige onprofessionele bejegening en attitude richting patiënten en het aanraken van lichaamsdelen waartoe hij als tandarts geen noodzaak heeft.

2. Verweerder is buiten zijn professionele grenzen getreden door digitale foto's te maken van de verwondingen van een patiënte na een ongeval. Verweerder heeft patiënte daarbij gevraagd zich tot aan haar ondergoed uit te kleden.

3. Verweerder heeft een onvoldoende mate van zelfreflectie en gebrek aan interpersoonlijke sensitiviteit getoond in de altijd ongelijkwaardige relatie tussen patiënt en hulpverlener. Verweerder heeft voorts een weinig lerende en sterk defensieve houding tijdens het inspectieonderzoek getoond.

4. Het verweer

Het verweer komt er in essentie op neer dat verweerder de gestelde onprofessionele bejegening betwist en stelt dat het feit dat er aangiftes tegen hem zijn gedaan gezien moet worden in het licht van de slechte werkverhouding die hij tijdens de overeenkomst van opdracht met de praktijkhoudende tandarts en diens praktijkmedewerkers kreeg en die uiteindelijk tot zijn ontslag heeft geleid. Alle aangiftes zijn afkomstig van bekenden van deze tandarts en zijn ook op diens verzoek door de betrokkenen afgelegd. De door de Inspectie in haar rapport gestelde uitlatingen zijn niet door verweerder gedaan, dan wel dienen in een andere context te worden gezien. Hetzelfde geldt voor de daarin gestelde aanrakingen. Wel is juist dat verweerder foto's heeft gemaakt van patiënte C, echter dit was om haar te helpen bij de verzekeringstechnische kant van het letsel dat zij de dag daarvoor door valpartijen had opgelopen. Ook het gebrek aan zelfreflectie wordt door verweerder onder verwijzing naar zijn brief van 3 april 2011 betwist.

5. Beoordeling van de klacht

5.1. De eerste twee klachtonderdelen hebben beide betrekking op het door verweerder overschrijden van de grenzen van de professionele relatie. Het College zal eerst het tweede klachtonderdeel behandelen: het door verweerder maken van digitale foto's van de verwondingen van patiënte C.

5.2. Niet in geschil is dat verweerder digitale foto's van letsel op het gelaat, de armen en benen en een bil van deze patiënte heeft gemaakt en ervoor heeft gezorgd dat deze in haar digitale patiëntendossier zijn opgeslagen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het nemen van deze foto's noodzakelijk was om verzekeringstechnische redenen. Hij heeft in het verleden zelf als gevolg van een fietsongeval problemen gehad met gebrekkige dossiervorming. Hij wilde patiënte C hiervoor behoeden.

5.3. Naar het oordeel van het College heeft verweerder met het voorgaande in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 7:453 BW, nu hij bij het verlenen van de zorg niet heeft gehandeld in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid die voortvloeit uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard.

5.4. Als tandarts had verweerder zich dienen te beperken tot het maken van foto's voor de tandheelkundige behandeling, derhalve tot foto's van het hoofd- halsgebied. Door tevens foto's te maken van verwondingen of blauwe plekken op armen, benen en bil heeft hij de grenzen van de voor hem geldende professionele standaard overschreden. Voor zover het om verzekeringstechnische aspecten noodzakelijk mocht zijn om het letsel van patiënte C door middel van foto's vast te leggen was het niet aan verweerder als tandarts om deze taak op zich te nemen. Verweerder heeft bij de anamnese van patiënte C bovendien nagelaten te vragen of zij voorafgaand aan het tandartsconsult al bij haar huisarts was geweest, hetgeen in de onderhavige situatie waarbij patiënte zeer overstuur en met letsel bij hem kwam wel aangewezen was geweest. Verweerder is zelfs toen patiënte C hem onder die omstandigheden vroeg of het maken van foto's van haar letsel wel noodzakelijk was en de tandartsassistente opmerkte of het niet een taak van een huisarts is om de verwondingen te bekijken, niet tot inkeer gekomen en heeft zijn aanpak niet gewijzigd, maar daarin zelfs aanleiding gezien om de tandartsassistente bij het maken van de foto's weg te sturen.

5.5. Verweerder heeft er diverse malen op gewezen dat de foto's van de benen en bil van patiënte deel uitmaken van een groter aantal foto's en dat hij eerst foto's van de kruin en de kaakgewrichten heeft gemaakt. Dit maakt echter voormeld oordeel van het College niet anders. Relevant is dat verweerder bij het maken van de foto's niet is gebleven in het hoofd- halsgebied zoals dat een tandarts betaamt, maar de grenzen van de op hem rustende verantwoordelijkheid heeft overschreden door tevens foto's te maken van benen en bil van patiënte C. Verweerder heeft patiënte C zich onnodig laten ontkleden hetgeen niet passend is in de relatie tussen tandarts en patiënte en niet in overeenstemming is met de zorg die een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot in dezelfde omstandigheden zou hebben betracht. Het handelen van verweerder is op te vatten als grensoverschrijdend en is door patiënte C (naar het oordeel van het College volstrekt begrijpelijk) in elk geval achteraf als seksueel intimiderend opgevat. Dat blijkt uit de mededelingen die zij erover aan de politie heeft gedaan. Toen zij later de foto’s terug zag voelde zij zich misbruikt en kampte zij met schaamtegevoelens. De Inspectie heeft derhalve terecht gewezen op de gedragsregel: 'Het mag niet, het mag nooit: seksuele intimidatie door hulpverleners in de gezondheidszorg (2004)', welke gedragsregel nadien door veel beroepsgroepen in de gezondheidszorg in de richtlijnen voor hun beroepsgroep is opgenomen, zoals in de voor artsen geldende KNMG-richtlijn 'Seksueel contact tussen arts en patiënt: Het mag niet, het mag nooit.' Verweerder heeft in strijd daarmee gehandeld.

5.6. Het College is van oordeel dat het overschrijden van de daarin neergelegde normen door verweerder in de omstandigheden zoals hiervoor geschetst met zich brengt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en dat hiervoor aan hem een sanctie dient te worden opgelegd.

5.7. De stelling van de Inspectie (klachtonderdeel 1.) dat bij verweerder sprake is van een stelselmatige onprofessionele bejegening en attitude richting patiënten, nu hij deze tutoyeert en bepaalde opmerkingen en toespelingen maakt, is door verweerder gemotiveerd betwist.

Verweerder heeft gesteld patiënten niet ongevraagd te tutoyeren en heeft onder verwijzing naar een artikel uit het Nederlands Tandartsenblad d.d. 7 juni 2013 gesteld dat uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat veel patiënten het juist plezierig vinden om bij de voornaam te worden genoemd. Gelet daarop is er geen sprake van een onprofessionele bejegening en attitude door hem. Hij is wel veel minder formeel dan zijn collega, maar dit doet hij vanuit het oogpunt van spanningsreductie, aldus verweerder.

5.8. Verweerder wordt verweten dat hij zich onbetamelijk jegens patiënten heeft uitgelaten. Hij zou de opmerking hebben gemaakt: 'Je bent vast een hockeymeisje' tegen patiënte A toen verweerder zag dat zij een verkleurde tand had en: 'Je bent een hele mooie vrouw, dat weet je zelf ook al' tegen patiënte C. Verweerder betwist de eerste opmerking te hebben gemaakt en de tweede opmerking zou gemaakt kunnen zijn, maar dat was met de bedoeling om patiënte gerust te stellen in die zin dat het met haar door de val afgebroken fronttanden wel weer goed zou komen.

5.9. In beginsel dient van een tandarts als hulpverlener in de gezondheidszorg te worden verwacht dat deze zich in de relatie tot de patiënt met gepaste distantie opstelt. Ondanks wellicht goede bedoelingen als het willen geruststellen van een patiënt, kan het ongevraagd tutoyeren of het maken van bepaalde opmerkingen bij deze onbedoeld tot een gevoel van irritatie of zelfs onbehagen leiden. In het onderhavige geval hebben deze klachtonderdelen naar het oordeel van het College onvoldoende zelfstandige betekenis om tot het oordeel te komen dat verweerder op dit punt tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dit laatste kan evenwel anders worden, indien naast het tutoyeren en het maken van bepaalde opmerkingen tevens sprake is van het onnodig aanraken van het lichaam van een patiënt.

5.10. De Inspectie heeft ten aanzien hiervan gesteld dat verweerder bij patiënten A, B en D onnodig andere lichaamsdelen dan het gezicht heeft aangeraakt. Daarbij hebben patiënten A, B en D het (sensueel) strelen van dan wel drukken op hun been genoemd. Verweerder heeft erkend dat hij wel eens door op andere lichaamsdelen dan het gezicht te drukken aan patiënten uitleg geeft over wat het probleem in hun mond is (bijvoorbeeld bij pijnprovocatietesten) en dat hij bij een bepaalde behandeling soms ook moeten leunen op het sleutelbeen van een patiënt. Dat er sprake is van sensuele aanrakingen zoals het strelen van een heup of been wordt echter door verweerder stellig ontkend.

5.11. Het aanraken door een tandarts van patiënten dient beperkt dient te blijven tot het verrichten van tandheelkundige handelingen, derhalve tot handelingen aan het hoofd- halsgebied. Verweerder dient zich te realiseren dat het (ongevraagd) aanraken van andere delen van het lichaam -ook in het kader van uitleg over de tandheelkundige behandeling- door een patiënt als ongenaam en niet passend in een (tand)arts-patiëntrelatie kan worden beschouwd en onder bepaalde omstandigheden zelfs psychische schade kan aanrichten.

5.12. Verweerder heeft het (sensueel) strelen van het been bij patiëntes stellig betwist, zodat op dit punt sprake is van het ene woord tegen het andere. Nu de lezingen van de feiten hier uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke van de lezingen het meest aannemelijk is dient volgens vaste jurisprudentie van het College de klacht op dit punt ongegrond te worden verklaard.

5.13. Ten slotte dient het College de vraag te beantwoorden of bij verweerder sprake is van onvoldoende mate van zelfreflectie en gebrek aan interpersoonlijke sensitiviteit, klachtonderdeel 3. Verweerder heeft dit ontkend door naar de hiervoor onder 2.6. geciteerde passage uit zijn brief van 3 april 2011 te wijzen. De Inspectie heeft ter zitting gesteld dat verweerder weliswaar in genoemde brief heeft gemeld dat hij zich wilde excuseren, maar dat hij dit tot op heden nimmer heeft gedaan. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting in reactie daarop verklaard dat het correct is dat hij zich nimmer heeft verexcuseerd. Dat komt omdat hij niet het idee heeft dat hij verkeerd heeft gehandeld bij deze vier patiëntes. Er is veeleer sprake van een klopjacht van de praktijkhoudende tandarts tegen hem. Weliswaar is juist dat de tandartsassistente tegen hem heeft gezegd dat het bekijken van de verwondingen toch een taak voor een huisarts was en niet voor hem. Zij was echter in feite geen tandartsassistente maar een werkster gehuld in de kleding van een tandartsassistente, aldus verweerder.

5.14. Op het moment dat patiënte C bij verweerder kwam verkeerde zij in een kwetsbare positie. Ze was erg overstuur omdat ze de avond daarvoor waarschijnlijk als gevolg van drogering in een uitgaansgelegenheid driemaal ten val was gekomen. Daarbij had zij naast diverse blauwe plekken en schaafwonden tevens een afgebroken tand opgelopen terwijl een andere tand was losgeraakt. Patiënte C heeft verklaard dat ze verweerder heeft gevraagd of het maken van foto's wel nodig was en dat ze uiteindelijk toch heeft gedaan hetgeen verweerder voor het maken van de foto's aan haar vroeg, omdat hij op een bepaalde dwingende manier tegen haar sprak. Voorts heeft zij verklaard dat zij zich erg onprettig heeft gevoeld op het moment dat de foto's van haar benen en bil werden genomen.

5.15. Uit het feit dat verweerder ruim drie jaar nadat hij als tandarts van patiënte C foto's heeft genomen van andere lichaamsdelen dan het hoofd-halsgebied -waarvoor zij niet alleen haar broek, maar zelfs haar onderbroek heeft moeten laten zakken- nog op geen enkele wijze afstand neemt van zijn wijze van handelen van destijds, blijkt naar het oordeel van het College genoegzaam dat bij verweerder sprake is van een onvoldoende mate van zelfreflectie en een gebrek aan interpersoonlijke sensitiviteit. Dat verweerder heeft verwezen naar het op dit punt gestelde in zijn brief van 3 april 2011 kan hem niet baten, nu hij de belofte zich ten opzichte van de vier patiëntes te excuseren niet is nagekomen terwijl uit zijn verklaring ter zitting voorts duidelijk is geworden dat hij ook niet van plan is dit alsnog te doen. Het voorgaande brengt mee dat verweerder ook op dit punt in strijd met het bepaalde in artikel 7:453 BW heeft gehandeld.

6. Slotsom

Het College is van oordeel dat verweerder in strijd met het bepaalde in artikel 7:453 BW heeft gehandeld door digitale foto's van een patiënte te nemen buiten het hoofd-halsgebied, waarvoor deze patiënte zich zelfs onnodig heeft moeten ontkleden. Door ruim drie jaar nadien nog immer te ontkennen dat hij hiermee buiten de ter zake voor tandartsen geldende professionele standaard heeft gehandeld terwijl hij geen enkele aandacht besteedt aan de psychische gevolgen die dit voor betrokkene heeft gehad, heeft verweerder geen inzicht getoond in de oorzaak van het hem verweten gedrag en de schade die dit gedrag voor patiënte heeft veroorzaakt. Verweerder heeft ter zitting het College geen aanknopingspunten gegeven op basis waarvan kan worden aangenomen dat hij zich niet opnieuw aan het hem verweten gedrag zal schuldig maken. Het College is van oordeel dat dit bij het bepalen van de op te leggen maatregel dient te worden betrokken en is voorts van oordeel dat het handelen van verweerder -voor zover dat is komen vast te staan- als laakbaar dient te worden aangemerkt.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klachtonderdelen 2 en 3 gegrond;

legt verweerder daarvoor de maatregel van berisping op;

verklaart de klachtonderdelen voor het overige ongegrond en wijst deze af;

bepaalt voorts dat de beslissing, ingevolge artikel 71 van de Wet BIG, geheel in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekendgemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, het Nederlands tandartsenblad en Dentz ter bekendmaking zal worden aangeboden.

Aldus gegeven door:

mr. P.W.M. Huisman, voorzitter,

mr. dr. L. Groefsema, lid-jurist,

drs. P. de Haan, lid-tandarts,

drs. J.R. Eikelenboom, lid-tandarts,

drs. P.A. Mouw, lid-tandarts,

bijgestaan door mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2014 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris voornoemd.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.