ECLI:NL:TGZRGRO:2014:3 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/61

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2014:3
Datum uitspraak: 28-01-2014
Datum publicatie: 28-02-2014
Zaaknummer(s): G2013/61
Onderwerp: Niet of te laat verwijzen
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster beklaagt zich erover dat de arts onvoldoende heeft gereageerd op klachten van haar vader en dat hij hem te laat naar een specialist heeft doorverwezen. Klacht ongegrond.

Rep. nr. G2013/61

28 januari 2014

Def. 018

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 23 juli 2013 binnengekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C ,

huisarts,

werkzaam te B,

verweerder,

BIG reg. nr. -,

gemachtigde: mr. V.C.A.A.V. Daniels.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 17 juli 2013 met bijlage, ingekomen op 23 juli 2013;

- het verweerschrift van 13 september 2013 met bijlage, ingekomen op 17 september 2013;

- het proces-verbaal van het op 28 oktober 2013 gehouden mondeling vooronderzoek door mevrouw mr. H.D. de Groot, plaatsvervangend secretaris van het College;

- de nadere stukken van verweerder van 5 november 2013, ingekomen op 7 november 2013;

- de mail van verweerder van 22 november 2013.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 26 november 2013. Verschenen zijn klaagster en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. Vaststaande feiten

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.1

De vader van klaagster (hierna: patiënt) had sinds ongeveer 1999 een verminderde nierfunctie. Op 18 augustus 2008 blijkt de bloeddruk van patiënt verhoogd en in maart 2009 heeft verweerder de hypertensie tijdens een controle geobjectiveerd. Omdat de medicijnen die verweerder patiënt in verband hiermee achtereenvolgens voorschreef de bovendruk in onvoldoende mate lieten dalen, werd patiënt op 19 november 2011 tevens amlodipine voorgeschreven. Op 25 juli 2012 is Ramipril aan de medicatie van patiënt toegevoegd.

2.2

Op 22 mei 2013 werd een huisvisite voor patiënt aangevraagd. Verweerder heeft in verband met verdenking op cardiale problemen een ambulance gebeld. Patiënt is op xx-xx-xx in het ziekenhuis overleden.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij onvoldoende heeft gereageerd op de klachten van patient en hem niet tijdig voor onderzoeken naar een specialist heeft doorgestuurd.

4. Het verweer

Patiënt leed vanaf ongeveer 1999 aan (geringe) nierfunctiestoornissen en vanaf 2009 aan hypertensie. In verband hiermee heeft verweerder achtereenvolgens verschillende medicijnen voorgeschreven. Omdat de bovendruk in onvoldoende mate daalde, heeft verweerder patiënt op 19 november 2011 tevens amlodipine voorgeschreven en op 25 juli 2012 heeft hij Ramipril aan de medicatie toegevoegd. Op 13 september 2012 bleek het lichaamsgewicht van patiënt met zes kilo afgenomen, hetgeen verweerder aan het innemen van Ramipril toeschreef en gunstig oordeelde in relatie tot de hypertensie en nierfunctie. In de daaropvolgende maanden gaf patiënt aan soms duizelig en moe te zijn maar “hier nu niets mee te willen”. Bij de controles werd steeds een goede tensie gemeten. Op 22 mei 2013 werd een huisvisite voor patiënt aangevraagd, waarbij de assistente een aantal alarmsymptomen vaststelde. Verweerder was vrijwel direct ter plaatse en heeft in verband met verdenking op cardiale problemen een ambulance gebeld. Patiënt en de familie konden op dat moment niet aanvaarden dat er sprake kon zijn van een cardiale oorzaak. Niet verweerder, maar de familie heeft het woord griep gebruikt. Na het overlijden van patiënt heeft verweerder driemaal uitvoerig met de familie gesproken en hij heeft op verzoek van de dochter een deel van het medisch dossier gekopieerd ten behoeve van een herinneringsdocument dat zij wilde maken.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Het College wijst erop dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het College merkt op dat patiënt tegenover verweerder een aantal klachten heeft benoemd, die niet specifiek zijn voor hartklachten. Voorts was sprake van een licht verminderde nierfunctie. Gezien de leeftijd van patiënt, de geringe mate van de nierfunctiestoornis en het feit dat de nierfunctie stabiel was, hoefde verweerder patiënt daarvoor niet naar een specialist te verwijzen. Hierbij is het standaard dat de behandeling bestaat uit het zelf volgen van de patiënt. Uit het medisch dossier blijkt dat verweerder dat ook heeft gedaan. Het gewichtsverlies van zes kilo dat tussen op 24 juli 2012 en 13 september 2012 was opgetreden, was niet verontrustend. Bovendien blijkt op 24 januari 2013 dat het gewicht van patiënt is hersteld en is nadien geen gewichtsverlies meer gemeten. Uit het medisch dossier blijkt dat verweerder alle controles lege artis heeft gedaan.

5.3

Bij de huisvisite heeft verweerder een niet-pluis gevoel gehad en conform gehandeld door patiënt in te sturen. Daarbij is niet relevant of er op het moment van insturen sprake was van een hartinfarct. Het College heeft geconstateerd dat verweerder medisch adequaat heeft gereageerd op de klachten van patiënt die te maken hebben met zijn hart. Verweerder had door anders te handelen het latere overlijden van patiënt niet kunnen voorkomen.

5.4

Na het overlijden van patiënt heeft verweerder een drietal gesprekken met de nabestaanden gevoerd. Verweerder heeft hiermee zorgvuldig gehandeld. De gesprekken lijken zich evenwel op technische details te hebben geconcentreerd, hetgeen de communicatie enigszins kan hebben vertroebeld. Het College acht het voorstelbaar dat een technische uitleg voor de nabestaanden als niet-empathisch is overgekomen en dat zij zich daardoor mogelijk niet gehoord voelen. Dit is echter tuchtrechtelijk niet verwijtbaar.

5.5

Het College heeft geen feiten of omstandigheden geconstateerd waaruit kan worden afgeleid dat verweerder in medisch professioneel opzicht is tekort geschoten omdat hij niet zou hebben gehandeld volgens de eisen die aan een redelijk bekwaam arts worden gesteld.

De klacht is ongegrond.

6. Slotsom

Nu de klacht faalt, zal deze ongegrond worden verklaard.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht ongegrond en wijst de klacht af.

Aldus gegeven door:

mevrouw mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter

mr. drs. W.J. de Boer, lid-jurist,

mevrouw drs. E.M. ter Braak, lid-geneeskundige,

drs. B.R. Schudel, lid-geneeskundige,

drs. H.R. van der Dop, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mevrouw mr. Y.M.C. Bouman, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2014 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.