ECLI:NL:TGZRGRO:2014:22 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen GP2013/13

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2014:22
Datum uitspraak: 08-07-2014
Datum publicatie: 08-07-2014
Zaaknummer(s): GP2013/13
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een gezondheidszorgpsychologe wegens o.a. het weigeren van de behandeling en het stoppen van het leveren van zorg. Klacht kennelijk ongegrond.

Rep.nr. GP2013/13

8 juli 2014

Def. 068

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 27 november 2013

binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C,

verweerster,

gezondheidszorgpsycholoog,

wonende te D,

BIG reg.nr.: -,

Advocaat: mr. H. Vorsselman.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van het dossier, waarin zich onder meer bevinden:

- het ongedateerde klaagschrift, ingekomen op 27 november 2013;

- het verweerschrift van 20 januari 2014, ingekomen op 21 januari 2014;

- de brieven van de secretaris van het College aan klaagster d.d. 6 februari en

13 maart 2014;

- het medisch dossier van de dochter van klaagster, ingekomen op 28 april 2014.

De klacht is behandeld in raadkamer op 20 mei 2014.

2. De feiten

Het College gaat uit van de volgende feiten die als onweersproken, dan wel als onvoldoende gemotiveerd betwist, zijn komen vast te staan:

2.1. Verweerster is als gezondheidszorgpsycholoog werkzaam bij E.

2.2. Op 18 maart 2011 heeft de huisarts de dochter van klaagster -F- verwezen naar E. In een multidisciplinair pre-intaketeam aldaar is de situatie van F beoordeeld en is vervolgens een screeningsgesprek gepland dat door verweerster op

27 april 2011 met haar collega G zou worden afgenomen.

2.3. Klaagster is echter zonder opgaaf van redenen niet verschenen. Op 17 mei 2011 heeft dit gesprek alsnog plaatsgevonden. Daarbij zijn aan klaagster ouderlijsten ter invulling verstrekt. Besproken is dat het raadzaam was om ook de gezinsvoogd te benaderen onder wiens toezicht F stond. Deze had namelijk de aanvraag voor hulp via de huisarts laten verlopen in plaats van via een indicatiebesluit. In overleg met klaagster werd besloten alsnog een indicatiebesluit aan Bureau Jeugdzorg te vragen. De gezinsvoogd heeft dit vervolgens aangevraagd. Na 17 mei 2011 is de aanmelding intern bij E besproken en hebben diverse contacten met klaagster plaatsgevonden.

2.4. Op 8 juni 2011 zijn de uitkomsten van het screeningsgesprek besproken in het pre-intaketeam. Voorgesteld werd om een breed diagnostisch onderzoek uit te voeren bij F en een aantal gesprekken met klaagster te voeren met het oog op de ontwikkelingsanamnese en de gezinsachtergrond.

2.5. Klaagster en haar dochter zijn zonder opgaaf van redenen niet verschenen op het geplande gesprek van 20 juli 2011 en 3 augustus 2011.

2.6. Op 3 augustus 2011 is een indicatiebesluit afgegeven door Bureau Jeugdzorg.

2.7. Op 17, 24 en 31 augustus 2011 hebben verweerster en een collega-psycholoog diagnostisch onderzoek bij F verricht. Na 17 augustus 2011 hebben een aantal aanvullende onderzoeken plaatsgevonden zonder dat verweerster daarbij aanwezig was.

2.8. Op 27 oktober 2011 heeft een adviesgesprek plaatsgevonden waarbij naast partijen, ook G en de gezinsvoogd aanwezig waren. De conclusie was dat er geen behandeling van F nodig was. Klaagster heeft hiertegen op dat moment geen klachten geuit.

2.9. Op 22 december 2011 hebben verweerster en G hun diagnostiekbrief aan klaagster gezonden en een afschrift daarvan aan de huisarts en de gezinsvoogd.

2.10. Klaagster heeft na ontvangst van voornoemde brief laten weten zich niet te kunnen vinden in de inhoud van de brief, in het bijzonder niet in de conclusie dat er geen indicatie was voor een behandeling van F.

2.11. Klaagster is daarop uitgenodigd voor een gesprek op 11 januari 2012, maar zonder opgaaf van redenen niet verschenen.

2.12. Op 18 januari 2012 heeft verweerster getracht klaagster telefonisch te bereiken, hetgeen niet is gelukt. Op 19 januari 2012 heeft de secretaresse van verweerster geprobeerd een afspraak met klaagster te maken. Ook dit is niet gelukt. Klaagster wilde eerst een kopie van het dossier ontvangen.

2.13. Op 23 januari 2012 heeft collega G telefonisch met klaagster gesproken. Zij heeft tijdens dit gesprek verklaard dat zij zich niet kon vinden in enkele delen van de diagnostiekbrief. Afgesproken werd dat klaagster een kopie van het dossier zou ontvangen en dat er een nieuwe afspraak met haar zou worden gemaakt.

2.14. Op 16 februari 2012 heeft een gesprek plaatsgevonden waarbij, naast partijen, G en de gezinsvoogd aanwezig waren. Afgesproken werd dat klaagster met G een aantal ouderbegeleidingsgesprekken zou voeren. Op 8 en 15 maart 2012 vonden deze gesprekken plaats; de afspraak voor 29 maart 2012 werd door klaagster afgezegd en op de afspraak van 4 april 2012 is zij zonder opgaaf van redenen niet verschenen.

2.15. Op 12 april 2012 heeft verweerster via de gezinsvoogd van klaagster het bericht ontvangen dat zij geen prijs meer stelde op contacten met E.

2.16. Op 26 april 2012 liet klaagster zelf weten juist wel contact met E te willen onderhouden. Daarop is voor 7 juni 2012 een afspraak gemaakt, op welke afspraak klaagster zonder opgaaf van redenen niet is verschenen. Klaagster heeft vervolgens in een aantal mails aan G laten weten dat het goed ging met F en dat het dossier bij E gesloten kon worden.

2.17. In november 2012 heeft klaagster opnieuw contact opgenomen met E. Ondanks dat het behandeltraject formeel was afgelopen is als gevolg van een misverstand weer een afspraak met klaagster gepland. Klaagster was bij die afspraak zonder bericht afwezig.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerster het navolgende:

a. Verweerster heeft na een gesprek in mei 2011 geweigerd om aan de slag te gaan, terwijl ze hiertoe op grond van boek 7 BW wel verplicht was;

b. Verweerster was niet bereid haar werkzaamheden te starten voordat een indicatiebesluit was afgegeven;

c. Verweerster heeft nadat zij F één keer had gezien gezegd dat er voor haar een speciale behandeling zou komen;

d. Hoewel verweerster mondeling had beloofd dat er zorg zou komen voor F heeft zij de behandeling geweigerd en is zij gestopt met het leveren van zorg als bedoeld in artikelen 7:460 en 7:461 BW en heeft zij deze zorg evenmin aan een collega overgedragen;

e. Verweerster heeft een onjuiste IQ-test bij F afgenomen, namelijk een test bedoeld voor een kind van groep 4 terwijl zij in groep 2 zat en bovendien heeft zij opgemerkt dat zij een deel van haar IQ van klaagster had geërfd;

f. In een rapport over F stond niet dat zij “seksueel gestimuleerd was gezien’’ door verweerster bij de eerste ontmoeting. G wilde dit wijzigen in het rapport. Klaagster werd echter door verweerster niet in de gelegenheid gesteld om het rapport te bespreken. Verweerster heeft alle gesprekken afgewezen en het dossier gesloten.

4. Beoordeling van de klacht

Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd, op de wijze als hierna per klachtonderdeel is aangegeven.

4.1. Klachtonderdelen a en b

Het College zal gelet op de samenhang tussen deze beide klachtonderdelen deze gezamenlijk behandelen.

Verweerster heeft deze klachtonderdelen van klaagster gemotiveerd betwist onder opsomming van de werkzaamheden die verweerster in de betreffende periode ten behoeve van F heeft verricht. Zij heeft gesteld dat het gebruikelijk is om in gevallen waarbij Bureau Jeugdzorg is betrokken, en zeker als er sprake is van een ondertoezichtstelling, de aanvraag voor een behandeling te laten verlopen via een indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg. Klaagster heeft volgens verweerster tijdens het gesprek ook niet aangegeven het niet eens te zijn met het alsnog aanvragen van een dergelijk besluit.

Het College gaat ervan uit dat klaagster met het gesprek in mei 2011 het gesprek van

17 mei 2011 heeft bedoeld. Voor de stelling van klaagster dat verweerster na het gesprek van mei 2011 niet aan de slag is gegaan, heeft het College echter geen aanknopingspunten gevonden. Klaagster heeft ook nagelaten haar standpunt nader te onderbouwen. De gemotiveerde betwisting van verweerster daarentegen vindt steun in het dossier. Het College verwijst in dit kader ook naar hetgeen in rechtsoverweging 2.3 is vermeld. Hieruit blijkt dat er in afwachting van het indicatiebesluit wel degelijk (vervolg-)werkzaamheden door verweerster zijn verricht.

Het voorgaande brengt mee dat de klachtonderdelen a en b als kennelijk ongegrond afgewezen dienen te worden.

4.2. Klachtonderdelen c en d

Ook de klachtonderdelen c en d zullen gezamenlijk worden behandeld, nu klachtonderdeel c zonder nadere motivering geen zelfstandige betekenis heeft.

Verweerster heeft de bij rechtsoverweging 3 onder c gestelde toezegging betwist, wel zouden er speciaal op de hulpvraag gerichte onderzoeken worden verricht.

Nu het bij dit klachtonderdeel gaat om het ene woord tegen het andere is van belang wat het dossier op dit punt aangeeft. Het College heeft in het dossier geen aanknopingspunten kunnen vinden die de stelling van klaagster bevestigen. Daarom dient ook het klachtonderdeel c als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

Verweerster heeft, wat betreft hetgeen haar bij rechtsoverweging 3 onder d wordt verweten, gesteld dat na multidisciplinair collegiaal overleg en zorgvuldig onderzoek door E is besloten dat er geen behandeling voor F gestart behoefde te worden. Klaagster heeft niet aangegeven waarom dit besluit van E onjuist zou zijn. De beslissing van E is ook in lijn met het feit dat de gezinsvoogd op

19 september 2012 heeft aangegeven dat het goed met F gaat en dat er begrip is voor het afsluiten van het traject bij E.

Het College overweegt over het voorgaande dat klaagster geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat voor F een behandeltraject zou moeten worden opgestart, terwijl verweerster betwist dat deze noodzaak er zou zijn. Zonder nadere motivering van de zijde van klaagster op dit punt, ondanks het feit dat zij hiertoe bij brieven van 6 februari 2014 en 13 maart 2014 in de gelegenheid is gesteld, valt niet in te zien waarom het niet opstarten van een behandeltraject voor F tot een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van verweerster zou moeten leiden. Klachtonderdeel d dient gelet op het voorgaande eveneens kennelijk ongegrond te worden verklaard.

4.3. Klachtonderdeel e

Verweerster heeft gesteld dat zij een standaard IQ-test bij de zevenjarige F heeft afgenomen en dat haar leeftijd -en niet de groep waar zij toen in zat- maatgevend is voor de beslissing welke IQ-test afgenomen moest worden. Dat verweerster een opmerking zou hebben gemaakt over het IQ van de moeder wordt door haar betwist.

Naar het oordeel van het College is niet gebleken dat bij F een verkeerde IQ-test is afgenomen. Klaagster heeft na de inhoudelijke betwisting door verweerster ook geen nadere feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit dit alsnog zou blijken.

Wat betreft de opmerking van verweerster over het IQ van F is sprake van het ene woord tegen het andere en is niet duidelijk of aan het ene woord meer waarde moet worden toegekend dan aan het andere. Volgens vaste rechtspraak van het College dient in een dergelijk geval het klachtonderdeel als (kennelijk) ongegrond te worden afgewezen. Het voorgaande betekent dat ook klachtonderdeel e geen doel treft.

4.4. Klachtonderdeel f

Verweerster heeft al hetgeen klaagster bij dit klachtonderdeel heeft gesteld gemotiveerd betwist. Klaagster is diverse malen door haar en haar collega's voor gesprekken uitgenodigd, maar kwam telkenmale niet opdagen.

Het College overweegt dat klaagster, ook desgevraagd, heeft nagelaten dit klachtonderdeel nader te motiveren en te onderbouwen. Nu de inhoud van dit klachtonderdeel door verweerster gemotiveerd is bestreden, en uit de vaststaande feiten blijkt dat er van de zijde van verweerster juist vele afspraken met klaagster zijn gemaakt voor een gesprek, dient ook dit onderdeel kennelijk ongegrond te worden verklaard.

5. Slotsom

Geen van de klachtonderdelen treft doel. De klacht zal in alle onderdelen kennelijk ongegrond worden verklaard en worden afgewezen.

6. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond en wijst deze af .

Aldus gegeven door:

mw. mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter,

dr. Th.A.M. Deenen, lid-gezondheidszorgpsycholoog,

mw. dr. G.F.E.C. van Linden van den Heuvell, lid-gezondheidszorgpsycholoog,

mw. mr. F.E. Mobach-Visser, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2014 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.J.K. Boter, secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.