ECLI:NL:TGZRGRO:2014:20 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/96
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2014:20 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-06-2014 |
Datum publicatie: | 24-06-2014 |
Zaaknummer(s): | G2013/96 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een huisarts wegens het zonder uitleg uitschrijven van klaagster als patiënte en het niet voldoen aan zijn zorplicht met betrekking tot klaagsters dochter. Klacht kennelijk ongegrond. |
Rep.nr . G2013/96
24 juni 2014
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 20 november 2013 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C,
als huisarts werkzaam te D,
verweerder,
BIG reg.nr: -,
gemachtigde: mr. A.V. Rijneke.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift van 14 november 2013, ingekomen op 20 november 2013;
- het verweerschrift met bijlagen van 23 december 2013, ingekomen op 23 december 2013 per fax en op 24 december 2013 per post;
- de ongedateerde repliek, ingekomen op 4 maart 2014;
- de dupliek van 4 april 2014, ingekomen op 4 april 2014 per fax en op 7 april 2014 per post.
In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
De klacht is behandeld in raadkamer .
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,
die tussen partijen als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1
Verweerder is werkzaam in een huisartsenpraktijk te D. Op 2 september 2010 zag hij klaagster voor een kennismakingsgesprek nadat klaagster het ‘inschrijfformulier nieuwe patiënten’ had ingevuld. Klaagster en haar dochter verbleven op dat moment in vrouwenopvang “E” te D, een voormalige opvang voor vrouwen, en hun kinderen, met geweldservaringen. Aangezien klaagster en haar dochter nog bij een andere huisarts patiënt bleken te zijn, verwees verweerder hen terug naar de betreffende arts. Tot een inschrijving in verweerders praktijk is het niet gekomen.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.1 Eerste klachtonderdeel
Klaagster stelt samen met haar dochter patiënt bij verweerders praktijk te zijn geweest. Tijdens het kennismakingsgesprek op 2 september 2010 belde verweerder – in haar aanwezigheid – met de gezinsvoogd om zorg voor haar dochter te activeren. Op 20 oktober 2010 werd klaagster echter, zonder overleg, door verweerder uitgeschreven als patiënte. Zij is het er niet mee eens dat dit zo is gegaan.
3.2 Tweede klachtonderdeel
Klaagsters dochter bleef nog wel zijn patiënt tot 21 maart 2011. In die periode heeft verweerder echter niets voor haar dochter gedaan, terwijl hij dat tijdens het kennismakingsgesprek wel had beloofd. Conform artikel 7:461 BW behoorde hij zorg voor haar dochter te starten. Door dit niet te doen, heeft hij niet voldaan aan zijn verplichtingen.
4. Het verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
4.1 Algemeen
Verweerder beschrijft het verloop van de gebeurtenissen als volgt. Op 2 september 2010 vond een kennismakingsgesprek plaats tussen klaagster en verweerder. Tijdens dit gesprek wilde klaagster graag een verwijsbrief voor een speltherapeut dan wel een creatief therapeut voor haar dochter. Tijdens dit gesprek kwam verweerder erachter dat beiden nog ingeschreven stonden bij een collega van hem die alle contacten onderhoudt met de instanties die betrokken zijn bij gezinnen zoals dat van klaagster. Verweerder adviseerde haar contact te zoeken met haar eigen huisarts. Ook zocht hij tijdens dit gesprek telefonisch contact met de gezinsvoogd van het gezin. Hij wilde verifiëren of er al zorg was gestart voor de dochter en dit bleek zo te zijn. Na afloop van het gesprek belde hij met de huisarts van klaagster die zei dat zij en haar dochter nog steeds welkom waren en dat hij mogelijkheden zag hen te helpen. Verweerder probeerde klaagster tevergeefs telefonisch te bereiken om haar dit mee te delen. Op 3 september 2010 kwam klaagster, erg boos en dreigend, weer naar de praktijk van verweerder. Zij werd door de assistente verwezen naar haar eigen huisarts. Verweerder belde de betreffende huisarts om hem hierover te informeren. Laatstgenoemde zegde toe contact met klaagster te zullen zoeken. Hierna heeft verweerder niets meer vernomen van klaagster en/of haar dochter.
4.2 Aangaande het eerste klachtonderdeel
Verweerder betwist dat hij klaagster heeft uitgeschreven, omdat het nooit tot een inschrijving is gekomen. Het kennismakingsgesprek was bedoeld om een globaal beeld van haar en haar behoeften te krijgen en om te bezien of hij kon voldoen aan haar verwachtingen. Het is bij dat ene gesprek gebleven. Klaagster stond namelijk nog steeds bij een andere huisarts ingeschreven die gezien zijn contacten en klaagsters specifieke gezinssituatie meer geschikt was om haar hulp te bieden en ook daartoe bereid was. Verweerder kreeg al met al niet de indruk dat klaagster niet terug kon naar haar huisarts en hij raadde haar daarom aan met hem contact te zoeken. Hij heeft overigens niet de intentie gehad haar pertinent te weigeren als patiënt, maar het leek hem verstandig dat ze eerst terugging naar haar eigen huisarts. Het feit dat hij wel een dossier heeft aangemaakt, is overigens geen ‘inschrijvingshandeling’ geweest, maar bedoeld om digitale aantekeningen van het kennismakingsgesprek te kunnen vastleggen.
4.3 Aangaande het tweede klachtonderdeel
Toen verweerder de gezinsvoogd belde tijdens het kennismakingsgesprek was dat niet om hulp te starten, maar om te verifiëren of dat al was gebeurd. Het antwoord was bevestigend, aangezien er al een afspraak was gemaakt met een creatief therapeut. Dat hij zou hebben toegezegd hulp te starten, is onjuist. Dat geldt tevens voor klaagsters stelling dat haar dochter tot 21 maart 2011 bij zijn praktijk ingeschreven is geweest. Ook voor de dochter geldt dat het niet tot een inschrijving is gekomen.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Eerste klachtonderdeel
Klaagsters stelling dat zij ingeschreven is geweest als patiënt bij verweerders praktijk en zonder overleg werd uitgeschreven, heeft verweerder gemotiveerd betwist en vindt ook overigens geen steun in het dossier. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk ongegrond.
5.2 Tweede klachtonderdeel
Ook ten aanzien van klaagsters dochter geldt dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor de stelling dat zij verweerders patiënt is geweest en dat hij zou hebben beloofd zorg voor haar te activeren. Het enkele feit dat bij klaagster blijkbaar de indruk is gewekt dat dit wel het geval zou zijn, doordat verweerder tijdens het kennismakingsgesprek telefonisch contact zocht met de gezinsvoogd, maakt dit niet anders. Klaagsters verwijzing naar artikel 7:461 BW is in dit verband niet van betekenis, daar dat artikel ziet op de verschuldigdheid van salaris in geval van een medische behandeling. Ook dit klachtonderdeel is dus kennelijk ongegrond.
6. Slotsom
De klacht zal kennelijk ongegrond worden verklaard.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
prof. mr. J.H.M. Willems, voorzitter,
mr. dr. W.J.A.M. Dijkers, lid-jurist,
drs. E. van Pinxteren-Nagler, lid-beroepsgenoot,
dr. R.H. Boerman, lid-beroepsgenoot,
drs. P.F. Bögels, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2014 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.C. Bouman, secretaris.
De secretaris: De voorzitter:
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.