ECLI:NL:TGZRGRO:2014:18 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/95
ECLI: | ECLI:NL:TGZRGRO:2014:18 |
---|---|
Datum uitspraak: | 27-05-2014 |
Datum publicatie: | 28-05-2014 |
Zaaknummer(s): | G2013/95 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt huisarts dat zij niet de benodigde zorg voor haar dochter zou hebben geactiveerd. Het College is van oordeel dat het dossier geen aanknopingspunt biedt voor de juistheid van deze stelling. Klacht is kennelijk ongegrond. |
Rep.nr . G2013/95
27 mei 2014
Def. 057
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE GRONINGEN
Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 20 november 2013 binnengekomen klacht van:
A,
wonende te B,
klaagster,
tegen
C,
voorheen als huisarts werkzaam te D,
verweerster,
BIG reg.nr: -.
1. Verloop van de procedure
Het College heeft kennisgenomen van:
- het ongedateerde klaagschrift, ingekomen op 20 november 2013;
- het verweerschrift met bijlagen van 14 januari 2014, ingekomen op 15 januari 2014;
- het medisch dossier;
- de ongedateerde repliek, ingekomen op 4 maart 2014.
In het kader van het vooronderzoek zijn partijen in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Partijen hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
De klacht is behandeld in raadkamer.
2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,
die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1
Verweerster was van oktober 2010 tot augustus 2012 werkzaam als coördinerend huisarts bij de E te D. Klaagster en haar dochter waren bekend bij deze praktijk tijdens hun verblijf in vrouwenopvang “F” te D, een voormalige opvang voor vrouwen, en hun kinderen, met geweldservaringen.
2.2
Bij brief van 18 maart 2011 verwees huisarts G van de betreffende praktijk klaagsters dochter, H, naar zorginstelling I te J. Deze verwijzing werd op 29 maart 2011 door I zelf doorgezet naar I te K.
2.3
Op 7 december 2011 verzocht verweerster I om een verslag van de bevindingen en aanbevelingen op basis van het psychiatrisch onderzoek dat bij H was verricht. I liet weten dat voor H geen behandeling werd geadviseerd.
2.4
Op 7 december 2011 verwees verweerster H naar Zorggroep L, een afdeling van M die zich richt op bevordering van de geestelijke gezondheidszorg van jongeren, met het verzoek om evaluatie en eventueel behandeling van H. L liet bij brief van 4 januari 2012 weten dat H voor een intakegesprek zou worden uitgenodigd. Later in deze maand meldde L dat klaagster en haar dochter tot twee keer toe schriftelijk waren uitgenodigd maar beide keren niet waren verschenen. Om die reden heeft L het dossier gesloten.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Klaagster stelt dat verweerster op 22 december 2011 aanwezig is geweest bij een zorgoverleg dat als doel had hulp te activeren bij I. Zij zou tijdens dit overleg, waarbij klaagster ook aanwezig was, hebben gezegd dat klaagster ‘haar voeten hoog moet zetten’ om een verpleegkundige het werk te laten doen. Op 2 februari 2012 zou er weer een overleg zijn geweest waarbij verweerster niet aanwezig is. Klaagster stelt dat verweerster als coördinerend huisarts heeft verzuimd zorgverlening te bewerkstelligen voor haar dochter. H heeft hierdoor al twee jaar lang geen geestelijke gezondheidszorg ontvangen. Klaagster verwijt verweerster dat zij zorg heeft onthouden aan haar kind en verwijst hiervoor naar artikel 7:461 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4. Het verweer
Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Verweerster kan zich niet vinden in het door klaagster gestelde. Zij is van mening dat zij zich wel degelijk heeft ingespannen om H te helpen. Ze verwijst hiervoor naar haar verzoek aan I om haar bevindingen aangaande de situatie van H en naar haar verwijzing van H naar Zorggroep L, nadat I had geadviseerd om H niet te behandelen.
5. Beoordeling van de klacht
Het College overweegt het volgende. Klaagsters stelling dat verweerster te kort is geschoten in haar inspanningen om hulpverlening voor H op gang te brengen, is onvoldoende van grondslag voorzien. Niet duidelijk is wat verweerster in de ogen van klaagster anders of meer had moeten doen dan zij heeft gedaan. Het dossier biedt ook geen steun aan de stelling, aangezien het niet op gang komen van zorgverlening – voor zover relevant in het kader van deze procedure – lijkt te zijn veroorzaakt doordat klaagster en haar dochter zelf tweemaal verstek lieten gaan door niet op het intakegesprek bij L te verschijnen. Dat L vervolgens het dossier heeft gesloten, kan – wat daar ook van zij – verweerster niet worden aangerekend. Al met al bestaat er geen enkel aanknopingspunt voor een tuchtrechtelijk verwijt aan het adres van verweerster. Klaagsters verwijzing naar artikel 7:461 BW zal vermoedelijk een vergissing zijn geweest, daar dat artikel ziet op de verschuldigdheid van salaris in geval van een medische behandeling. De klacht is gezien het voorgaande kennelijk ongegrond.
6. Slotsom
De klacht zal kennelijk ongegrond worden verklaard.
7. Beslissing
Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:
verklaart de klacht kennelijk ongegrond en wijst deze af.
Aldus gegeven door:
prof. mr. J.H.M. Willems, voorzitter,
mr. dr. W.J.A.M. Dijkers, lid-jurist,
drs. E. van Pinxteren-Nagler, lid-beroepsgenoot,
dr. R.H. Boerman, lid-beroepsgenoot,
drs. P.F. Bögels, lid-beroepsgenoot,
bijgestaan door mr. L.C. Commandeur, secretaris,
en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2014 door voornoemde voorzitter, in tegenwoordigheid van voornoemde secretaris.
De secretaris: De voorzitter: