ECLI:NL:TGZRGRO:2014:16 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Groningen G2013/32

ECLI: ECLI:NL:TGZRGRO:2014:16
Datum uitspraak: 13-05-2014
Datum publicatie: 13-05-2014
Zaaknummer(s): G2013/32
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen oogarts. Klaagster beklaagt zich erover dat de arts nalatig is geweest door geen adequate actie te ondernemen na het herhaald en verontrust attenderen op een mogelijk ‘fout plekje’ op haar ooglid. Klacht gegrond. Waarschuwing.

Rep. nr. G2013/32

13 mei 2014

Def. 52

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE GRONINGEN

Het College heeft het volgende overwogen over en beslist op de op 5 april 2013 binnengekomen klacht van:

A ,

wonende te B,

klaagster,

tegen

C ,

oogarts,

werkzaam te B,

verweerder,

BIG reg. nr. -.

1. Verloop van de procedure

Het College heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift van 3 april 2013 met een bijlage, ingekomen op 5 april 2013;

- het verweerschrift van 24 juli 2013 met bijlagen, ingekomen op 26 juli 2013;

- de repliek met bijlagen, ongedateerd, ingekomen op 22 augustus 2013;

- de dupliek van 26 september 2013 met bijlagen, ingekomen op 1 oktober 2013;

- de brief van verweerder van 8 januari 2014 met bijlage, ingekomen op 10 januari 2014;

- de brief van verweerder van 12 februari 2014 met bijlagen, ingekomen op 17 februari 2014.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden gelegenheid in een mondeling vooronderzoek te worden gehoord.

De klacht is behandeld ter openbare zitting van 18 maart 2014. Verschenen zijn: klaagster, bijgestaan door D (echtgenoot) en vergezeld door E (medisch adviseur) en verweerder. Op verzoek van klaagster is mevrouw F ter zitting als getuige gehoord.

2. Vaststaande feiten

2.1

Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die als erkend dan wel enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist vaststaan.

2.2

Klaagster is sinds 1995 patiënte op de polikliniek oogheelkunde van het H te A. Zij is daar onder meer bekend wegens oculaire hypertensie en een contusio bulbi OS (tennisbal) in 2003. Begin 2005 heeft verweerder bij klaagster aan haar linkeroog een staaroperatie met een kunstlensimplantatie uitgevoerd en later in 2005 heeft hij eenzelfde operatie aan haar rechteroog uitgevoerd. Begin 2009 is klaagster zowel in het G als in het H geopereerd, waarbij een vrij groot basaalcelcarcinoom op de neusrug onderscheidenlijk linker mediale ooghoek is verwijderd. De reconstructie door het Hoofd-Hals-team van het G geschiedde door middel van een glabella transpositielap (zwaailap), waarbij huid van het voorhoofd naar de neus is verplaatst. In verband met onrust in de littekenwanden werd klaagster daarna door een dermatoloog in het H behandeld.

2.3

Op 21 januari 2010 heeft klaagster verweerder geconsulteerd in verband met klachten, over het rechteroog en onderooglid. Verweerder heeft ontstekingen van de kliertjes van het rechter ooglid als diagnose gesteld (blepharitis, meibomitis en hordeolum). De behandeling bestond uit het poetsen van de oogleden en het aanbrengen van een zalf. Klaagster heeft verweerder nadien op 18 februari 2010, 17 juni 2011 en 5 november 2012 geconsulteerd en telkens te kennen gegeven dat zij angst had dat het een ‘fout plekje’ was. Verweerder bleef steeds bij zijn diagnose en handhaafde het behandeladvies.

2.4

Op 14 november 2012 heeft klaagster een andere oogarts in het H geconsulteerd. Deze arts heeft een biopt genomen en maligniteit geconstateerd, waarop klaagster is geopereerd wegens een basaalcelcarcinoom. Wederom vond een plastisch chirurgische reconstructie plaats.

3. De klacht

Klaagster verwijt verweerder nalatigheid omdat hij geen, dan wel geen adequate, actie heeft ondernomen ondanks dat zij hem meermalen op een plekje op het rechterooglid had geattendeerd en haar verontrusting over een mogelijk ‘fout plekje’ kenbaar had gemaakt.

4. Het verweer

Verweerder heeft aangevoerd dat klaagster in eerste instantie steeds door een technisch oogheelkundig assistent (TOA) dan wel een optometrist is gezien, die de anamnese heeft gedaan en de klachten en bevindingen in het medisch dossier heeft vermeld. De TOA had in het dossier genoteerd dat het weefsel goed was en verweerder is van die informatie uitgegaan. Het is hem dan ook tussen 2010 en 2012 nooit duidelijk geworden dat klaagster eerder aan een carcinoom is geopereerd. In februari 2010 staat in het dossier dat klaagster positief op de behandeling reageert. De verbetering van de klachten van klaagster op de behandeling wees er volgens verweerder op dat hij de juiste diagnose had gesteld en dat zijn behandelplan aansloeg. De informatie van de dermatoloog werd destijds niet aan de polikliniek oogheelkunde ter beschikking gesteld. Verweerder verkeerde in de veronderstelling dat klaagster voor haar dermatologische klachten bij de dermatoloog werd vervolgd en dat zij door die specialist op het voorkomen van verdachte huidlaesies zou worden gecontroleerd. Verweerder vindt dat hij – achteraf bezien – meer had kunnen doorvragen waarom zij bang was voor een ‘fout plekje’ en haar had kunnen doorverwijzen naar zijn directe collega-oogarts met kennis op het gebied van maligniteiten van het ooglid. Chronisch recidiverende ontstekingen zijn soms heel moeilijk van een basaalcelcarcinoom te onderscheiden.

5. Beoordeling van de klacht

5.1

Verweerder heeft verklaard dat klaagster in eerste instantie door de TOA is gezien en dat hij door diens aantekening dat ‘het weefsel goed was’ op het verkeerde been is gezet. Dit rechtvaardigt echter niet dat verweerder geen nader onderzoek heeft gedaan. Op basis van de stukken en van hetgeen partijen over en weer naar voren hebben gebracht, stelt het College vast dat klaagster haar angst voor een ‘fout plekje’ tegenover verweerder heeft geuit. Echter niet is komen vaststaan dat zij met nadruk en expliciet te kennen heeft gegeven dat de plek die bij haar ooglid was verwijderd een carcinoom was en dat zij angst had dat dit zich nu herhaalde. Vaststaat dat verweerder klaagster niet heeft gevraagd naar de aard van haar operatie waarbij de zwaailap was aangebracht. Dit had hij echter wel moeten doen omdat in een dergelijke situatie vrijwel altijd sprake is geweest van het verwijderen van een groot kwaadaardig gezwel.

5.2

Voorts staat vast dat klaagster verweerder vanaf 2010 in verband met chronische klachten bij en rond haar oog consulteerde. Hoewel de klachten van klaagster door de behandeling door verweerder tijdelijk minder heftig zijn geweest, zijn deze tijdens de behandeling door verweerder nooit verdwenen. Op enig moment had verweerder zijn oorspronkelijke diagnose moeten heroverwegen, de anamnese grondiger moeten herafnemen en nader onderzoek moeten doen om een maligniteit uit te sluiten. Verweerder had voor een andere diagnose open moeten staan, temeer omdat het aspect van chronisch recidiverende oogontstekingen op die van een basaalcelcarcinoom kunnen lijken. Daarbij is mede van belang dat klaagster bij verweerder heeft benoemd dat zij bang was voor een ‘fout plekje’. Het College is, met verweerder, van oordeel dat hij over die angst bij klaagster had moeten doorvragen.

5.3

Het College is op grond van hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld volgens de eisen die aan een redelijk bekwaam arts kunnen worden gesteld. De klacht is dan ook gegrond.

6. Slotsom

De klacht zal gegrond worden verklaard. Gelet op de ernst van de overschrijding door verweerder van de terzake geldende norm, acht het College het opleggen van een waarschuwing passend.

7. Beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen:

verklaart de klacht gegrond zoals hiervoor is verwogen en legt verweerder terzake de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gegeven door:

prof. mr. J.H.M. Willems, voorzitter,

mr. drs. W.J. de Boer, lid-jurist,

dr. H.A. van Dijk, lid-geneeskundige,

drs. J.U.R. Niewold, lid-geneeskundige,

drs. M.E.H.M. Fortuin, lid-geneeskundige,

bijgestaan door mr. Y.M.C. Bouman, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2014 door mr. dr. H.L.C. Hermans, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Commandeur, secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door: a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard; b. degene over wie is geklaagd; c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat. Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Groningen, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.