ECLI:NL:TGZREIN:2014:63 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1427

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2014:63
Datum uitspraak: 23-06-2014
Datum publicatie: 23-06-2014
Zaaknummer(s): 1427
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie: Huisarts wordt verweten zonder goede reden de behandelingsovereenkomst te hebben beëindigd en ten onrechte geen afschrift van het medisch dossier aan klager te hebben verstrekt. Het college is van oordeel dat huisarts de behandelingsovereenkomst niet had mogen beëindigen zonder eerst met klager te spreken over de redenen hiervoor. Tevens is het college van oordeel dat verweerder klager een afschrift van het medisch dossier had moeten verstrekken. Klacht gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak: 23 juni 2014

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 3 februari 2014 binnengekomen klacht van:

A

wonende te B

klager

tegen:

C

huisarts

werkzaam te B

verweerder

gemachtigde mw. mr. L. Fedder te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek d.d. 8 mei 2014.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 12 mei 2014 behandeld. Partijen, verweerder bijgestaan door zijn gemachtigde, waren aanwezig. De standpunten van partijen zijn toegelicht.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager, 75 jaar oud, woont al zijn hele leven in de plaats, waarin verweerder praktijk voert. Klager is ongeveer 23 jaar patiënt in de praktijk van verweerder. In augustus 2013 bekleedden partijen ieder een bestuursfunctie in een Stuurgroep. In dat gremium hebben zich tussen partijen verschillen van opvatting voorgedaan, waarvan de appreciatie door beiden verschillend is. Verweerder heeft bij brief van 3 januari 2014 het navolgende aan klager bericht: “hierbij zeg ik u onze samenwerking op

ik verzoek u dus om om te zien naar een andere huisarts

de redenen zijn u bekend

tot en met 31 januari 2014 help ik u in geval van spoed

daarna schrijf ik u uit

indien u mondeling toelichting wenst gelieve met mij

een afspraak te maken via mijn e-mailadres”

Klager heeft daarop op 6 januari 2014 gereageerd met onder andere de mededelingen dat de redenen van de opzegging hem niet bekend zijn, dat hij niet akkoord gaat met de opzegging en dat hij pas een afspraak wil maken als de redenen hem bekend zijn. Klager heeft daarbij tevens aangegeven dat hij graag een afschrift van zijn medisch dossier wilde ontvangen.

3. Het standpunt van klager en de klacht

De klacht van klager wordt aldus begrepen dat hij verweerder verwijt dat verweerder in strijd met artikel 7:460 BW de behandelovereenkomst heeft opgezegd.

Klager heeft nog met name het navolgende aangevoerd.

Klager heeft diverse malen verzocht de redenen van de opzegging aan te geven, evenwel zonder resultaat. Klager stelt zich op het standpunt dat hij nog steeds patiënt is bij verweerder en dat verweerder hem dan ook dient te helpen, ook als er geen sprake is van spoed.

Verweerder heeft echter tot tweemaal toe geweigerd een herhaalrecept voor hem te uit te schrijven.

Daarnaast verstrekt verweerder hem geen afschrift van zijn medisch dossier, maar laat weten dat klager het dossier kan ophalen, mist hij bereid is een verklaring te ondertekenen dat de behandelovereenkomst is geëindigd.

4. Het standpunt van verweerder

Het conflict tussen klager en verweerder dat zich buiten de praktijk afspeelde, heeft een grote impact gehad op verweerder en heeft de arts-patiëntrelatie beïnvloed. Na ampele overwegingen van maanden heeft verweerder gemeend de behandelrelatie te moeten beëindigen om te voorkomen dat verweerder in de toekomst tekort zou schieten als huisarts in de continue, persoonlijke, integrale hulpverlenersrelatie met klager.

Omdat de redenen van de opzegging klager reeds lange tijd bekend waren, heeft verweerder uit de reacties van klager geconcludeerd dat klager geen behoefte had aan een nader gesprek. Verweerder heeft aangegeven dat de behandelingsovereenkomst was beëindigd en dat klager kon laten weten wie zijn nieuwe huisarts was, zodat verweerder kon zorg dragen voor overdracht van het dossier. Verweerder betreurt de gang van zaken, maar is van oordeel dat er geen basis meer bestaat voor een goede arts-patiëntrelatie en voortzetting in alle redelijkheid niet van hem gevergd kan worden. Verweerder is van mening dat hij niet in strijd met de op hem rustende zorgplicht heeft gehandeld.

5. De overwegingen van het college

Ter zitting is duidelijk geworden dat de relatie tussen partijen in de praktijk goed was. Het conflict is naar de mening van verweerder veroorzaakt door twee uitlatingen van klager aan het adres van verweerder en door een verschil van mening aangaande de benoeming van iemand in de Stuurgroep. Klager heeft met klem betwist dat hij een van de door verweerder gewraakte uitlatingen, inhoudende dat verweerder niets voor ‘zorg in eigen dorp’ zou hebben gedaan, heeft geuit. Met betrekking tot de andere kwesties zijn partijen in de appreciatie van mening blijven verschillen. Verweerder heeft aangegeven dat hij zich maandenlang heeft beraden over de te nemen stap. Desgevraagd heeft hij verklaard er niet aan gedacht te hebben deze kwestie en het daardoor voor hem gerezen dilemma met een beroepsgenoot of binnen de beroepsorganisatie te bespreken. Verweerder heeft verklaard dat hij niet eerst een gesprek met klager wilde aangaan over het stopzetten van de behandelrelatie omdat hij niet in een ‘situatie van soebatten’ wilde geraken.

Het college is te dezen van oordeel dat verweerder niet juist heeft gehandeld door de behandelrelatie met klager te beëindigen zonder eerst met klager te hebben gesproken over de daaraan ten grondslag liggende redenen. Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat klager een gesprek niet op prijs zou stellen. Voorts acht het college het onzorgvuldig dat verweerder klager slechts in spoedgevallen wilde behandelen tot en met 31 januari 2014 in plaats van in alle situaties totdat klager een nieuwe huisarts gevonden zou hebben.

Dit brengt mede dat de klacht gegrond wordt bevonden.

Bij de bepaling welke maatregel dient te worden opgelegd, wordt tevens meegenomen het feit dat verweerder van klager eiste dat hij voor het vertrek uit de praktijk zou tekenen indien klager het dossier wil hebben, terwijl klager had gevraagd om een afschrift, tot het verstrekken waarvan verweerder zonder meer gehouden was.

Alles afwegend is het college van oordeel dat het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend is.

6. De beslissing

Het college:

- waarschuwt verweerder.

Aldus beslist door mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, C.L.S.M. Stuurman, H.J. Weltevrede en B.C.A.M. van Casteren-van Gils als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M.E.B. Morsink als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2014 in aanwezigheid van de secretaris.