ECLI:NL:TGZREIN:2014:56 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13193b

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2014:56
Datum uitspraak: 06-05-2014
Datum publicatie: 06-05-2014
Zaaknummer(s): 13193b
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klachten tegen verpleegkundige, werkzaam als casemanager bij GGz-instelling, wel ontvankelijk maar niet gegrond. Voldoende en adequate woonbegeleiding verleend, CIZ-indicatie door klager ondertekend en niet gebleken van schending geheimhoudingsplicht.

Uitspraak: 6 mei 2014

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 30 augustus 2013 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klager

tegen:

[C]

verpleegkundige

werkzaam te [B]

verweerder

gemachtigde mevrouw mr. B.L.M. Middeldorp te Etten Leur

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift

- het verweerschrift

- de repliek en de aanvulling daarop

- de dupliek

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 24 maart 2014 behandeld. Partijen waren aanwezig

Verweerder werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft klager een verzoek om aanhouding gedaan dat door het college, na schorsing en beraadslaging, als tardief is gepasseerd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klager is in 2009 vanwege een psychose met een maatregel tot inbewaringstelling opgenomen in een locatie van GGz [D]. Na beëindiging van de opname is klager weer thuis gaan wonen en werd hij in juni 2009 - in verband met de wens om op termijn zelfstandig te gaan wonen en een passende opleiding te volgen dan wel werk te vinden - verwezen naar het FACT team (flexible assertive community treatment) van GGz [D]. Verweerder is als casemanager betrokken geweest bij de zorg die vanuit GGz [D] aan klager is verleend.

In verband met een nog lopend schuldsaneringstraject kwam klager niet in aanmerking voor een zelfstandige woning. Omdat de wachtlijst voor een 1-persoonsvoorziening binnen Beschermd Wonen te lang was, is aan klager in april 2010 een meerpersoonsvoorziening binnen deze setting aangeboden. Nadat klager deze tevoren had bezichtigd, is hij in september 2010 feitelijk in de meerpersoonsvoorziening gaan wonen. Uit de behandelrapportages blijkt dat klager in april 2011 meermaals melding maakte van (over)last veroorzaakt door een medebewoonster. Deze medebewoonster is in eind juli 2011 overgeplaatst naar een andere woning. In de periode van april tot augustus 2011 worden klager vier alternatieve woningen aangeboden die alle door klager zijn geweigerd. In juli 2011 is brand geweest in de woning waarin klager verbleef. Klager was op dat moment op vakantie in Marokko. Er is toen schade ontstaan aan diens eigendommen. Overigens woonde klager sedert januari 2011 feitelijk (weer) bij zijn familie. Klager heeft eind 2011 aangegeven dat hij de behandelrelatie wilde beëindigen en heeft toen ook zijn kamers ontruimd. Aan de behandelrelatie is in april 2012 een einde gekomen.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Desgevraagd heeft klager ter zitting aangegeven dat zijn klacht - kort gezegd - in drie onderdelen uiteenvalt:

- er is hem een onveilige woonvorm aangeboden en de doelstellingen zijn niet gehaald;

- er is zonder toestemming een CIZ indicatie aangevraagd, de daarmee corresponderende zorg is niet verleend en er is ten onrechte geen PGB aangevraagd;

- er is sprake van schending van het beroepsgeheim.

In rechtsoverweging 5. zal het college - voor zover relevant - nader op deze klachten ingaan.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder, die in het BIG-register is geregistreeerd als verpleegkundige, is als casemanager werkzaam bij GGz [D] en in die kwaliteit is hij direct betrokken geweest bij de zorgverlening aan klager. Verweerder heeft primair één niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd. Subsidiair heeft hij geconcludeerd tot afwijzing van alle klachtonderdelen.

In rechtsoverweging 5. zal op deze verweren - voor zover ter zake doende - worden beslist.

5. De overwegingen van het college

Vooropgesteld wordt dat het college zich beperkt tot de behandeling van door klager ter zitting ge(her)formuleerde klachten tegen verweerder. Voor zover in het klaagschrift klachten zijn geformuleerd tegen andere werknemers van GGz [D] of tegen GGz [D] zelf blijven deze buiten de beoordeling. Bij de processtukken bevindt zich verder een aantal beslissingen (en deels de onderliggende stukken) op klachten, die door klager zijn ingediend bij de klachtencommissie van GGz [D]. Deze klachten richten zich hoofdzakelijk tegen GGz [D]. In zoverre zal het college daarop geen acht slaan. De in het geding gebrachte uitspraken van de klachtencommissie zijn enkel relevant voor zover zij betrekking hebben op de in de onderhavige zaak tegen verweerder ingediende klachten.

Het niet-ontvankelijkheidsverweer (onvoldoende concreet omschreven klachten).

Verweerder heeft aangevoerd dat de door klager aangevoerde klachten onvoldoende specifiek en onderbouwd zijn. Derhalve voldoen de klachten niet aan het gestelde in de artikelen 65 lid 2 van de Wet BIG juncto artikel 4 van het Tuchtrechtbesluit BIG.

Hieromtrent wordt het volgende overwogen.

Uit de door verweerder aangehaalde wettelijke bepalingen vloeit voort dat het moet gaan om een voldoende duidelijk omschreven klacht met de feiten en gronden waarop deze berust.

Het college is van oordeel dat hiervan in het onderhavige geval sprake is. Uit het verzoek zijn een drietal klachten te destilleren, hetgeen door klager ter zitting is bevestigd. Uit het verweer en de dupliek blijkt dat verweerder dit ook als zodanig heeft begrepen en zich daartegen adequaat heeft kunnen verweren. Tegen deze achtergrond moet het verweer dat de klachten onvoldoende concreet zijn, worden verworpen. Klager kan derhalve worden ontvangen in zijn klachten.

De inhoudelijke beoordeling van de klachten.

Nu vast staat dat verweerder in zijn hoedanigheid van verpleegkundige aan klager bijstand heeft verleend - en er in die zin sprake is geweest van directe zorgverlening - dient het handelen of nalaten van verweerder zoals nader omschreven in de klachten te worden getoetst aan artikel 47 onder 1 sub a van de wet BIG (de eerste tuchtnorm). Als criterium heeft te gelden dat het er bij het handelen of nalaten van verweerder niet om gaat of dit beter had gekund maar om het geven van een antwoord op de vraag of hij bij het beroepsmatig handelen of nalaten is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

Onveilige woonvorm/doelstellingen niet gehaald.

Klager heeft aangevoerd dat er al vanaf eind 2010 sprake was van (ernstige) overlast. Hij heeft deze stelling - hoewel dit op zijn weg lag - noch voor wat betreft het aanvangstijdstip noch voor wat betreft de aard en ernst van de hinder deugdelijk onderbouwd.

Ook de door klager bij repliek overgelegde schriftelijke verklaringen van [E], [F] en [G] bieden daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Daarentegen blijkt wel uit de dagrapportages dat klager vanaf april 2011 klaagt over overlast veroorzaakt door een medebewoonster. Verweerder heeft ter zitting - met uitzondering van de ernst van de klachten - erkend dat er vanaf die datum sprake was van overlast voor klager. Bij de verdere beoordeling neemt het college als vaststaand aan dat vanaf april 2011 enige vorm van overlast voor klager heeft bestaan. De omstandigheid dat klager in die periode veel thuis verbleef, doet hieraan niet af. Verweerder heeft onweersproken aangevoerd dat ter bestrijding van deze overlast mede door zijn toedoen de volgende maatregelen zijn genomen:

- de zorg is opgeschaald (iedere dag meerdere keren toezicht);

- de sloten in de meerpersoonsvoorziening, waarin klager verbleef, zijn vervangen;

- de medebewoonster, die de overlast veroorzaakte, is in juli 2011 overgeplaatst;

- aan klager zijn in de periode van april tot augustus 2011 vier andere woningen aangeboden.

Het college overweegt dat niet kan worden gezegd dat onvoldoende maatregelen zijn genomen om zo spoedig mogelijk aan de overlast voor klager een einde te maken.

Klager heeft verweerder vervolgens verweten dat hij in de periode dat hij in de meerpersoonsvoorziening verbleef geen, althans onvoldoende begeleiding heeft gehad.

Het college stelt vast dat verweerder als casemanager een coördinerende taak vervulde.

Uit de zich bij de stukken bevindende behandelplannen en hetgeen verweerder ter zitting op dit punt onweersproken heeft verklaard, is gebleken dat hij met klager vier keer per jaar of zoveel meer als nodig de voortgang van de in het behandelplan opgenomen doelstellingen met klager evalueerde. Verder had klager dagelijks dan wel wekelijks contact met woonbegeleiders, die zich feitelijk hebben bezig gehouden met de uitvoering van het behandelplan en het bereiken van de daarin opgenomen doelstellingen voor wat betreft de woonbegeleiding.

Uit de dagrapportages blijkt ondubbelzinnig dat aan klager in de gehele periode dat hij in de meerpersoonsvoorziening heeft verbleven voldoende en adequate (woon)begeleiding is verleend en dat het niet verweerder maar veeleer klager was die niet altijd de met hem gemaakte afspraken nakwam. Voor de aan klager geboden begeleiding met betrekking tot scholing en het mogelijk vinden van werk kan verweerder niet verantwoordelijk worden gehouden. Klager had daarvoor een aparte trajectbegeleider, die niet onder de verantwoordelijkheid van verweerder viel. Vorenstaande overwegingen rechtvaardigen de conclusie dat verweerder bij zijn beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening. Van enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die verweerder in zijn kwaliteit van verpleegkundige ten opzichte van klager behoorde te betrachten, is niet gebleken. Dit klachtonderdeel faalt derhalve.

CIZ indicatie/PGB.

Klager heeft gesteld dat zonder zijn medeweten en instemming een CIZ indicatie is aangevraagd en dat door zijn familie - in verband met zijn opvang thuis - veel (zorg)kosten zijn gemaakt zonder dat daarvoor een PGB is aangevraagd.

Hieromtrent wordt het volgende overwogen.

Verweerder heeft onweersproken gesteld dat met klager alvorens hem deze meerpersoonsvoorziening is aangeboden uitvoerig overleg is gepleegd en dat klager deze woning meermaals heeft bezichtigd. Omdat aan klager zorg in natura is aangeboden, is daarvoor een CIZ indicatie aangevraagd. Verweerder heeft het aanvraagformulier dat door klager is ondertekend in het geding gebracht. Tegen deze achtergrond kan klager in redelijkheid niet langer volhouden dat deze indicatie zonder zijn medeweten en instemming is aangevraagd en verkregen. De aangevraagde zorg (beschermd wonen en begeleiding) is ook aan hem verleend. Deze vorm van zorgverlening verdraagt zich niet met het (tegelijkertijd) aanvragen van een PGB. Ook hiervan treft verweerder geen verwijt. Dit klachtonderdeel kan niet slagen.

Schending van het beroepsgeheim.

Klager heeft - kort gezegd - aangevoerd dat verweerder ten opzichte van meerdere instanties zijn beroepsgeheim jegens hem heeft geschonden. Verweerder heeft dit uitdrukkelijk ontkend.

Hieromtrent wordt als volgt overwogen.

Klager heeft weliswaar enige instanties genoemd zoals de politie, de gemeente en een woningbouwvereniging waarmee verweerder (mogelijk) contact heeft gehad, maar hij heeft nagelaten te stellen op welke wijze verweerder concreet zijn beroepsgeheim jegens klager heeft geschonden, laat staan dat hij dit deugdelijk heeft onderbouwd. Klager heeft op dit punt niet aan zijn stelplicht voldaan zodat ook dit laatste klachtonderdeel ongegrond is.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht in al haar onderdelen af.

Aldus beslist door mr. mr. J.M.P. Drijkoningen als voorzitter, mr. P.J.M. van Wersch als

lid-jurist, A. Petiet, G.J.T. Kooiman en C.E.B. Driessen als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo als secretaris en in het openbaar uitgesproken op

6 mei 2014 in aanwezigheid van de secretaris.