ECLI:NL:TGZREIN:2014:4 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13118b
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2014:4 |
---|---|
Datum uitspraak: | 08-01-2014 |
Datum publicatie: | 08-01-2014 |
Zaaknummer(s): | 13118b |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Huisarts wordt verweten dat hij geen huisbezoek aan klaagster heeft gebracht noch een ambulance voor haar heeft gebeld nadat klaagster herhaaldelijk contact met de HAP opnam vanwege ernstige klachten. Ongegrond. Publicatie. |
Uitspraak: 8 januari 2014
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 22 mei 2013 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klaagster
gemachtigde mw. mr. M.E.C. Breij te Hulsberg
gemachtigde ter zitting mr. Lie te Hulsberg
tegen:
[C]
huisarts
werkzaam te [D]
verweerder
gemachtigde mr. A.E. Diepersloot te Leusden
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift
- het verweerschrift
- de medische informatie, zijdens klaagster ontvangen op 2 oktober 2013
- een tweetal adviezen, zijdens klaagster ontvangen op 31 oktober 2013.
Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen. Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
De klacht is ter openbare zitting van 18 november 2013 behandeld, tezamen met de zaak onder nummer 13118a. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.
2. De feiten
In de nacht van 25 op 26 augustus 2009 had verweerder dienst als telefoon- en visitearts op de [E] huisartsenpost (HAP). Om 01.34 uur nam de partner van klaagster telefonisch contact op met de HAP. Hij vroeg om een ambulance langs te sturen. Dit verzoek werd, na overleg tussen de triagiste en verweerder, niet gehonoreerd en in plaats daarvan werd klaagster verzocht naar de HAP te komen. Uiteindelijk heeft klaagster ervoor gekozen niet te komen en haar partner de voor haar klaar liggende medicatie te laten ophalen.
In het waarneembericht wordt hierover het volgende vermeld:
(S) (BES) Ontzettende pijn aan de benen vanaf de heupen, pijnscheuten, tintelingen+, gevoel van slapen. Braken+, diarree+, zakt door de benen heen. Is aan het kreunen op de achtergrond. Heeft al PCM genomen, heeft niet geholpen. Heeft nu ook steken in de lies, koude benen en rug.
VG: trombose
Med: blanco.
Naar aanleiding van het contact tussen de triagiste en verweerder over de melding geeft verweerder een telefonisch consult dat in het vervolg van het waarneembericht als volgt wordt beschreven:
(E) (ROO) plots ontstane pijn in beide benen
(P) (ROO) uitbreiden pijn med, melden bij zwelling lokaal
Medicatie:TRAMADOL CAPSULE 50 MG
3 maal per dag 1 capsule, levering van 10 stuks
Om 01.43 uur heeft verweerder dit bericht afgewikkeld. De partner van klaagster heeft de pijnmedicatie opgehaald.
Die nacht heeft de partner van klaagster nog een keer naar de HAP gebeld, naar aanleiding waarvan klaagster de HAP heeft bezocht en is onderzocht door de waarnemend consultarts, die geen diagnose kon stellen en naproxen voorschreef. Later in de nacht, om 06.54 uur, belde de partner weer dat de klachten erger werden. De waarnemend consultarts adviseerde 2 paracetamol en om 08.00 uur contact te zoeken met de eigen huisarts. Bij ontstentenis van de waarnemend consultarts heeft verweerder het hierop betrekking hebbende waarneembericht
van 06.54 uur om 07.26 uur geautoriseerd, zonder van de inhoud kennis te nemen. De inhoud van dit bericht was:
(BES) vriend belt terug: klachten zijn erger geworden, pijn komt nu van achter uit de rug, benen voelen koud aan. Urine loopt haar weg. Heeft 3 tabletten genomen. Nog steeds aan het huilen.
(P) (BES) iom dr. [waarnemend consultarts]: nu 2 pcm nemen en om 8 uur contact eigen ha.
De eigen huisarts van klaagster heeft klaagster in de ochtend van 26 augustus 2009 per ambulance naar het ziekenhuis laten vervoeren, waar een bloedprop van 3 cm doorsnede in de aorta werd geconstateerd, die onmiddellijk diende te worden verwijderd.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
De partner van klaagster heeft in de nacht van 25 op 26 augustus 2009 herhaaldelijk contact gehad met de HAP omdat klaagster moest braken, last had van diarree, haar ontlasting niet onder controle kon houden, niet meer kon lopen en zo’n hevige pijnklachten had dat zij het voortdurend uitgilde van de pijn. Het werd echter door de dienstdoende artsen niet nodig geacht om een arts persoonlijk langs te sturen. Toen zij vervolgens naar de HAP werd gebracht, werd zij afgepoeierd. Ook daarna is er nog contact geweest, maar werd haar geadviseerd te wachten en contact op te nemen met de eigen huisarts, die wel direct op de noodkreet reageerde en klaagster per ambulance naar het ziekenhuis liet vervoeren.
4. Het standpunt van verweerder
Het handelen van verweerder dat ter discussie staat, betreft enkel het overleg tussen de triagiste en verweerder naar aanleiding van het eerste telefoontje van de partner van klaagster naar de HAP. De vervolgcontacten hadden betrekking op de collega van verweerder die dienstdeed als waarnemend consultarts.
Weliswaar heeft verweerder het laatste contact geaccordeerd, maar dit betrof enkel een administratieve handeling. Na het telefoontje van 06.50 uur van klaagster wenste de triagiste het bericht voor het einde van haar dienst om 08.00 uur af te handelen in het computersysteem. Omdat de collega, die het eigenlijk had moeten autoriseren, niet bereikbaar was, heeft verweerder het bericht, zonder toetsing van de inhoud, ondertekend. Hij heeft echter niets van doen gehad met het gevoerde overleg en het gegeven advies.
5. De overwegingen van het college
Verweerder is medisch-inhoudelijk in de nacht van 25 op 26 augustus 2009 slechts betrokken geweest bij het eerste contact met de HAP. Hoewel het, met de kennis van nu, beter geweest zou zijn als verweerder een ambulance had gestuurd om klaagster op te halen, mocht verweerder, aan de hand van de toen aan hem bekende gegevens, volstaan met het aanbieden van een consult op de HAP. Er waren aan de hand van de anamnese (nog) geen indicaties voor de later gestelde of een andere diagnose, die acuut ingrijpen noodzakelijk maakte. Ook het verzoek om eerst te proberen langs te komen, waarbij is gezegd dat kon worden teruggebeld als dat niet lukte, kan de toets der kritiek doorstaan.
De betrokkenheid van verweerder bij klaagster is daarna opgehouden, totdat hij, om 07.36 uur, het onder de feiten weergegeven waarneembericht van 06.54 uur heeft geautoriseerd.
De voor autorisatie geldende norm luidt dat de zelfstandig door de triage-assistent afgehandelde contacten (tegenwoordig binnen een uur) worden gefiatteerd. Dit betekent dat autorisatie in beginsel is voorgeschreven voor triagegesprekken die geen vervolg krijgen in een consult (telefonisch, op de post of visite). In dit geval was er sprake van een telefonisch consult, zodat op grond van de hiervoor weergegeven regel geen autorisatie noodzakelijk zou zijn. Anderzijds was het bericht wel opgenomen in de autorisatieagenda.
Wat er van dat alles ook zij, verweerder heeft, door het bericht te autoriseren, een verantwoording op zich genomen voor de juistheid van het waarneembericht, welke verantwoording hij niet kon dragen.
Het college acht dit echter, in de hiervoor weergegeven situatie, van onvoldoende gewicht om tuchtrechtelijke verwijtbaarheid aan te nemen.
Het college zal de klacht daarom afwijzen.
Het college zal, om redenen aan het algemeen belang ontleend, bepalen dat de beslissing, zodra zij onherroepelijk zal zijn, zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en ter bekendmaking zal worden aangeboden aan Medisch Contact.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af;
- bepaalt dat de beslissing zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant en ter bekendmaking zal worden aangeboden aan Medisch Contact.
Aldus beslist door mr. H.P.H. van Griensven als voorzitter, mr. P.G.Th. Lindeman-Verhaar
als lid-jurist, A. de Jong, J.D.M. Schelfhout en H.J. Weltevrede als leden-beroepsgenoten,
in aanwezigheid van mr. C.W.M. Hillenaar als secretaris en in het openbaar uitgesproken op
8 januari 2014 in aanwezigheid van de secretaris.