ECLI:NL:TGZREIN:2014:32 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 13188

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2014:32
Datum uitspraak: 27-02-2014
Datum publicatie: 28-02-2014
Zaaknummer(s): 13188
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt haar huisarts dat hij heeft volstaan met het voorschrijven van pijnstilling en klaagster niet heeft onderzocht, terwijl later bleek dat zij een geperforeerde appendix had. Het was beter geweest wanneer verweerder er zich in een persoonlijk (telefonisch) contact met klaagster van had vergewist of sprake was van een verandering of verslechtering van haar toestand, echter beslissend is dat de huisarts vanuit tuchtrechtelijk standpunt is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening.

Uitspraak: 27 februari 2014

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 26 augustus 2013 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde mr. A.E. Diepersloot te Leusden

tegen:

[C]

huisarts

destijds werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. I.M.I. Apperloo te Amsterdam

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift;

- het verweerschrift.

Na ontvangst van het verweerschrift heeft de secretaris de zaak naar een openbare zitting van het college verwezen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is ter openbare zitting van 20 januari 2014 behandeld. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klaagster is op 20 januari 2013 gezien op de huisartsenpost door een collega van verweerder in verband met sinds een dag bestaande buikpijn. Er werd een lichamelijk onderzoek verricht en oriënterend urineonderzoek. De werkdiagnose was een urineweginfectie. Klaagster kreeg twee maal daags 1 tablet ciprofloxacine van 500 mg voorgeschreven en mocht voor haar pijnklachten meloxicam innemen. Diezelfde dag om 17.00 uur belde de moeder van klaagster naar de huisartsenpost met de mededeling dat klaagster nog steeds hevige buikpijn had en de koorts was gestegen van 38.2 naar 39.2 graden Celsius. Na een gesprek met de triagiste belde verweerder terug om 17.43 uur. Hij sprak met de moeder van klaagster en schreef andere pijnmedicatie (Zaldiar) voor. Klaagster is de volgende dag door de huisarts ingestuurd naar het ziekenhuis. Daar bleek dat sprake was van een geperforeerde appendix.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij heeft volstaan met het voorschrijven van pijnstilling en klaagster niet heeft onderzocht.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder ging uit van de door de collega gestelde diagnose urineweginfectie. Deze had aangegeven dat 24 uur zou moeten worden afgewacht of de medicijnen effect zouden sorteren. De collega bedoelde daarmee niet dat klaagster nog dezelfde dag opnieuw zou moeten worden gezien bij persisterende pijnklachten. Bij het inzetten van therapie is in die fase van de behandeling voortgezet onderzoek en/of het insturen van de patiënt nog niet aan de orde. De moeder van klaagster heeft verweerder evenmin verzocht om nader onderzoek en/of het afleggen van een visite. Zij maakte melding van persisterende klachten en heeft alleen om meer pijnmedicatie gevraagd.

5. De overwegingen van het college

Het college constateert dat verweerder bij het contact met de moeder van klaagster is uitgegaan van de door de collega gestelde werkdiagnose, de mededelingen van de triagiste en en de door de moeder van klaagster telefonisch meegedeelde pijnklachten.

Verweerder heeft zich er niet persoonlijk van vergewist of de situatie van klaagster was veranderd of verslechterd. Volgens verweerder was dat niet nodig omdat de diagnose helder was en er geen sprake was van peritoneale prikkeling.

Het college is van oordeel dat de stijging van de temperatuur en de pijnklachten op zich niet noopten tot een lichamelijk onderzoek door verweerder. De huisarts had die ochtend vastgesteld dat sprake was van een soepele buik en geen drukpijn McBurney. Dit neemt niet weg dat verweerder een eigen verantwoordelijkheid had. Het was dan ook beter geweest wanneer verweerder er zich in een persoonlijk (telefonisch) contact met klaagster van had vergewist of sprake was van een verandering of verslechtering van haar toestand. Verweerder heeft zich beperkt tot het telefonisch contact met de moeder, waarbij klaagster overigens wel meeluisterde via de luidspreker.

Bij de tuchtrechtelijke toetsing gaat het er niet om of het handelen van verweerder beter had gekund. Beslissend is of hij vanuit tuchtrechtelijk standpunt is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening. Naar het oordeel van het college heeft verweerder die grenzen niet overschreden.

Het voorgaande leidt ertoe dat de klacht als ongegrond zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. dr. A.C. Oosterman-Meulenbeld als voorzitter, mr. P.Hoekstra als lid-jurist, J.D.M. Schelfhout, dr. E.D.M. Masthoff en mr. A. de Jong als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. K. Hoebers-Provoost als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2014 in aanwezigheid van de secretaris.