ECLI:NL:TGZREIN:2014:25 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1381a
ECLI: | ECLI:NL:TGZREIN:2014:25 |
---|---|
Datum uitspraak: | 21-01-2014 |
Datum publicatie: | 21-01-2014 |
Zaaknummer(s): | 1381a |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klaagster verwijt de verzekeringsarts dat zijn rapportage niet overeenkomt met wat klaagster heeft aangegeven, dat hij geen rekening heeft gehouden met haar surmenageklachten, dat de oordelen in de rapportages niet zijn onderbouwd, dat hij klaagster onbeschoft heeft behandeld en haar ten onrechte het etiket van ‘borderliner’ of in ieder geval van ‘persoonlijkheidsstoornis’ heeft opgeplakt. Klacht ongegrond |
Uitspraakdatum: 21 januari 2014
HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
TE EINDHOVEN
heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 11 april 2013 binnengekomen klacht van:
[A]
wonende te [B]
klaagster
gemachtigde mr. C.J. Driessen te Beers
tegen:
[C]
verzekeringsarts
werkzaam te [D]
verweerder
gemachtigde mr. drs. A.G. Jansen te Amsterdam
1. Het verloop van de procedure
Het college heeft kennisgenomen van:
- het klaagschrift en twee aanvullingen daarop;
- het verweerschrift ;
- de repliek en de brief d.d. 13 augustus 2013 waarbij deze repliek is toegezonden;
- de dupliek;
- de pleitaantekeningen overgelegd door de gemachtigde van verweerder.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.
Klaagster heeft verzocht om een besloten zitting om privacy redenen.
Het college heeft geoordeeld dat in casu geen sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 70 lid 1 van de Wet BIG. De zaak is vervolgens ter openbare zitting van
11 december 2013 behandeld, tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak met nr. 1381e. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.
2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Klaagster werd op 19 april 2012 arbeidsongeschikt. Op 8 juni 2012, 9 juli 2012 en 24 augustus 2012 werden bij klaagster verzekeringsgeneeskundige onderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken van 8 juni 2012 en 24 augustus 2012 werden door verweerder verricht. In de rapportage van 8 juni 2012 staat, voorzover in deze relevant, onder diagnose SP109 Spanningsklacht en daaronder persoonlijkheidsproblematiek.
In vervolg op deze drie onderzoeken werd klaagster door het UWV per 10 september 2012 arbeidsgeschikt geacht voor eigen c.q. maatgevende arbeid. Klaagster heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dat leidde niet tot een andere beslissing.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster verwijt verweerder dat de door hem uitgebrachte rapportage niet overeenkomt met wat klaagster heeft aangegeven en dat hij geen rekening heeft gehouden met haar surmenageklachten. De oordelen in de rapportages zijn niet onderbouwd. Verweerder was, doordat hij voorafgaand aan het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dossierstudie had gepleegd, bevooroordeeld en heeft klaagster onbeschoft behandeld. Hij wilde klaagster zijn mening opdringen en heeft haar ten onrechte het etiket van ‘borderliner’ of in ieder geval van ‘persoonlijkheidsstoornis’ opgeplakt. Het duurde meer dan vier maanden voordat klaagster een kopie van het medisch dossier ontving. De rapportages van verweerder hadden vaak een heel andere inhoud dan de verslagen die klaagster van ieder gesprek toegezonden kreeg. Verweerder heeft de eed die hij heeft afgelegd, geschonden.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft voorafgaand aan de door hem bij klaagster verrichte onderzoeken een dossierstudie verricht. Tijdens de gesprekken op 8 juni 2012 en 24 augustus 2012 werd klaagster zorgvuldig geobserveerd. Verweerder heeft bij het opstellen van zijn medische rapportages de tijdens de onderzoeken opgedane bevindingen correct weergegeven en hierbij gehandeld volgens de geldende protocollen. De dossierstudie was noodzakelijk om samen met de bevindingen tot een goede en verantwoorde conclusie te kunnen komen. Verweerder heeft als diagnose spanningsklachten gesteld en tevens als opmerking persoonlijkheidsproblematiek vermeld. Die opmerking is echter geen diagnose en werd daarom door verweerder ook niet als zodanig gecodeerd, maar beschreven als mogelijk onderliggende problematiek. De zienswijze van verweerder is vervolgens bevestigd in de bezwaarfase. Verweerder heeft deze omschrijvingen op geen enkele wijze geventileerd, ook niet aan een GGD-arts. Hij herinnert zich niet het verzoek van klaagster om het dossier te ontvangen. Gebruikelijk is dat degene die inzage in het dossier wil hebben een daartoe strekkend verzoek aan het UWV richt, waarna door de administratie een afspraak wordt gemaakt.
5. De overwegingen van het college
Het college is niet gebleken dat de rapportage van verweerder niet overeenkomt met hetgeen tussen klaagster en verweerder is besproken. Verweerder ontkent dit en klaagster heeft de gespreksverslagen waaruit dit volgens haar zou blijken niet in geding gebracht. Daarom valt deze stelling van klaagster niet te verifiëren.
Het college heeft ook niet kunnen vaststellen dat verweerder zijn eed zou hebben geschonden of dat bij hem sprake was van bevooroordeling als gevolg van dossierstudie. Het is juist zorgvuldig van verweerder dat hij zich, alvorens het onderzoek te starten, heeft georiënteerd op de klachten en werksituatie van klaagster. Verweerder ontkent dat hij klaagster onbeschoft zou hebben behandeld en zijn mening aan haar zou hebben opgedrongen. De lezingen van partijen over de feitelijke omstandigheden die aan dit klachtonderdeel ten grondslag liggen lopen uiteen. Derhalve kan niet worden vastgesteld welke lezing het meest aannemelijk is. Dat geldt eveneens voor het klachtonderdeel met betrekking tot de surmenageklachten van klaagster. Naar het oordeel van het college heeft verweerder de rapportage voldoende onderbouwd. Hij had de term persoonlijkheidsproblematiek beter niet in het verslag kunnen opnemen omdat dit bij klaagster vragen kon oproepen. Dit is echter van onvoldoende gewicht voor een tuchtrechtelijk verwijt en, anders dan klaagster stelt, heeft verweerder haar niet het etiket ‘borderliner’ of ‘persoonlijkheidsstoornis’ opgeplakt.
Het is niet komen vast te staan op welk moment een verzoek om het dossier ter beschikking te stellen verweerder heeft bereikt, zodat niet kan worden vastgesteld dat verweerder ter zake is tekort geschoten en de klacht op dit onderdeel evenmin doel treft.
De conclusie luidt dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is en zal worden afgewezen.
6. De beslissing
Het college:
- wijst de klacht af.
Aldus beslist door mr. dr. A.C. Oosterman-Meulenbeld als voorzitter, mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, C.S.L.M. Stuurman, A. de Jong en M. Keus als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014 in aanwezigheid van de secretaris.