ECLI:NL:TGZREIN:2014:24 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1381e

ECLI: ECLI:NL:TGZREIN:2014:24
Datum uitspraak: 21-01-2014
Datum publicatie: 21-01-2014
Zaaknummer(s): 1381e
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de huisarts dat hij zijn beroepsgeheim jegens haar heeft geschonden door de situatie van klaagster met derden te bespreken en zich door hen te hebben laten beïnvloeden, documenten uit het medisch dossier voor klaagster heeft achtergehouden, klaagster niet verteld heeft dat bij haar door een eerdere huisarts een persoonlijkheidsstoornis was vastgesteld waardoor haar goede naam is geschonden en dat het te lang heeft geduurd voordat haar hele dossier is vrijgegeven. Klacht ongegrond.

Uitspraakdatum: 21 januari 2014

HET REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE EINDHOVEN

heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 11 april 2013 binnengekomen klacht van:

[A]

wonende te [B]

klaagster

gemachtigde mr. C.J. Driessen te Beers

tegen:

[C]

huisarts

werkzaam te [D]

verweerder

gemachtigde mr. D. Zwartjens te Utrecht

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

- het klaagschrift en twee aanvullingen daarop;

- het verweerschrift;

- de repliek en de brief d.d. 13 augustus 2013 waarbij deze repliek is toegezonden ;

- de dupliek.

- de pleitaantekeningen overgelegd door de gemachtigde van verweerder.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

Klaagster heeft verzocht om een besloten zitting om privacy redenen.

Het college heeft geoordeeld dat in casu geen sprake is van gewichtige redenen als bedoeld in artikel 70 lid 1 van de Wet BIG. De zaak is vervolgens ter openbare zitting van

11 december 2013 behandeld, tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak met nr. 1381a. Partijen waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Verweerder is sinds 2003 de behandelend huisarts van klaagster. In januari 2013 is vanuit de huisartsenpraktijk aan alle daar ingeschreven patiënten een formulier gezonden, waarin werd gevraagd toestemming te verlenen voor het delen van de medische gegevens met o.a. de regionale huisartsenposten. Klaagster gaf die toestemming niet. Zij wilde haar dossier inzien, waarop verweerder de door hem aangelegde digitale patiëntenkaart voor haar heeft laten uitdraaien. Klaagster heeft bij brief van 6 maart 2013 verzocht bepaalde wijzigingen aan te brengen en gaf aan dat er stukken uit het dossier ontbraken. Op 20 maart 2013 is aan klaagster de rest van het dossier ter beschikking gesteld.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder dat hij zijn beroepsgeheim jegens klaagster heeft geschonden door de situatie van klaagster te bespreken met derden en zich door hen te hebben laten beïnvloeden, alsmede dat hij documenten uit het medisch dossier voor klaagster heeft achtergehouden. Zo heeft hij klaagster niet verteld dat door een eerdere huisarts een persoonlijkheidsstoornis bij klaagster was vastgesteld en dat is schending van de goede naam van klaagster. Tussen het moment van aanvragen van het dossier (20 januari 2012) en het moment van vrijgeven van het hele dossier op 20 maart 2012 zijn twee maanden voorbij gegaan. Klaagster vindt dat verwijtbaar. Klaagster wil naar een ander huisarts kunnen gaan zonder dat deze ‘toestanden’ meegaan.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft, na daartoe van klaagster verkregen toestemming, de inhoud van de patiëntenkaart met zijn collega huisarts besproken, omdat het verzoek van klaagster de volledige patiëntenkaart betrof, dus ook de periode waarin die collega de huisarts van klaagster was. Verweerder heeft ook de oudere nog ontbrekende gegevens voor klaagster laten kopiëren.

Verweerder heeft klaagster met name behandeld voor spanningsklachten en daarbij kreeg hij toegang tot het dossier van klaagster vanaf 2000. In dat dossier zat een brief van die collega huisarts van 9 juli 2000 waarin stond dat differentiaal diagnostisch werd gedacht aan een persoonlijkheidsstoornis. Verweerder heeft klaagster echter behandeld voor spanningsklachten en de bevindingen van verweerder werden in het geheel niet omkaderd door voormelde brief van de collega van verweerder. Er bestond dan ook geen noodzaak die brief met klaagster te bespreken. In de brief van 30 november 2012 aan de keuringsarts van het UWV, die in overleg met klaagster is opgesteld, heeft verweerder juist uitdrukkelijk overwogen ’geen specifieke psychiatrische karakterstructuur’ voor ogen te hebben. Verweerder heeft geen contact gehad met het maatschappelijk werk en heeft evenmin documenten uit de patiëntenkaart voor klaagster achtergehouden.

5. De overwegingen van het college

De klacht met betrekking tot het schenden van het beroepsgeheim acht het college ongegrond, nu de lezingen van partijen over de feitelijke omstandigheden die aan dit klachtdeel ten grondslag liggen uiteenlopen en niet kan worden vastgesteld welke lezing het meest aannemelijk is. Bovendien heeft verweerder de brief van 30 november 2012 aan de keuringsarts in overleg met klaagster opgesteld.

Het ontgaat het college waarom verweerder klaagster had moeten inlichten over de inhoud van een brief van de vorige huisarts van klaagster uit 2000, drie jaar voordat verweerder haar behandelend huisarts werd.

Verweerder heeft voor klaagster op haar verzoek aanstonds het door verweerder aangelegde digitale dossier uitgeprint en haar ter hand gesteld. Toen klaagster ook het oudere deel van het dossier wilde hebben heeft hij dat - na overleg met de eerdere huisarts - gekopieerd en eveneens aan klaagster verstrekt, alsook alle niet gedigitaliseerde brieven uit het dossier. Verweerder heeft daarmee de vereiste zorgvuldigheid jegens klaagster betracht. Klaagster kan zich tot een andere huisarts wenden zonder haar medisch dossier aan die huisarts over te (laten) dragen.

De conclusie luidt dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is en zal worden afgewezen.

6. De beslissing

Het college:

- wijst de klacht af.

Aldus beslist door mr. dr. A.C. Oosterman-Meulenbeld als voorzitter,

mr. H.P.H. van Griensven als lid-jurist, C.S.L.M. Stuurman, A. de Jong en M. Keus als leden-beroepsgenoten, in aanwezigheid van mr. M. van der Hart als secretaris en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014 in aanwezigheid van de secretaris.